Kneppelfreed.

1952. Fedde Schurer en zijn vrouw bij het gerechtsgebouw te Leeuwarden.

In de Kamer de spreekbuis van een kleine pacifistische minderheid in de PvdA. Belangrijke Friese dichter van vroom gereformeerde huize, die in 1929 als onderwijzer aan een christelijke school in Lemmer werd ontslagen omdat zijn antimilitaristische opvattingen onbijbels zouden zijn. Sloot zich aan bij de CDU en werd onderwijzer aan een openbare school in Amsterdam. Onderging de invloed van Karl Barth en J.J. Buskes en werd in 1938 lid van de SDAP. Na de oorlog als hoofdredacteur Friese Koerier tegelijk politicus en taalkunstenaar. Militant strijder voor het gebruik van Fries in onderwijs en rechtsverkeer. Een principiële man die van nature koos voor de onderliggende partij.

Chaos na een rechtszaak.

In oktober 1951 moest de Lemster veearts Sjirk Frânses van der Burg voor het kantongerecht in Heerenveen verschijnen wegens een verkeersovertreding. Tijdens de zitting voerde Van der Burg het woord in het Fries. De kantonrechter mr. S.R.Wolthers, woonde al lange tijd in Friesland, maar hij gaf de veearts te kennen het Fries niet te willen verstaan. Van der Burg vond echter dat hij in Friesland het recht had Fries te spreken. Daarop schorste Wolthers de zitting.

Hoewel de rechter na de schorsing stelde dat alleen de Nederlands gesproken verdediging mee zou tellen, bleef Van der Burg Fries spreken. Uiteindelijk werd de rechtszitting afgesloten toen de veearts de geëiste boete van zeven gulden betaald had. De rechtszitting was afgerond, maar de kwestie van het Fries in de rechtszaal was in beweging gezet.

De zaak tegen Van der Burg werd verslagen door een aantal journalisten. Fedde Schurer, het boegbeeld van de Heerenveense Koerier was één van hen. Van zijn hand verscheen een provocerend hoofdartikel tegen de arrogantie van de rechterlijke macht die weigerde de taal van het volk te verstaan. Het stuk was zo fel dat Schurer zelf voor de rechter moest verschijnen wegens belediging van de rechterlijke macht. Dit was precies de bedoeling van Schurer. Hij had de rechtszaak bewust uitgelokt omdat hij de rechter een uitspraak over de positie van het Fries in de rechtspraak wilde laten doen.

Op vrijdag 16 november 1951 moest Schurer voor de politierechter van de Leeuwarder rechtbank verschijnen. Hij werd veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met drie jaar proeftijd, terwijl de substituut officier van justitie met 150 gulden boete had willen volstaan. Omdat de rechtszaak tegen Schurer in een klein zaaltje gehouden werd, konden veel belangstellenden niet in de zaal aanwezig zijn en verzamelde zich voor het gerechtsgebouw een grote menigte.

Aan het einde van de middag liep het uit op een confrontatie tussen politie en de aanhangers van Schurer. De brandweer werd ingezet om met waterspuiten de demonstranten uit elkaar te drijven en de politie sloeg met knuppels in op de demonstranten. De chaos en ontzetting waren groot. Vrijdag 16 november 1951 ging de geschiedenis in als `kneppelfreed' (knuppelvrijdag). Kneppelfreed versnelde de totstandkoming van wettelijke regelingen omtrent het gebruik van het Fries.

'Talentvol en gevaarlijk spreker'

De gevolgen van Kneppelfreed kunnen natuurlijk niet worden beschreven zonder een portret te schetsen van de man die het allemaal in werking zette: Fedde Schurer.
"It bêste fers dat Fedde Schurer skreaun hat wie syn libben" oftewel: "Het beste vers dat Fedde Schurer geschreven heeft was zijn leven", schreef de auteur E.B. Folkertsma. Dichter, schrijver, onderwijzer, politicus en journalist, Fedde Schurer (1898-1968) was het allemaal. Schurer groeide op in Lemmer. In de vroege jaren twintig ontwikkelde hij een grote interesse voor de Friese taal en literatuur. Schurer werd door het Kristlik Selskip actief in de Friese beweging, die tot doel heeft de Friese taal en cultuur te versterken.

Als in 1925 Schurers eerste gedichtenbundel 'Fersen' uitkomt, zegt hij in een interview: "Wij zijn Friezen, en wij zijn geroepen van Godswege, om Friezen te zijn en om ons als Friezen te gedragen. Staatskundig zijn wij Nederlanders, geestelijk staan wij op onszelf. Dit geestelijk zelfbestaan uit zich het duidelijkst in onze taal, en die heeft daarom de eerste plaats in onze Friese strijd. Haar moeten we trouw blijven, in het gehele leven."

