De Groningen IV aan den grond

In donkeren nacht op het IJsselmeer

Passagiers in de reddingboot.

Het is Zaterdagavond. Een dichte grauwe mist hangt over Lemmer en de mistsirene laat voor mogelijke schippers, die nog op het IJsselmeer zijn, op weg naar Lemmer, zijn eentonig geloei hooren. De wind komt uit zee en het geloei slaat als het ware tegen de huizen te pletter. Plotseling temidden van dit geloei het gegil van een stoomfluit, vier korte stooten en een lange, waaruit deskundigen weten, dat een stoomvaartuig aan den grond zit en assistentie verzoekt.

De Lemmer loopt uit naar de haven en aangezien de passagiersboot van Amsterdam, de Groningen IV, moet aankomen, weet men, dat deze boot om hulp verzoekt en zeer waarschijnlijk op de in aanleg zijnde meerdijk is geloopen van den Noordoostelijken polder. Klagelijk klinkt het aanhoudend gegil van de stoomfluit, het zijn noodkreten uit de grauwe grijze duisternis uit zee, waar geen lichtje valt te bespeuren.

Het is koud op de haven, maar de Lemster laat zich daardoor niet ontmoedigen. In de luwte van de havenhuisjes wordt het gebeurde besproken, terwijl het personeel van het S.S. Jan Nieveen van dezelfde maatschappij in allerijl deze onder stoom liggende boot gereed maakt om ter hulp te varen.

Er op uit!

Ook de bemanning van de reddingboot Hilda maakt zich gereed en verdwijnt het eerst in het grauwe mistfloers met de stoomfluit seinend om plaatsbepaling. Even daarna ligt ook de Jan Nieveen in de sluis en stappen wij aan boord om ons nader op te hoogte te stellen

Als we de sluizen achter ons hebben gelaten en de lichten van de in de haven gemeerd liggende schepen voorbij gevaren zijn, blijkt ons eerst hoe dicht de mist is, die over de haven hangt. De contouren van de havendammen ter weerszijden zijn nauwelijks te onderscheiden. Buitengaats gekomen boort het groene en roode licht, dat vorige jaar ter weerszijden van de tijdelijke doorvaart op den meerdijk is geplaatst, zich door het duister en laten we den meerdijk achter ons om daarna westelijk op te stoomen.

Op dat moment worden ook de lichten van de Groningen IV zichtbaar en blijkt ons, dat de boot circa 80 meter westelijk van den haveningang op den dijk is geloopen. Dan schiet de reddingboot langszij en wordt bepaald, dat de bemanning van deze boot zal trachten een tros naar de Groningen IV over te brengen.

Een lastig geval.

Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. De Groningen IV zit op lager wal en met de groote Jan Nieveen is het moeilijk te manoeuvreeren. Tevens blijkt ons, dat het zeer moeilijk is om te zeggen waar we ons bevinden. De havenlichten zijn niet meer zichtbaar, het geloei van de sirene wordt niet meer gehoord en ook de lichten van het gestrande stoomschip zijn weer in het grauwe duister teloor gegaan.

Wij hangen over de verschansing en trachten de duisternis te doorboren. Een donkere lijn doemt terzijde van Onze boot op en als we onze electrische zaklantaarn daar op richten blijkt ons, dat we tegen den dijk aandrijven. Het gevaar wordt bemerkt en nog op het nippertje kan: Volle kracht vooruit" naar de machinekamer worden geseind en komen we vrij van den dijk. Wij stoomen dan het ruime sop tegemoet, maar naar later blijkt, verder van de Groningen IV af.
Dan wordt het anker gevierd en wachten we af.

Even later zien we lichten op ons afkomen en het blijkt de reddingboot te zijn, die thans om ons zoekt. Deze schiet weer langszij en de kapiteins plegen overleg hoe te handelen. Kapitein Kolk van de reddingboot geeft aan in welke richting we moeten varen en hij zal ons voorgaan, want we willen niet graag voor de tweede maal tegen den meerdijk komen, doch moeten tevens in de onmiddellijke nabijheid van de Groningen IV ligplaats zien te vinden om met succes een tros over te brengen.

Voor anker.

Dan stoomen we op en laten we het anker voor de tweede maal vallen op de plaats, die de bemanning van de reddingboot aangeeft. De tros wordt dan aan de reddingboot bevestigd en deze laat zich naar de Groningen IV afzakken. Eindelijk, omstreeks 10½ uur, is de verbinding tot stand gekomen en beginnen de machines van de Jan Nieveen te draaien, eerst zachtjes, doch geleidelijk aan met meer kracht.

