Mijn oude dag bij Wietze Welling in Oudega Sm.
Door: Dirk Huizinga
Wietze’s reddingsoperatie
Om ook nog wat plezier aan mij te beleven, bracht Wietze mij naar Tsjibbe Wester in Eernewoude. Dat was helemaal niet zo ver varen, maar ik was lek. Het was de vraag of ik Eernewoude kon bereiken zonder onderweg te zinken. Dus werd ik uit het water getakeld en werd ik op een platte laadbak over de weg naar Eernewoude gebracht. Bij Wester zou ik een voor die tijd moderne opknapbeurt krijgen, waarna ik er weer jaren tegen zou kunnen. Met een nieuwe huid zou ik er wat jonger uitzien en de lekkage zou verleden tijd zijn. Ik zou namelijk in het polyester worden gezet. Polyesterhars, versterkt met glasvezel. Dat werd in die tijd als een moderne en afdoende oplossing gezien om een oud houten schip een nieuw leven te geven.
Oudega (Sm.) 2000 ? Wietze Welling laat het oude, lekkende aakje in Eernewoude “restaureren”. Het wordt in met glasvezel versterkt polyesterhars gezet. Maar eerst wordt het oude stort verwijderd. Technisch gezien is het de vraag of dat noodzakelijk was.
In mijn beleving is bij die goedbedoelde opknapbeurt helaas niet alles goed gegaan. Hoewel ik in het ijzer zat, lekte ik ernstig, waardoor er jarenlang altijd water in mijn buik stond. Het hout dat al niet sterk meer was, werd door al dat vocht snel minder en was eigenlijk totaal verrot. Ik hield min of meer mijn vorm door de blikken jas die ik als visaak in De Lemmer had gekregen. In Oudega werd ik echter uit het water getakeld met een kraan. In die tijd bestond zo’n kraan uit een stalen raam dat voorzien was van twee kabels die onder mijn buik werden getrokken, een voor en de ander iets naar achteren, waarna ik omhoog kon worden getrokken. Op die belasting in het midden van mijn body was ik echter niet meer berekend. De rotte kielbalk gaf mee en trok de scheg van de achtersteven mee naar voren, met als gevolg dat de sierlijke zeeglijn die je zag bij mijn berghout helemaal recht trok.
In de lengte richting had ik geen enkele stevigheid meer. Dat kwam mede door de verbouwing tot jacht. Als visaak was ik halfgedekt. Ik had alleen een voordek. Achter de mast was door de open kuip daarom weinig vastigheid. De stevigheid in zowel de breedte als de lengte was te danken aan de bun waar de vis in bewaard werd. Zo’n bun is eigenlijk een vreemde constructie. Halverwege het schip heeft de scheepsbouwer dwars door de kuip een brede tunnel gemaakt waar het water gewoon doorheen stroomde. De grote, rechthoekige gaten onder water aan bakboord en stuurboord werd voor de vissen afgesloten met een koperplaat vol gaatjes, de kaar. Om te voorkomen dat het schip vol zou stromen en te zorgen dat het schip door de bun niet constructief zou verzwakken, werd in de kuip een zware, waterdichte houten constructie aangebracht van boord tot boord, die afgedekt werd door de ‘deken’, een dik massief houten dek. In de deken werd een verhoging aangebracht die van boven open was om vis in de bun te doen en eruit te halen. Die zware omkisting zorgt voor voldoende dwarsverband en versterkte een halfgedekt schip ook in de lengterichting. Als een dergelijke visaak over gaat naar de recreatie, wordt de bun meestal verwijderd en wordt over dat deel van de kuip een roef aangebracht. Die relatief lichte roef kan echter niet voor de stevigheid van de romp zorgen die een zwaar gebouwde bun wel leverde. Het resultaat was, dat in mijn rotte toestand mijn kielbalk en bodem tijdens het ophijsen met een kraan niet bestand bleken te zijn tegen de hijskracht in het midden van mijn buik.
Wat ik ook jammer vind, is dat in Eernewoude geen poging is gedaan om mijn oorspronkelijke vorm te herstellen voordat ik ingeharst werd. Mijn blikken jas werd verwijderd en ook veel van mijn rotte houten beplanking. Daarvoor in de plaats werd ik voorzien van smalle stroken hechthout die nodig waren om een ondergrond te vormen voor de glasvezelmatten en de polyesterhars. Ik denk echter, dat het ook mogelijk was mij in te harsen als ze mijn blikken ‘doodskleed’ goed hadden gereinigd, de verzakking van de achtersteven hadden hersteld, mij een zomer grondig hadden laten drogen en vervolgens over die blikken huid de polyester jas hadden aangebracht. In dat geval zou meer van mijn oorspronkelijke vorm behouden zijn gebleven. Overigens ben ik wel blij met de nieuwe zware spanten die werden aangebracht, waardoor ik weer enig ‘dwarsverband’ kreeg.
