Gelegenheidsvissers
Door: Dirk Huizinga
Bij de voormalige Zuiderzeevisserij denk je aan de vele botters in de Kom en noordelijker aan de visaken uit De Lemmer. Dat is een beeld dat echter niet overeenkomt met de historische werkelijkheid. Vanaf de westwal is er al eeuwen op de Zuiderzee gevist, terwijl die visserij langs de Friese kust pas in de tweede helft van de 19e eeuw van enige betekenis werd.
Het beeld van de intensieve Zuiderzeevisserij wordt vooral bepaald door het recente verleden. Door de periode van ca. 1880 tot 1932, toen de vangst van haring en vooral ansjovis heel lucratief kon zijn, dankzij de nieuwe afzetmarkten die voor deze vis in West-Europa ontstonden door de aanleg van spoorwegen. Van de visserij bij De Lemmer is het beeld ontstaan dat de vissers daar de zee opgingen met ijzeren aken en inderdaad kozen een aantal vissers voor een scheepstype dat eind 1800 is ontwikkeld uit de Friese visaak voor het binnenwater. Vanaf rond 1900 werd deze visaak vooral in het toen moderne 'staalijzer' gebouwd. Maar ook dat beeld is vertekenend. Croles bouwde in IJlst twee ijzeren aken.
In Joure bij Auke van der Zee werden vier ijzeren visaken gebouwd en ook de revolutionaire scheepsbouwer Jan Bos uit Echtenerbrug bouwde een vijftal aken van een fraai model. Hij stelde voor dat de provincie Friesland een ijzerfabriek in Heerenveen liet bouwen, langs het spoor, zodat hij wat gemakkelijker aan staal kon komen. De meeste ijzeren aken voor Lemster vissers zijn gebouwd bij de Gebroeders De Boer in De Lemmer. Maar veel minder dan je zou denken. Slechts 15 stuks. De Lemster vissers gebruikten namelijk ook andere schepen om vis mee te vangen. Roeiboten bijvoorbeeld voor aalvisserij met fuiken. Punters en voormalige reddingsloepen. Visaakjes van het binnenwater om bot te vangen langs de kust. Soms had een visser een botter, zoals de LE 18 van De Rook, de LE 21 van Andries Fleer of de LE 65 van Koornstra. In Lemmer werden houten en ijzeren zeeschouwen gebouwd, spekbakken dus. Populair waren open zeilbootjes voor visserij vlak langs de kust. Maar ook heel andere schepen. Jan Poepjes viste met een tjalk, de LE 6. Bakker gebruikte in 1931 een sleepboot (LE 22), evenals Wagenmaker (LE 26) en
Johannes Postma (LE 77). Gerrit van der Zee viste in 1912 met een klipper (LE 77) evenals Van de Zande (LE 87). Jacob Pilon gebruikte een vrachtschip (LE 79) en Jan Pilon een tjalk. Braamhorst koos voor een stoomsleepboot (LE 90) en ook Van Koningsveld had in 1925 een stoomsleepboot (LE 93) evenals Jelte van der Zee (LE 111). En zo zijn er nog meer voorbeelden van Lemster vissers die met een schip visten dat niet voor de visserij was gebouwd. Op de foto liggen twee tjalken van Lemster vissers naast elkaar. Rechts de LE 79 van Pilon en links de LE 71 van Arend Bijl. Die grote verscheidenheid aan vissersschepen werd vooral veroorzaakt door de gelegenheidsvissers. De beroepsvissers leefden van de visserij. Het ene jaar werd er goed verdiend, maar een ander jaar kon het erg tegenvallen.
In jaren dat er veel ansjovis de Zuiderzee inzwom om te paaien, werd er veel gevangen en kon er goed verdiend worden. Maar juist in die goede jaren kwamen uit alle hoeken en gaten de gelegenheidsvissers een graantje meepikken. Iedereen die over een boot kon beschikken en dacht mee te moeten profiteren van het goede visjaar, die liet zijn scheepje registreren bij de gemeente en ging de zee op. Tot ergernis van de beroepsvissers, die eindelijk dachten weer eens een goed jaar te draaien, maar vervolgens een geweldige toename van de concurrentie bemerkten die in dezelfde 'vijver' ging vissen.
Dat de visaken van de Lemster vissers zo bekend zijn geworden, zelfs beeldbepalend voor de visserij vanuit De Lemmer, komt wellicht mede, doordat de vissers 's zomers na het visseizoen met deze aken deelnamen aan zeilwedstrijden, waarbij de aken volgehangen werden met zeiltjes en ze sneller bleken te zijn dan de botters van de westwal. Dat de stalen sloepen die in de dertiger jaren ook door Lemster vissers werden gebruikt, bij wedstrijden nog sneller waren dan de visaken, wordt het liefst vergeten. Ook kostte het moeite met een aak een zeeschouw eruit te zeilen. De visaak uit De Lemmer ziet er echter heel wat gracieuzer uit dan een stalen sloep of een knikspant schouw. De aak is na de visserij daarom doorontwikkeld tot een luxe jacht, met als voorbeeld de grote stalen boeierjachten uit het begin van de 20e eeuw, terwijl de spekbak een soort eerherstel kreeg in de zestiger jaren, toen de zeeschouw een aantrekkelijk platbodemjacht werd voor zeilers die het iets eenvoudiger wilden houden dan de aanschaf van een aak.
Reactie plaatsen
Reacties