In hoop en vrees wachten de opvarenden en ook wij af, de dingen, die zullen komen. Hoop hebben we, dat een korte stoot van het gestrande stoomschip ons zal boodschappen, dat het schip vlot is gekomen en vrees, omdat de mogelijkheid groot is, dat de tros het niet zal houden.

De tros gebroken.

Plotseling bemerken wij, dat onze boot vooruit schiet; de verbeide fluitstoot blijft uit, zoodat de tros waarschijnlijk is gebroken. En zoo is het. De tros bleek gebroken en zijn we weer even ver als voor een paar uur terug. Dan wordt besloten, dat de reddingboot de passagiers van de Groningen IV zal overnemen en naar Lemmer brengen, opdat deze nog per taxi naar de plaats hunner bestemming kunnen worden vervoerd.

Het is weinig aanlokkelijk den komenden nacht op deze wijde watervlakte door te brengen en daarom schieten wij als ratten over de verschansing van onze boot heen op de langszij liggende reddingboot om ook mee naar Lemmer terug te varen.

Bij de Groningen IV worden 10 a 12 passagiers op de reddingboot overgeladen en dan gaat het naar Lemmer, waar we om 11 uur in de sluizen aan wal stappen, opgewacht door een tallooze menigte nieuwsgierigen, die ons met vragen bestormen. Wij gaan naar huis en kruipen eenigen tijd later in een heerlijk bed- en slapen in met onze gedachten bij die stoere varenslieden, die daar in een grauwen, kouden Januari-nacht aan stuurrad of machine aan anker of tros zwoegen om een zusterschip naar het ruime sop terug te sleepen.

Eindelijk vlot.

Naar ons hedenmorgen bleek waren de pogingen om het gestrande schip vlot te sleepen eerst tegen den morgen met succes bekroond. Den geheelen nacht was men bezig geweest, doch alle pogingen faalden en eerst toen ook het stoomschip Friesland van de Holland Friesland Groningenlijn, dat te 5 uur van Amsterdam te Lemmer arriveerde, ook assistentie verleende en dit schip en Jan Nieveen met z'n beiden trokken, kwam er beweging in de Groningen IV en kreeg men dit vlot. Half zeven vanmorgen vielen de schepen de haven binnen.

Dit is binnen betrekkelijk korten tijd reeds de tweede maal, dat een vaartuig tegen dezen meerdijk loopt, doordat de kapitein de tijdelijk open gehouden doorvaart voor de haveningang niet kan vinden. Bovendien is het geloei van de mistsirene — de sterkste aan 't IJsselmeer — in zee zeer slecht te hooren, omdat 't geluid voor den meerdijk wordt opgehouden. Dit verschijnsel doet zich na het leggen van den meerdijk voor en in tegenstelling met vroeger hoort men dit geloei eerst als men tot bij den meerdijk is genaderd.

Door het gemeentebestuur van Lemsterland zijn reeds pogingen aangewend om tijdelijk een sirene bij den doorvaart in den meerdijk te plaatsen, doch deze pogingen zijn nog niet verwezenlijkt. . Waar naar blijkt, het zelfs voor kapiteins, die dagelijksch de haven van Lemmer aandoen, moeilijk is de doorvaart voor de haveningang te vinden, daar zal dit oneindig moeilijker zijn voor schippers, die slechts sporadisch de haven van Lemmer binnenvallen. Verbetering van de thans bestaande toestand is dan ook in het belang van de scheepvaart zeer urgent en ongetwijfeld zal alles worden aangewend om hierin verbetering te brengen.

Groningen IV te Amsterdam

Binnenhaven te Lemmer.

Door J. W. de Jong.

Ook deze winter zou het wel eens kunnen gaan vriezen. In de voorgaande winters werd bij ijsgang op het IJsselmeer in het ergste geval een beroep gedaan op de rederij Goedkoop te Amsterdam, eigenaar van de Daniël Goedkoop, een sleepboot uitgerust met een zgn. ijsbreker voor de steven. Echter Goedkoop was wel duur voor zijn assistentie in moeilijke winterse omstandigheden. De Rederij Koppe besloot om ''De Friesland'' van een ijsbreker te voorzien voor de steven en kreeg een zwaluw op de achtersteven waarin de voorsteven van een ander schip paste, om zodoende de dienst Amsterdam-Lemmer v.v. te garanderen.