Eind jaren twintig sluit Schurer zich aan bij de Christelijk Democratische Unie en bij de kamerverkiezingen van 1929 is hij de lijstaanvoerder. Schurer houdt voor de CDU door het hele land spreekbeurten over vraagstukken rond christendom en oorlog. Maar zijn, op christelijke gronden gefundeerd pacifisme, gecombineerd met zijn sympathie voor de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, brachten hem in problemen binnen zijn eigen Gereformeerde kerk. De kerkenraad onthield Schurer op grond van zijn politieke opvattingen het Heilig Avondmaal en dan volgt ook zijn ontslag als onderwijzer in Lemmer. De rel rond Schurer ontgaat ook de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) niet. In een BVD-dossier wordt Schurer gezien als: "Talentvol en gevaarlijk spreker, vooral gevaarlijk voor jonge menschen".

Na zijn ontslag verlaat Schurer Friesland en vestigt hij zich in Amsterdam, waar hij 16 jaar zal blijven. Daar schrijft hij veel en blijft hij ook actief in de politiek. Onder andere door de leus 'Geen Führer, maar Schurer', wordt Schurer in 1935 gekozen als lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland voor de CDU. Een aantal jaren later stapt hij over naar de SDAP. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Schurer als schrijver actief in het verzet en na de oorlog ontvangt Schurer de regeringsprijs voor Nederlandse verzetsliteratuur. Als hem vlak na de oorlog het gedeelde hoofdredacteurschap van de Heerenveense Koerier aangeboden wordt, keert Schurer terug naar Friesland. Naast zijn hoofdredacteurschap is hij ook actief in de PvdA en vormt hij tevens het hart van het Friese literaire leven.

Door Schurers stilistisch briljante en scherpe hoofdartikelen krijgt de Heerenveense Koerier grote bekendheid, zowel in als buiten Friesland. Dat is zeker het geval na Schurers bekende hoofdartikel "De laatste man van de Zwarte Hoop". Dit is het artikel over de rechtszaak tegen de veearts Van der Burg, het artikel waar Kneppelfreed mee begon.

1951.

De slag op het zaailand

Met gummistok en brandspuit heeft de Leeuwarder politie gistermiddag getracht een menigte uiteen te drijven, die zich bij het Paleis van Justitie verzameld had om op de afloop te wachten van het proces, dat tegen de Heren F. Schurer en Tsj. de Jong gevoerd werd. Hierbij zijn harde klappen uit gedeeld, die o.a volwassenen en ook kinderen troffen die uit nieuwsgierigheid waren blijven staan.

Toen de Heer, Schurer na afloop van het proces aan de achterkant van het Paleis naar buiten kwam - men wilde hem niet door de hoofdingang laten gaan - en hij met enkele vrienden door de Prins Hendrikstraat richting het station begaf, werd hij door omstanders op de schouders genomen, waarop de politie opnieuw aanleiding zag van de gummiknuppel gebruik te maken. Hierbij werd de Heer Schurer bij notaris Duintjer door een raam gedrukt, waarbij hij zich aan de pols verwonde.

De moeilijkheden waren reeds voor aanvang van de zitting begonnen. Leden van verschillende Friese studentenverenigingen waren uit alle universiteitssteden van Nederland naar Friesland gekomen om getuigen te zijn van de behandeling van de twee vooraanstaande figuren in het Friese leven. Zij verspreide pamfletten waarin zij recht eisen voor Friesland.

Er werd toen bekend gemaakt dat slechts enkele personen en persvertegenwoordiger, in totaal een twintig mensen tot de publieke tribune zouden worden toegelaten daar de politierechter zitting hield in de kleine zaal aan de achterkant van het gebouw. Als reden werd opgegeven dat de verwarming in de grote zaal te veel brandstof zou vergen. Vertegenwoordigers van Friestalige weekbladen en bladen werd de toegang tot de zaal geweigerd.

Nadat de parketwacht het zeer talrijke publiek uit het Paleis had gedreven, verzamelde een grote groep personen op het platform voor de ingang. In deze groep werden reeds gauw Friese strijdliederen aangeheven, waarna ook de ontruiming gelast werd van het platform. Ondertussen bleef de belangstelling groeien, zodat er zich enige honderden personen voor het gebouw bevonden. Toen de zitting eenmaal aan de gang was, begaven de mensen zich naar de achterkant van het gebouw, waar zij spreek koren aanhieven "Wy wolle Wolthers net Frielân Frij" en op de claxons drukte van de daar geparkeerde auto's. Onder gejuich van dit publiek werd daarop het raam van de zittingzaal gesloten.

Een groep agenten verzamelde zich naast het gebouw en keken toe. Het was rustig er hadden zich nog geen handtastelijkheden voorgedaan. Daarna verscheen een motorzijspan van de politie , die het plein snel schoon maakte. Een persfotograaf werd door de politie verboden foto's te maken, waarop een redacteur van het Friesdagblad zich tot de hoofdinspecteur van politie wenden, deze trok onmiddellijk zijn gummistok en zette de redacteur na, waarbij raken klappen werden uitgedeeld.

Dat was de inzet van onrustig half uur op het Zaailand, waarbij de motorzijspan tussen de kramen doordraaide, terwijl het publiek gemakkelijk kon uitwijken, soms evenwel in de knel kwam. De politie voerde ondertussen enkelen charges met de gummiknuppel uit. Er ontstonden kleine vechtpartijen tussen politie en publiek.