De GLSM voorzag de "Jan Nieveen" van een scherpe ijsbreker op de voorsteven (zg. snoekebek) om zodoende geen beroep te hoeven doen op de rederij Goedkoop.
Het vroor in december 1939 aanvankelijk zwak, maar toen de kerstdagen naderden was er hier en daar ijs over elkaar geschoven en werd het zelfs moeilijk voor 'De Friesland'. Echter het aanbod van passagiers en lading was optimaal bij beide maatschappijen, daarom werd de "Groningen IV" achter ''De Friesland'' gekoppeld en dit bleek een sterke combinatie te zijn, mede omdat de "Groningen IV" smaller was, kwam daarbij de stuwkracht van beide schepen voor 100 procent tot zijn recht.

Tijdens stille momenten onderweg gingen de kelners bij elkaar buurten, Hendrik Dijkstra was de grote promotor van deze ontmoetingen op volle (ijs) zee. Toch kwamen al situaties voor en wel bij ijsbergjes waarbij kapitein J. Vogelzang naar voren riep: "Bolhuis ziet U nog een kans?". Vogelzang was afkomstig uit Gaasterland en bediende zich op zijn manier van de Nederlandse taal. Welnu kapitein Bolhuis zag kans, echter door de ijsgang en het omlopen van de wind raakte 'De Friesland' vast op het Enkhuizer zand.

De passagiers vroegen zich af of men oud en nieuw op zee zou moeten doorbrengen, maar de "Groningen IV" kon 'De Friesland' weer vlot krijgen. Het kon echter wel eens lang duren want de laatste reis die 'De Friesland' die winter van Lemmer naar Amsterdam maakte duurde 35 uur in plaats van normaal 5 uur.

Door de oorlogstoestand waardoor aanvankelijk 's nachts niet gevaren mocht worden, werd de opgelegde Groningen III in mei 1940 weer in de vaart gebracht met als bemanning o.a. kapitein S. Bijlsma, machinist M. Gaasbeek jr. en hofmeester J. van der Werve. In de herfst van 1940 liep het schip op de Noordoostpolderdijk bij dichte mist, en onder de passagiers bevond zich commissaris A. Hiemstra uit Lemmer, die vond dat kapitein Bijlsma niet helemaal vrijuit ging bij het gebeurde, waarop een schorsing volgde, hij werd vervangen door R. Vogelzang.

Zijn broer J. Vogelzang van de "Groningen IV" ging met pensioen en werd opgevolgd door J. de Vries uit Sneek, Sneker Jan dus, die afkomstig was van het m.s. Sneek VII. Hij was snel aan het schip gewend en de bemanning aan hem dat kwam hoofdzakelijk omdat hij zijn vak goed verstond. Hij is na ruim een jaar door de maatschappij ontslagen omdat er m.b.t de lading onregelmatigheden waren geconstateerd.

De bemanning van de "Groningen IV" ging nu bestaan uit kapitein R. de Jong, stuurman H. Schaper, Jaap Stienstra en M. S. Bijlsma, machinist J. Blauw, stoker J. de Vries, hofmeester L. Bosma en kelner T. Bouwhuis.

De Tweede Wereldoorlog zou ook aan de "Groningen IV" niet onopgemerkt voorbij gaan, integendeel, want op 21 oktober 1942 werd het schip overdag door Engelse jachtvliegtuigen beschoten, waarbij Jaap Stienstra helaas om het leven kwam. Na de zomer van 1944 bleef de toen 74 jaar oude hofmeester Bosma thuis en werden zijn zoon Yme Bosma en Tiemen, hofmeester op de "Groningen IV". Kapitein R. de Jong was inmiddels met pensioen en werd opgevolgd door A. van der Meer.

Men voer toen alleen 's nachts vanwege het beschietinggevaar, maar op een heldere nacht in oktober van dat jaar werd het schip licht beschoten door een vliegtuig. Er raakte een vrouw niet ernstig gewond door een scherf en het bovenstuk van de mast kwam met een donderende klap naar beneden. Het bleef gelukkig bij één salvo en iedereen was blij toen men verder ongeschonden in Lemmer aankwam. Dit waren de zg. hongerreizen met iedere nacht veel passagiers aan boord, die voedsel gingen halen uit Friesland.

Salonboot Groningen IV in de haven te Lemmer.

 'De Friesland' in volle zee.

Kerstmis 1944.

De kerst naderde en twee dagen er voor voer de "Groningen IV" 's avonds van de steiger te Amsterdam in een potdichte mist. het was toen ook een tijd dat er nergens licht brandde, dus was het kompas de enige toeverlaat om in de Oranjesluizen te komen. De Gemeentepont op het IJ werd zonder ongelukken gepasseerd maar daarna werd het kennelijk moeilijk in de stuurhut, want er werd gestopt, dan weer langzaam vooruit en na een half uurtje gemartel voer men op een obstakel.

Het bleek dat men pas in de buurt van Ketjen (De latere Akzo Nobel: op de Nieuwendammerham aan de noordzijde van het IJ. Dit was het begin van het industrieterrein Van Hasseltkanaal-Oost, in Amsterdam-Noord beter bekend als Ketjen. Hier konden grote schepen komen, waardoor export mogelijk werd.) was, precies op de plek waar in de eerste oorlogsjaren een vrij groot schip tot zinken was gebracht.

Er werd volle kracht achteruit gevaren en even later hetzelfde vooruit en nog even later liep het schip met een schok in de zachte wal. Er was een behoorlijke scheur ontstaan aan de voorkant onder de verblijven van de bemanning, waardoor het water binnen stroomde. Derhalve paniek, want wat te doen met de ruim 100 passagiers die wel droog zaten, maar gezien de grote hoogte om af te stappen niet de wal op konden. Tijdens het beraad daarover doemde vlakbij in de dichte mist, uit het niet, een onbemande zolderschuit op, deze werd voor langzij gehaald en vormde toen een prima gangway om op vaste wal te komen.

In Nieuwendam kwam een reddingsactie op gang en de passagiers konden de nacht doorbrengen in een school. Het was nog geen kerstmis, maar toen die dekschuit opdoemde was voor de passagiers en bemanning de 'redder' aldaar. De bemanning bleef aan boord en aanvankelijk was er stroom en warmte en het water steeg niet snel in het schip. Omstreeks vier in de nacht stond het water tot de vuurmonden. Daarna werd het stil en snel kouder aan boord. Yme en Tiemen hadden de kussens van de banken uit de kajuit in de deksalon gebracht, zodat die droog bleven.

's Ochtends toen het licht werd was de mist opgetrokken en zag men een aantal boten van de Kriegsmarine aankomen. Op de eerste bleek de commandant te zitten, die al op afstand begon te roepen of het schip gezonken was. Op deze vraag werd geen antwoord gegeven, want dat was wel duidelijk. De tweede vraag was of men op het strand zat en daar kwam wel reactie op, want het antwoord was: "Nee voor het strand moet je naar Zandvoort"

Toen ze goed en wel hadden vastgemaakt, werd vastgesteld dat het toch een ernstig geval was, derhalve werden ook de andere boten vastgemaakt. Eén boot was uitgerust met pompen en de andere twee met duikers die het duikerpak al aan hadden. Deze laatsten gingen het water in en stelden vast dat er vóór onder het water een scheur zat, ze wisten ook de grootte en legden aan weer anderen uit hoe het stempel gemaakt moest worden.

Daar werd meteen werk van gemaakt en er werd gezaagd en gesleuteld, want ze hadden een uitrusting op dit gebied van grote klasse. Het stempel werd aangebracht door de duikers en daarna kwam de pompboot in actie en anderhalf uur later dreef de "Groningen IV" weer, nadat een sleepboot van de Kriegsmarine het schip vlot had getrokken. Met de dekschuit langszij werd vervolgens het schip naar steiger 4 gesleept en ruimschoots voor donker was dit avontuur ook weer doorstaan.

De bemanning reisde 's avonds met de "Jan Nieveen" naar Lemmer om thuis de Kerst te vieren. Na de feestdagen ging men weer aan boord, er werd stoom gemaakt en het schoonmaken kon beginnen, het stempel werd extra versterkt, dus kon er weer gevaren worden; de Duitsers hadden hun werk zeer vakkundig gedaan. Er moest echter wel rekening gehouden worden met een natuurlijke vijand, namelijk vorst, aangezien het stempel niet geschikt was voor zwaar ijs, doch het vroor nog niet en dus voer de "Groningen IV" door.