Tegen het einde van de rechtszitting,het begon al te schemeren verscheen de Commissaris van politie en brandweer auto op het Ruiterkwatier. Bij de oude Doelensteeg werd een drietal slangen op de waterleiding aangesloten. De spuitgastengaven de omstanders, die even tevoren met gejuich de terugkomst van de motorzijspan hadden begroet , de vollen laag. Er waren op dat moment naar schatting van de politieautoriteit een 500 mensen op het plein, de politie werd met tomaten bekogeld en studenten waren bezig de slangen van de brandweer door te snijden. De politiemannen gingen daarop weer over tot charge over. Agenten en demonstranten werden gelijkelijk nat gespoten. Ook enkele markt kraampjes en een protesterende groenteboer,die zijn spullen op een vrachtauto trachten te redden moesten het ontgelden.

Journalist Pieter Terpstra.

De rellen in Leeuwarden werd de volgende dagen breed uitgemeten in de landelijke pers. Een aantal politici in Den Haag was bevreesd: Friesland zou zich toch niet willen afscheiden van Nederland? Op de dag dat minister Teulings van Binnenlandse Zaken belooft een onderzoek te zullen instellen naar de Friese taalkwestie en het politieoptreden, wordt er in Leeuwarden een protestbijeenkomst gehouden. Het is dan precies een week na Kneppelfreed.

De protestbijeenkomst was door diverse gezelschappen uit de Friese beweging georganiseerd. Boven het podium hing een groot spandoek: 'Lyk rjocht foar elk. Ek foar in lyts folk.' (Gelijk recht voor allen. Ook voor een klein volk). Op de bijeenkomst namen tweeduizend aanwezigen een motie aan, waarin zij zeiden achter het veroordeelde artikel in de Heerenveense Koerier te staan. Er werden verschillende toespraken gehouden. De woorden van J. Piebenga, hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant, deden politiek Den Haag huiveren:

"Vaders en moeders (...) boerenarbeiders en winkeliers, schippers en jullie allemaal, sta als Friezen, want jullie hebben de geschiedenis van ons volk achter jullie. Twintig eeuwen van Friese strijd kijken op jullie neer. En zouden jullie dan niet strijden?"

Enkele dagen later, tijdens de begroting van het Ministerie van Justitie voor het jaar 1952, steekt het Friese kamerlid en oud-ministerpresident P.S. Gerbrandy een lang betoog af over Fries praten en het recht daarop in de rechtszaal. Gerbrandy pleitte voor het recht om in ieder geval de eed in het Fries af te mogen leggen: "Het recht van het volk de aanroeping van God almachtig, te doen in de taal, zoals die verbonden is met het gehele geestelijke leven van hem en de zijnen." Maar de minister van Justitie, de heer H. Mulderije, besloot dat het Fries in de rechtszaal in zeer beperkte mate gebruikt mocht worden en dat de eed absoluut niet in het Fries afgelegd mocht worden. Het was volgens hem een kwestie van 'eerbied voor de landswetten': "Ik meen, dat de controle zoek zou zijn, wanneer het mogelijk wordt, dat formulier uit te spreken in een andere taal dan de officiële Nederlandse omstandigheden als waarover het hier gaat. Iets anders is, of in het verkeer tussen rechter en justitiabele enige soepelheid mag worden betoond."

Enkele maanden later, van 6 tot en met 8 februari 1952, brachten de ministers Mulderije (Justitie), Rutten (Onderwijs, Kunst en Wetenschap) en Beel (Binnenlandse Zaken) een bezoek aan Leeuwarden om zich op de hoogte te stellen van de Friese kwestie. Zij spraken met vele Friezen en Friese organisaties en tot hun opluchting konden ze op de afsluitende persconferentie melden: "dat van enig separatistisch streven geen sprake is".

Herzbergs pleidooi.

Minne Vis, lid van de Friese Beweging.

Ondertussen was Schurer zich aan het voorbereiden op zijn hoger beroep, dat hij direct na Kneppelfreed had aangespannen. De twee weken gevangenisstraf die hij had gekregen voor het beledigen van de rechterlijke macht, was in zijn ogen veel te hoog. Het hoger beroep diende op 18 maart 1952 en Schurers verdediging werd gedaan door de bekende advocaat en auteur mr. Abel Herzerg. Schurer hoefde niet te betalen voor de verdediging. In plaats daarvan vroeg Herzerg hem een bedrag over te maken aan de Collectieve Israël actie. "Het lijkt mij een goede werkverdeling. Ik doe iets voor de Friezen en u doet iets voor de Joden."

Herzberg voelde zich verbonden met Schurer omdat hij het Jiddisch boven het Hebreeuws verkoos. "Het was voor mij geen juridische zaak, maar een literaire zaak. De Friese taal werd aangetast en dat ging niet." Herzbergs gevoelige pleidooi spitste zich hier ook op toe. Eén van de laatste passages van het pleidooi luidt: "De intieme taal, de taal van de moeder, het kind, de man, dat is de moedertaal. En 't Fries heeft zijn eigen sfeer en karakter, gebonden aan land en volk, en dat, het beste in ons, is gekwetst. Schurer is een dichter, en een dichter heeft een zingende ziel. Niemand zou vervolgen als het geloof was gekwetst. In deze categorieën moet men het zoeken.