  • Peter Danz, vertelt: Ik was bij die tocht als jongetje van 11 jaar aan boord en ik herinner me die geschiedenis als de dag van gisteren. Bij het nalezen ervan viel het mij op, dat gesproken wordt van een vrij groot schip, dat 'in de eerste oorlogsjaren' tot zinken was gebracht. In mijn herinnering was er juist de voorgaande dag door de Duitsers een schip tot zinken gebracht, en dat zou ook veel beter verklaren, dat die Kriegsmarine zo massaal kwam opdagen. Ook die schreeuwende commandant zou kunnen duiden op een uiting van schuldbesef, dat het tot zinken brengen van dat schip niet tijdig was doorgegeven. Ik acht het verder hoogst onwaarschijnlijk dat een schip daar jarenlang gelegen zou hebben in zo'n belangrijke vaarroute naar de Oranjesluizen zonder bebakening en zonder dat de bemanningen van de Lemmerboot, die daar dagelijks voorbij voeren, dat zouden weten en ervoor op hun hoede zouden zijn geweest. Kortom, ik twijfel aan de juistheid van het verhaal op dit punt. 

Spanvis: Aan de lezers wil ik heel graag reacties vragen, als u meer weet en kunt vertellen...

De Jan Nieveen.

Bijna alle kinderen van Jan Vogelzang tot ’39 schipper van de Groningen IV, zijn tijdens de echte crisis geëmigreerd vooral naar Amsterdam. Zo ook mijn opa Albertus Vogelzang. Met de Lemmerboot, kwam vaak familie over uit Friesland. Mijn moeder verbleef tijdens de laatste jaren van de oorlog in Lemmer en mijn oma ging dan met de boot heen en weer. Ook gaf de familie in Lemmer goederen mee met de Lemmerboot. Alleen de aardappels van 8 januari zijn nooit aangekomen.

Overgrootvader van Helen, Jan Vogelzang.

Opa van Helen, Albertus Vogelzang. Hij woonde toen nog in Lemmer en was scheepsknecht onder zijn vader, Jan Vogelzang..waarschijnlijk op de Groningen III. De persoon rechts op de foto is niet bekend.

Helen vertelt verder: Peter Vogelzang, woont al 50 jaar in Canada en is bezig een boek te schrijven over “The Frisian Vogelzang family” http://www.hetwrak.nl/vogelzang.pdf 

Foto van www.friesscheepvaartmuseum.nl  Hier is ook de foto te vergroten en kunt U de tekst onder de aquarel lezen. W. van Dongen - Aquarel. Scheepsportret van het Stoomschip Groningen III.

Op één van de laatste reizen van Amsterdam naar Lemmer stond Tiemen Bouwhuis, onder de brug op het dek uit te kijken naar het licht van Urk. Dit licht was zwaar afgedekt, maar onder normale omstandigheden toch wel waar te nemen. Hij kon het echter niet ontdekken en gezien de draaitijd vanaf de Hoek van het IJ moest het zichtbaar zijn. Plotseling zag hij het bewuste licht, maar dan wel aan bakboord en dat kan niet als je op Lemster koers ligt. Hij is toen naar boven gegaan en maakte zijn bevindingen aan de kapitein kenbaar. Deze repliceerde dat hij goed op koers lag, maar werd bij nader inzien toch wat onzeker.

Tenslotte kwam ook hij tot de conclusie dat Urk aan de verkeerde kant zat. Hoe kon dit; goed op koers en Urk aan de verkeerde kant?
Welnu; in de stuurhut zaten ook wel eens passagiers, zo ook toen en één van hen had een jutezak bij zich waarin een aantal zagen zaten om te ruilen tegen eten in Friesland. Eén zaag is al voldoende om het kompas te ontregelen, laat staan een zak vol. De man werd naar de kajuit onderdeks verbannen met medenemen van zijn handel en heeft de rest van de reis staande doorgebracht. Het schip werd bijgedraaid en kwam weer op de juiste koers naar Lemmer.

8 januari 1945

Dan komen we nu aan de laatste, helaas rampreis van dit 68 jaar oude schip. We volgen het verslag van de toen 22 jaar oude Tiemen Bouwhuis.

Tiemen, hier als 5 jarige knaap.