Die opwinding komt ergens vandaan. Ze is niet gekunsteld, en kan ook niet gekunsteld zijn. De Rechtstaal: waarom wil men Fries in de rechtszaal spreken? Omdat men haar minacht? Of omdat men het recht als iets groots en wezenlijks erkent? Als iemand Fries spreken wil in de Kerk, zal men zeggen: hoe heilig moet hem zijn taal zijn. Zo is 't ook met de rechtstaal. Men moet het bevorderen, niet tegen gaan. Men zegt, dat de zaak op de spits is gedreven? Wie heeft dat gedaan? Waarom mag een verdachte geen Fries spreken? Men zegt, nu zitten we ook nog met een taalprobleem. Hebben we geen zorg genoeg? Laten we blij zijn met dit probleem. Het behoort tot 't mooiste dat een levend volk hebben kan."

Hoewel Schurer tijdens het hoger beroep hardnekkig Fries bleef praten, werd de zaak gunstig voor hem beëindigd. Hij werd veroordeeld tot 150 gulden boete, de straf die oorspronkelijk ook tegen hem geëist was.

De rechtszaak tegen Schurer was hiermee afgerond, maar de kwestie over het gebruik van het Fries in de rechtszaal stond pas aan het begin. Schurer heeft de taalkwestie in een stroomversnelling gebracht. Over Kneppelfreed zei hij:"De dingen, die tot dan stof waren geweest voor een verstandige discussie tussen ongelijke partijen, werden plotseling in hart en gemoed beleefd".


Verdediging van Fedde Schurer.

Het gerechtsgebouw in Leeuwarden, anno 2001.

Door de gebeurtenissen op en na de bewuste vrijdagmiddag van 1951 werden er vanuit de regering twee commissies opgericht. De commissie Wesselings richtte zich op het Friese onderwijs en dit had de Wet Cals tot resultaat. In deze wet van 1955 is geregeld dat alle gemeente- en schoolbesturen de bevoegdheid hebben het Fries als leervak op hun scholen in te voeren en het onderwijs in de aanvangsklassen in de Friese taal te mogen geven. Een tweede commissie boog zich over de kwestie van het gebruik van Fries in de rechtszaal.

Een jaar later was de Wet Donker een feit: de wet die het gebruik van de Friese taal in bestuurlijke en rechterlijke zaken regelt. Vanaf 1956 was het Fries tijdens rechtszittingen toegestaan. Wel kon de rechter het Fries tijdens een rechtszaak beletten, als hij vond dat het gebruik van de Friese taal een behoorlijke rechtsgang in de weg zou staan. Processen-verbaal en andere processtukken werden in het Nederlands geschreven, maar van groot belang was het feit dat de eed ook in het Fries afgelegd mocht worden.

Vier jaar geleden is het gebruik van het Fries in de rechtszaal wettelijk nog verder uitgebreid. Tegenwoordig mag de rechter het gebruik van het Fries niet meer beletten: tijdens een rechtszaak staat het iedereen vrij, Fries te spreken. Wel kan de rechter bepalen dat er een tolk moet komen.

Op scholen en in de rechtszaal mag men nu dus Fries spreken, maar deze week bleek dat het in de sportwereld soms nog tot problemen kan leiden. De Broekster Boys, een voetbalclub uit Damwoude, kreeg op een in het Fries geschreven protestbrief, het antwoord dat het afdelingsbureau alleen in het Nederlands geschreven brieven behandelt. "Diskriminaasje", zegt Jan Kooistra, de secretaris van de voetbalclub en hij vraagt zich af of dit wel mag. Binnen de Friese provinciegrens, geldt het Fries immers als de tweede rijkstaal. Of het conflict tussen het afdelingsbureau en de Broekster Boys tot een tweede kneppelfreed zal leiden is nog afwachten, maar één ding staat vast: de taalstrijd blijft leven.


FEDDE SCHURER Drachten 25 juli 1898 _Heerenveen 19 maart 1968

Wie leven en werk van de Friese dichter Fedde Schurer gaat beschrijven, moet zich al gauw rigoureuze beperkingen opleggen. Dat leven mag immers veelbewogen heten en dat werk veelzijdig. Het gaat hier allerminst om een dichtersleven dat zich in geestelijke of maatschappelijke afzondering afspeelt. Dit leven, dat bijna zeventig jaar duurde, heeft haast onophoudelijk in de branding gestaan van strijd en actualiteit. Wel waren daarin momenten van distantiëring en inkeer, maar deze kwamen toch zeldzamer voor dan met vele andere dichters het geval is. Met hartstocht en sterke inzet van zijn persoonlijkheid heeft hij zijn tijd meebeleefd. Zijn dichterschap stond daarbij steeds centraal.