"Die avond, toen we uit Lemmer vertrokken zat er vorst in de lucht, je kon het ook merken aan een zeer dun oostelijk windje. Yme Bosma en ik hadden wat extra eten meegenomen, want je weet nooit hoe snel er ijs is en hoe lang een reis duurt met ijsgang. Het was een koude, heldere nacht en de reis ging voorspoedig. De salon en de kajuit zat vol passagiers. Yme ging de eerste uren de kooi in om mij na afloop van de nacht af te lossen. Na ca anderhalf uur draaien keek ik op de wekker en rekende uit, dat de "Jan Nieveen" onderhand in de buurt kon zijn, vanaf Amsterdam. Kort daarna hoorde ik onze stoomfluit, wat mij verwonderde, want bij het passeren 's nachts werden praktisch nooit seinen gegeven.

Ik stond bij de trap om aan dek te gaan en te kijken wat er aan de hand was, dit ging niet door een geweldige klap die mij en de omstanders velde. We lagen in de gang vlakbij de trap naar boven. Als eerste stond ik op en realiseerde mij dat dit een ramp was, want naar mijn mening zaten we op vrij diep water. De machine was gestopt en we deinden op een kalme zee, maar ik voelde dat het schip naar voren helde.

Zonder iets gezien te hebben, begreep ik dat er een aanvaring was geweest tussen ons en de "Jan Nieveen". Nadat ik Yme uit de kooi had gehaald, hem had verteld wat er was gebeurd en dat het om een ramp ging, hebben wij de passagiers uit de kajuit naar boven gepraat. Een moeilijke taak, want de mensen wilden ook een bagage (eten) meenemen en dat ging niet via de smalle trap. In de kajuit hing de koperen olielamp heen en weer te slingeren en het was Yme die met tegenwoordigheid van geest de lamp opstak om licht te hebben als de stroom uit zou vallen, want dan (in het donker) hadden wij het waarschijnlijk niet overleefd.

We hebben soms met harde hand, alle passagiers naar boven kunnen krijgen. Intussen lag de "Jan Nieveen" langszij en begonnen de mensen over te stappen op dit schip. Toen pas konden wij zien dat een ramp zich aan het voltrekken was. Op de "Groningen IV" was het stil en donker geworden, het lichtaggregaat was uitgevallen, de voorsteven zat al onder water, maar we waren vastgemeerd aan de "Jan Nieveen". Samen met de stoker Jan Stuy hebben we de vuren nog getrokken, omdat we bang waren voor een eventuele ontploffing van de ketel, wat doe je niet in paniek, er waren tenslotte op de "Jan Nieveen" zo'n 400 mensen.

De bemanning stapte als laatste over op de "Jan Nieveen", die even later volle kracht draaide richting Noordoost-polderdijk met de bedoeling om de "Groningen IV" ergens op de dijk te zetten. De bedoeling was goed, maar het schip (vol met water) toonde neiging tot kapseizen, zodanig dat ook de "Jan Nieveen" slagzij raakte. De trossen werden gekapt en het wrak dreef van ons af, en binnen 5 minuten kapseisde het, op dat moment stak alleen het achterschip boven het water uit.
Toen raakte het voorschip waarschijnlijk de grond en was het snel gebeurd.

We zagen in het licht van de schijnwerpers de stuurhut, schoorsteen en de deksalon aan stuurboord in zee storten, hetgeen gepaard ging met een oorverdovend lawaai. Dit werd veroorzaakt door het kantelen van de ketel en door de lucht in het achterschip, die de deksalon als het ware deed ontploffen. Dat was het einde van het ex-vlaggenschip uit 1877 van de 'Groninger Lemmer Stoomboot Maatschappij'.

Met het schip verdwenen 13 passagiers in de golven, ze zaten hopeloos opgesloten in de kajuit in het voorschip, omdat de toegangsdeur door de aanvaring was geblokkeerd. Yme en ik zijn toen afgedaald naar de machinekamer van de "Jan Nieveen" en verder ongedeerd in Lemmer aangekomen.

De verslagenheid in huize Bosma was enorm. Een lang en rijk levensdoel van Lou Bosma lag op de bodem van het IJsselmeer, onherstelbaar vernield, dat hadden wij wel ingeschat.