Fedde Schurer is als vierde en laatste kind te Drachten geboren uit een Fries en gereformeerd arbeidersgezin. Zijn vader, die zijn werk had op een scheepswerf, was Bouke Schurer, zijn moeder Grietje Wagenaar. In 1904 verhuizen de Schurers naar Lemmer, waar de jonge Fedde zijn gehele verdere jeugdjaren doorbrengt. De sfeer thuis was er een van soberheid en strenge rechtzinnigheid, al was ook een geest van blijmoedig piëtisme er niet vreemd. Na de lagere school werd de jongen als timmermansleerling bij een baas ter plaatse besteed, een werkkring, die zijn zoekende geest weinig boeide. Door zogenaamde Normaallessen in zijn omgeving te volgen ziet hij rond zijn twintigste kans de akte voor onderwijzer te behalen, die later gevolgd werd door de hoofdakte. Hij krijgt een aanstelling aan de Christelijke school in Lemmer en zou er tot 1930 blijven. Inmiddels ontwikkelt zich zijn literaire aanleg. Hij leest negentiende-eeuwse dichters als De Genestet, Da Costa en Ten Kate, maar ook Hollandse Tachtigers als Perk en Van Eeden leggen beslag op hem.

Van doorslaggevende betekenis ook voor zijn dichterschap wordt zijn kennismaking met de Friese literatuur en beweging van zijn dagen. In Friese periodieken als Frisia en Yn ús Eigen Tael verschijnen zijn eerste verzen. Na zijn huwelijk met zijn Lemster schoolcollega Willy de Vries in 1924 volgt het jaar daarop zijn poëziedebuut in gebundelde vorm, Fersen geheten. In deze jaren neemt hij reeds deel aan tijdschriftredacties en is hij een van de jongeren die vernieuwing brengt in het tot traditionalisme vervallen Kristlik Frysk Selskip. In politiek en maatschappelijk opzicht schaart hij zich in de smalle rijen van de Christelijk Democratische Unie en ontpopt zich in woord en geschrift als een pacifist en voorstander van nationale ontwapening. Dit in gereformeerde kring sterk afwijkend standpunt brengt hem in 1930 in conflict met zijn schoolbestuur en kerkenraad waarvan zijn afzetting als onderwijzer en uittreding als kerk-lidmaat het gevolg is. De schoolkwestie-Lemmer doet in Nederland in allerlei milieus veel politiek stof opwaaien. Schurer en zijn vrouw sluiten zich aan bij het zogenaamde Hersteld Verband en gaan later over tot de Nederlands Hervormde kerk. Zij verlaten ook Friesland en Schurer vindt in Amsterdam werk aan verschillende lagere scholen in de volkswijken. Zestien jaar zou dit verblijf in de hoofdstad duren. Hij vindt er vele artistieke en andere connecties. Zijn contact met ds.J.J. Buskes Jr., een van zijn vurige verdedigers in het schoolconflict, groeit er uit tot een levenslange vriendschap en wapenbroederschap. Hij sluit zich aan bij de Christelijke Auteurskring en staat in vruchtbaar verkeer met figuren als Henk van Randwijk, Hein de Bruin, Bert Bakker, Muus Jacobse, Jan H. de Groot e.a. Hij gaat intussen door met in het Fries te publiceren; zijn dichterschap verdiept en verbreedt zich. Ook in deze Amsterdamse tijd verschijnen er van hem poëziebundels, die tot de kern van zijn werk behoren. Enkele ervan zijn Utflecht (1930), Op alle winen (1936) en Fan twa wâllen (1940).

Ook de politiek laat hem in die jaren niet met rust. Voor de CDU heeft hij een tijdje zitting in de Provinciale Staten van Noord-Holland, maar de praktische politiek was geen koek van zijn deeg. Toen in 1940, het jaar tevens dat hij als lid werd benoemd van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, de Duitse bezetting een aanvang nam, heeft Schurer zich buiten zijn schooltaak intensiever aan zijn literair werk kunnen geven. In deze jaren schreef hij (in Nederlands en Fries) verzetspoëzie, was de animator van een illegaal poëzietijdschrift De Rattelwacht (dat maar een nummer beleefde) en zag kans zijn bijbels drama Simson, dat tegelijk in een eigen Nederlandse vertaling uitkwam, te voltooien. Tevens lukte het om zijn volledige berijming van de psalmen in het Fries af te maken, een gigantisch werk. Voor het eerste werd hem in 1945 de regeringsprijs voor verzetsliteratuur toegekend, voor Simson en psalmen in 1949 de Gysbert Japicxprijs, na de oorlog ingesteld door de Provincie Friesland. Uit zijn lidmaatschap van de Vereniging van Letterkundigen en PEN blijkt tevens zijn erkenning als dichter.

Inmiddels is Schurer naar Friesland teruggekeerd. In 1945 verlaat hij met vrouw en geadopteerd zoontje Andrys de hoofdstad wegens zijn benoeming aan de Heerenveense (later:Friese) Koerier, waarvan hij met Sjoerd van der Schaaf het hoofdredacteurschap op zich neemt. Deze functie blijft hij achttien jaar vervullen. Zijn leidinggevende hoofdartikels vallen ook buiten het rayon van de krant op door hun vaak briljante en polemische stijl. Hij blijkt een vechter die zijn tegenstander scherp aanvalt, maar daarbij humor en barmhartigheid nooit uit het oog verliest. Een leidende rol speelt hij ook in het sinds 1946 verschijnende en door hem opgerichte literaire tijdschrift De Tsjerne, waarvoor hij in de bezettingstijd reeds zijn mederedacteuren had aangemonsterd; achttien jaar lang blijft hij dit blad als zodanig trouw. Dan maakt hij plaats voor jongeren.

In 1951 komt Fedde Schurer opnieuw over heel Nederland en ook daarbuiten in het nieuws wegens een rechtszaak. Een vlijmscherp Koerier-artikel van hem tegen de praktijken van een Heerenveense kantonrechter die geen Fries voor zijn groene tafel duldt, lokt een beledigingsproces uit en als op 16 november de poorten van het Leeuwarder paleis van justitie, waar de zaak dient, voor een ganse schare sympathisanten gesloten blijven en dezen met gummiknuppel en brandspuit uiteen worden gejaagd, ontstaat een incident dat de geschiedenis is ingegaan als 'Kneppelfreed' (Knuppelvrijdag). Deze botsing tussen macht en recht veroorzaakt in het toen nog demonstratie arme Nederland heel wat opschudding. Te Leeuwarden volgen protestvergaderingen van massaal karakter. Er komen drie ministers naar Friesland om partijen te polsen. Ook in hoger beroep, met als verdediger de schrijver mr. Abel Herzberg, wordt Schurer veroordeeld tot een geldboete. Deze straf werpt overigens wel positieve vruchten af: wettelijke regelingen voor het Fries bij het onderwijs en in het rechtsverkeer vloeien uit dit proces voort.

In 1954, het jaar van het mandement der bisschoppen dat aan katholieken het lidmaatschap van linkse organisaties verbiedt, raakt Schurer slaags met het Nederlandse episcopaat door zijn felle brochure Protestants protest. Een merkwaardige samenloop doet zich voor als in hetzelfde jaar de eeuwherdenking van Bonifatius plaats vindt en Schurer in opdracht zijn toneelspel Bonifatius schrijft, dat te Dokkum opvoeringen in Fries en Nederlands beleeft. Het jaar daarop voegt hij aan zijn psalmberijming die van alle Evangelische Gezangen toe, die tezamen als Psalm- en Gesangboek het licht zien. In deze tijd had hij al zitting in de brede Nederlandse commissie die het nieuwe Liedboek voor de kerken voorbereidde. Lang heeft zijn medewerking niet geduurd. De dichter kon moeilijk onder het juk van exegeten en hebraici door en geloofde als berijmer niet in een zeker 'collectief dichterschap' dat K. Heeroma en ook M. Nijhoff voor de geest stond. Na het inleveren van enkele proeven, waaraan braaf gevijld werd, bedankte hij. In het in 1973 verschenen Liedboek zijn toch nog twee van zijn psalmdichtingen opgenomen.

Terwijl hij als dagbladredacteur aanblijft, wordt Schurer in 1956 voor de PVDA lid van de Tweede Kamer en staat in zijn fractie pal voor zijn pacifistische idealen, al vindt hij in het achtergrondwerk niet altijd bevrediging. Deze functie legt hij in 1963, inmiddels vijfenzestig jaar geworden, neer, tegelijk met zijn arbeid voor de krant. Voor een dynamische geest met een sterk lichamelijk gestel als het zijne betekent dit afscheid geen non-actief. Hij werkt mee aan discussieforums voor de tv, is gecommitteerde bij onderwijzersexamens, spreekt voor deelnemers aan werkweken op volkshogescholen, leidt in en bij zijn woonplaats Heerenveen kerkdiensten en zit in een werkgroep voor een nieuwe Friese Bijbelvertaling. Actief blijft hij ook als literair criticus, waarbij hij bij tijd en wijle protest aantekent tegen cynische openhartigheid in het seksuele bij het jongere Nederlandse en Friese schrijversgilde, wat hem door dezen allerminst in dank wordt afgenomen. Zijn verspreid verhalend proza verzamelt hij in de bundel Beam en bast (1963); een keuze uit zijn hoofdartikels verschijnt in datzelfde jaar onder de titel Brood op het water. Hij vertaalt poëzie van Werumeus Buning en van Rilke. In deze levensfase komen hem meer dan honderd verzen uit de pen, geschreven in lichte toets op thema's uit het Oude en Nieuwe Testament, die als De gitaer bij it boek met muziek van Louise Godin worden gebundeld. Tenslotte werkt hij aan een beschrijving van eigen leven, schetsen die in 1969 als De bisleine spegel (De beslagen spiegel) postuum in boekvorm verschijnen. Zijn vriend prof.J.H.Brouwer heeft later gezorgd voor een Nederlandse vertaling ervan. De dood was oorzaak dat aan deze autobiografie de laatste hoofdstukken ontbreken.