9 januari 1945

De GLSM geeft ons bericht, dat er met 33n motorschip naar de plaats des onheil wordt gevaren om mogelijk iets te bergen eventueel drenkelingen. Er wordt 's middags gevaren en door de vorst is er behoorlijk veel ijs op het IJsselmeer. Toch wordt na ca. 2 uur varen het wrak bereikt en het herkenningspunt is het dak van de deksalon dat in zijn geheel van het achterdek is geslagen. Helaas is dat het enige wat er tussen het ijs te bekennen valt. Zo viel voor de familie Bosma het doek over 50 jaren hofmeesterschap bij de GLSM, tenminste zo leek het. Enige maanden later vlak voor de beschieting van de Lemmer in de nacht van 16 op 17 april werd de "Jan Nieveen" naar de helling van de Gebr. de Boer gesleept, het schip overleefde daar de beschieting en ook eventuele in beslagneming door de Duitsers.

Na de bevrijding van Nederland werd er weer gevaren, aanvankelijk in dagdienst, maar omdat de "Jan Nieveen" zonder hofmeester zat viel het hofmeesterschap toe aan Lou Bosma, die op 75 jarige leeftijd aan boord ging in zijn uniform, met de Koninklijke onderscheiding op de borst. Hij kreeg daarbij assistentie van zijn dochter Anna Bosma, terwijl R. Beljon en ik kelner waren". 

Tot zover de bijdrage van Tiemen Bouwhuis die in september 1945 een baan aan de wal kreeg.

Leeuwarder Courant: 05-09-1946.

Op woensdagmorgen 4 september 1946 werd door een bergingsmaatschappij het wrak van de "Groningen IV" het Krabbersgat te Enkhuizen binnen gebracht en aan de strandvonderij overgedragen. Er zou worden getracht de lijken te bergen en te identificeren, naar schatting zou hier veertien dagen mee gemoeid gaan. Men schatte het aantal slachtoffers toen nog op vijftig!
De burgemeester van Enkhuizen maakte op 19 september 1946 bekend, dat verwanten van de slachtoffers hem zo spoedig mogelijk moesten opgeven: het signalement en een beschrijving van de kleding, welke de slachtoffers ten tijde van het ongeval droegen.

Donderdag 19 september slaagde men er in twee slachtoffers te vinden in de taaie klei en te identificeren, op vrijdag weer twee, waarvan één onherkenbaar was.

De namen van de drie geïdentificeerde slachtoffers waren:

A. van der Veen, Pascalstraat 4 Amsterdam.

P. Henschen, Meeuwenlaan 189 Amsterdam.

G. de Vries, inspecteur bij de GEB, wonende Brinkstraat 52 Amsterdam.

In tegenstelling met de verwachtingen dat het bergen van de slachtoffers nog enige tijd in beslag zou nemen, hadden de werkzaamheden van de Dienst voor Identificatie en Berging een dusdanig vlot verloop, dat op donderdag 26 september dertien lijken konden worden geborgen, waarvan elf waren geïdentificeerd.

De namen van deze slachtoffers waren:

A. M. Jans.

A. van der Veen.

P. Henschen.

C. J. Sunotel.

K. G. van der Paverd.

R. J. Groenendaal.

J. Postma.

G. de Vries.

J. van Ankeren.

G. Gronnotte.

M. C. Jansen.

Op 7 oktober 1946 waren ook de laatste twee slachtoffers van de dertien geïdentificeerd.

Hun namen waren:

Elisabeth Josephine Kuijper, oud 25 jaar, Amsterdam.

Agnes van der Veld, oud 31 jaar, Amsterdam.

De Groningen IV te Lemmer.

Boven en onderstaande foto van T. de Snoo-van Leeuwen: "Mijn opa Adriaan van Leeuwen, geboren op 18 augustus 1901, heeft dit schip de Groninger IV omgebouwd als vrachtschip. Hij liet zijn zoon (mijn vader) er op varen. Het schip was tot 1975 nog in dienst en is daarna helaas gesloopt.

Opa kocht het schip die opgedregd was en liet het ombouwen als vrachtschip in Werkendam.
Dit was rond 1949 en bestemd voor zijn oudste zoon: Arie van Leeuwen, geboren in 1924, mijn vader, hij trouwde en ging met dit schip varen..
Mijn vader heeft er tot omstreeks 1974 op gevaren. Het schip genaamd Antonie (oma s naam) heeft de eerste jaren zonder roef gevaren,
Ik ben er als baby gekomen, later nam mijn vader het schip over van zijn vader en gaf het de naam Toan (zijn 2 dochters Tonny en Ans). Het schip werd te oud en niet meer functioneel, het werd gesloopt rond 1975"