Die dood kwam voor Fedde Schurer op dinsdag 19 maart 1968 en overviel hem in zijn huis aan de J.H. Kruisstraat te Heerenveen. Een hartverlamming maakte, terwijl hij naar de telefoon ging, een abrupt einde aan zijn leven. Op 22 maart werden zijn stoffelijke resten, na een overvolle rouwdienst in de gereformeerde kerk ter plaatse, waarbij ds. R.Bijl en dr. J.J. Buskes voorgingen, te Groningen gecremeerd.

De levensgang was hiermee afgesloten van een man die de hem gul toegemeten gaven niet in een zweetdoek had weggelegd. Zijn lyriek, die in een elftal bundels was verschenen, een rijk geschakeerd oeuvre, kon in 1974 als Samle fersen in een band worden uitgegeven en vond bij Fries en niet-Fries gretig aftrek. Daarvoor, in 1971, was over Schurer en zijn werk een tweetalige beeldbiografie in de serie Skriuwers yn Byld uitgekomen, verzorgd door het Frysk Letterkundich Museum te Leeuwarden en in de handel gebracht door De Bezige Bij.

In Fedde Schurer bezat Friesland een rondborstig dichter die in een kleine taal van grote dingen zong, een strijder die het geweld verwierp en het onrecht niet kon velen, een kameraad die de vriendschap hoog schatte, een man die de liefde kende in vele facetten, een idealist en romanticus die wijdere verbanden zocht, een gelovige die wist van een 'deze zijde' en een 'gene zijde'. Met hem ging een veelzijdig dichterstype heen zoals de Friese literatuur nog niet gekend had en waarschijnlijk niet gauw terug zal krijgen. Op het standbeeld dat in 1974 voor hem te Heerenveen werd opgericht staan de woorden: Dichter en Strider. Door deze twee woorden wordt de persoonlijkheid van Fedde Schurer treffend gekarakteriseerd.

D.A. TAMMINGA

VOORNAAMSTE GESCHRIFTEN

Voor een overzicht van afzonderlijk verschenen werken van Schurer zie Fedde Schurer. Afzonderlijk verschenen werken I-XI, Een tot 1957 bijgewerkt overzicht op kaart van zijn publicaties. Uitgave van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum in samenwerking met Fryske Akademy en Archief en Museum voor het Vlaamse cultuurleven, 1959. Biografische en bibliografische (lijst van afzonderlijk verschenen publicaties van en over de auteur) gegevens over Schurer zijn ook opgenomen in Fedde Schurer 1898-1968, als nummer 3 van de serie Skriuwers yn byld uitgegeven door het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum to Leeuwarden in 1971. Zie tenslotte ook Fedde Schurer, Samle fersen. Mei in ynlieding fan D.A. Tamminga. Baarn, Bosch & Keuning nv; Ljouwert, De Tille bv, 1974.

Foto genomen in 1923 bij het 50 jarig bestaan van de Jongelingsvereniging Geref. Kerk. 

Staand: Theunis W. de Vries, Cornelis J. Gaastra, Klaas H. Zijlstra, Johannes D. Coehoorn, Abraham J. Venema, Harmen H. Visser, Gerardus J. Mulder, Sijbolt v.d. Bijl, Auke W. Boelsma, Lubbertus J. Lemstra en Hendrik D. Coehoorn.

Zittend: Hendrik Loen, Roelof M. Visser, Folkert J. Homma, Folkert M. de Vries, Sjoerd D. Coehoorn, Fedde Schurer, Jelle W. Boelsma, Jelle W. de Vries, Bouke J. van der Veen en Albert H. Visser.

Op de grond: Rienk B. Tijseling en Alexander L. Loen. Poppe Kok ontbreekt op deze foto.

Fedde Schurer krijgt ontslag aan de Christelijk-Nationale school te De Lemmer.

Terugkerend van z'n werk ziet de 31-jarige Amsterdamse predikant Ds. J.J. Buskes (geschorst bij Geelkerken-conflict in 1926; daarna ‘Hersteld-Verbander’) een man in pilopak bij hem op de stoep staan. Zeker weer een of andere sjacheraar in potloden, denkt de gereformeerde dominee. En omdat hij zeker weet niet ‘neen’ te kunnen zeggen, loopt hij door en wacht een paar huizen verder tot de kerel verdwenen zal zijn.

Maar de man verdwijnt niet. De deur gaat achter hem dicht en Ds. Buskes kan niets anders doen dan maar achter hem aan de trap opstommelen naar het bovenhuis. Even later maakt hij kennis met de 32-jarige onderwijzer aan de christelijke school te De Lemmer in Friesland, Fedde Schurer. Toch wel een goeie gereformeerde, moet de dominee toegeven, ondanks het pilopak en de Domela Nieuwenhuis-das. Maar niet iedereen blijkt tot deze erkenning te kunnen komen. De onderwijzer is 1 mei 1930 door zijn schoolbestuur ontslagen omdat hij in ernstige mate van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zou zijn afgeweken. Fedde Schurer doet z'n verhaal nog maar eens.

Vorig jaar, in april, sprak hij in Leeuwarden voor de plaatselijke afdeling van de Christelijk-Democratische Partij, waarvan hij, evenals Buskes lid is. ‘Kristendom en Oarloch’ heet de rede, waarin hij o.a. uitroept: Volg de stem van uw geweten en laat u niet meer africhten en dresseeren voor moordenaarswerk. Wat moet een Christelijk-Nationale school met een pacifist voor de klas? Fedde Schurer wordt op het matje geroepen. En in oktober vorig jaar wordt door het schoolbestuur schriftelijk, gevraagd:

  • of Schurer den 80-jarigen oorlog aanvaardt als een volkomen gewettigden vrijheidsoorlog en een aan onze vaderen opgedrongen religiekrijg ter verdediging van de kerk des Heeren?
  • of Schurer de oorlogen van Israël aanvaardt als oorlogen des Heeren?
  • of het Schurer's bedoeling is aan te sporen tot het weigeren van militairen dienst?
    De gereformeerde onderwijzer antwoordt dat hij met zijn ganse ziel en zijn hele hartstocht staat aan de zijde der strijders voor vrijheid, recht en religie. En ook:

"Ik wensch, dat ieder Christen ten opzichte van den modernen oorlog en deszelfs toerusting zichzelf in zijn geweten de vraag zal voorleggen: ‘Wat wil mijn Heiland dat ik doen zal?"
Het schoolbestuur kan er geen genoegen mee nemen. Fedde Schurer krijgt een tweede stel vragen toegestuurd, die geformuleerd zijn door de te hulp geroepen Mr. P.S. Gerbrandy (vrijwillige landstormer - tevens bekend als ‘de rode advocaat van Sneek’), en waarin hem het vuur nader aan de schenen wordt gelegd met het begrip ‘rechtvaardige oorlog’.

Maar Schurer zegt:

"Het nobele doel kan het satanische middel niet heiligen".

Op 10 februari 1930 krijgt Schurer een verklaring voorgelegd van het schoolbestuur, die hij moet tekenen, wil hij voor de klas blijven. O.a. moet hij verklaren:

Dat hij alles zal vermijden wat in de harten en hoofden der kinderen de overtuiging omtrent de positie van het overheidsgezag, gelijk die in Gereformeerde en confessionele kringen wordt beleden, zou ondermijnen...
Ook buiten de school zou Fedde Schurer z'n mening niet meer mogen propageren.

Schurer weigert. Thans is hij ontslagen. Of Ds. Buskes hem wil verdedigen voor de Commissie van Beroep (van de Scholen met den Bijbel), die 9 juli z'n zaak zal behandelen.

Zonder een ogenblik te aarzelen, stemt Ds. Buskes toe. Ook hij is met hart en ziel anti-militarist. Oorlog is zonde. Van het dagblad De Standaard, dat hen, CDU-ers, ziet als revolutionairen, anarchisten en ongelovigen, moet de predikant weinig hebben, maar volmondig is hij het eens met wat het blad vorig jaar, 2 januari 1929, schreef:

Een nieuwe groote oorlog zou op den zelfmoord van Europa neerkomen. Immers zou die oorlog in hoofdzaak zijn een luchtkrijg, en die beteekent vernietiging van al wat leeft en bestaat.

Overigens maakt Buskes zich geen enkele illusie over de afloop van de zaak-Schurer. Maar het is een kans om te getuigen.

In een zaaltje van Terminus in Utrecht komen 9 juli de mannen-broeders bijeen. Het schoolbestuur wordt verdedigd door Mr. Gerbrandy; Schurer brengt mee Mr. Pollema, de heer Jungcurt, secretaris van de Unie van Christelijke Onderwijzers en Ds. Buskes. De commissieleden Mr. H.v.d. Vegte, Dr. K. Dijk, F. Kalsbeek, J. Schouten, J.C. Wirtz en Mr. D.W.O.A. Schut luisteren.

Maar Mr. J.A. de Wilde (a.r.-kamerlid) vindt dat kennelijk niet de moeite waard. Tijdens de betogen leest hij rustig z'n krantje.

‘Van welk artikel der Nederlandsche Geloofsbelijdenis wijkt Schurer af?’ zo wil Ds. Buskes weten.

Maar op 16 september 1930 beslist de Commissie van Beroep dat Schurer ontslagen blijft. Hij wordt onderwijzer aan een openbare school in Amsterdam. Voor anti-militaristen is op het gereformeerde erf geen plaats.

Dat blijkt diezelfde week ook uit de Asser Kerkbode. Op 12 september schrijft de enkele maanden tevoren in de gereformeerde kerk te Assen bevestigde 29-jarige Ds. B.A. Bos het volgende stukje:

teekent niet!
Er wordt een actie gevoerd!
Een actie onder schoone leuzen!
Het gaat tegen de bewapening van onze overzeesche gewesten, speciaal Curaçao.

De vlootwet moet, als helaas voorheen, vallen! Daarvoor wil de SDAP handteekeningen verzamelen en een petitionnement aan de Kamer richten. Wellicht komt men ook bij U.
Weest daarom op Uw hoede en teekent niet.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.