Het casco van de Anna Maria wordt omgekeerd vervoerd op een platte laadbak. Opvallend is de verzakking in de kielbalk. Waarschijnlijk ontstaan door rot, waardoor het lengteverband ernstig verzwakte en het aakje in het midden kon inzakken bij overmatige belasting. Daardoor werden de stevens naar beneden getrokken en verdween de oorspronkelijke zeeglijn van het aakje
De kajuit die Gabriel Bolier aanbracht is voor het inharsen verwijderd. Daarna is een nieuwe roef aangebracht, voorzien van de oude versierde kajuitlijst.
Een groot deel van de oude huis en de inhouten wordt gesloopt en vervangen door enkele nieuwe inhouten, terwijl met stroken dun hechthout een ondergrond wordt gemaakt voor het bekleden van de huis met glasvezelmatten en polyesterhars.
Door de sloop van het stort en de oude gangen met inhouten werd het nodig met behulp van enige nieuwe spanten en stroken hechthout de oude vorm te herstellen
De nieuwe huid wordt verstevigd met glasvezels en polyesterhars. Na droging van de eerste laag volgen nieuwe lagen totdat de huid voldoende sterk is. De hars wordt met rollers aangebracht. De penetrante geur van het polyesterhars is na enige tijd niet meer hinderlijk, maar juist een geur die in verban wordt gebracht met een succesvolle klus. Wel blijft het opmerkelijk, dat voor deze opknapbeurt niet eerst de oorspronkelijke vorm van het aakje is vastgelegd. Op deze wijze wordt immers een in elkaar gezakt scheepje-zonder-zeeg in polyester vastgezet.
Ook na het harsen is te zien dat de kielbalk niet meer recht loopt.
De Anna Maria opgeknapt en waterdicht in 2001. In die tijd was het niet realiseerbaar om een oud houten werkscheepje te laten restaureren. Financieel niet, maar ook praktisch was het in die tijd onmogelijk. Wie beheerste dat ambacht nog? In de zestiger jaren bouwde De Jong in Heeg een kleine boeier, de Boreas, wat toen als heel bijzonder werd gezien. Er waren eigenlijk geen werven meer die zich waagden aan de bouw van een houten rond jacht.
Eeuweling dankzij Welling
In 2014 mocht ik mijn vereeuwiging meemaken. Ik bestond dat jaar honderd jaar. Wat ik vroeger niet doorhad, ging ik langzamerhand beter begrijpen. In die honderd jaar had ik een periode van de geschiedenis meegemaakt, dat er ongekend veel is veranderd in eigenlijk toch maar korte tijd. Honderd jaar lijkt immers alleen maar lang als je jong bent, als je er pas aan begint. Alleen al als ik naar mijzelf kijk, heb ik meegemaakt, dat de houten scheepsbouw in Friesland in korte tijd overging naar de ijzeren scheepsbouw. De schepen van ijzer werden anders ontworpen en groter gebouwd. Veel kleine scheepswerfjes uit de dorpen verdwenen. Net voordat de Grote Oorlog begon, in 1914, liet Johannes Schenk, een Zuiderzeevisser in Enkhuizen, mij bouwen bij Ulbe Zwolsman in Workum. In 1918 werd besloten de Zuiderzee af te sluiten en gedeeltelijk in te polderen. Die Zuiderzeevisserij was in 1932 voorbij.
Ik werd in 1934 verkocht aan Hans van Dijk in Stavoren die met mij ging vissen op het nieuwe binnenwater dat IJsselmeer werd genoemd. Johannes Schenk verkocht mij om gezondheidsredenen. Hij zou dat jaar nog komen te overlijden. Hans van Dijk in Stavoren was nog jong en zag wel mogelijkheden om met mij aan de kost te komen. Zo kreeg ik te maken met de zoetwatervisserij op een groot meer dat de mensen zelf hadden gemaakt en dat aanvankelijk door die verandering allerlei milieuproblemen vertoonde. Het was één groot walhalla voor de muggen die zoet water nodig hebben om eitjes te leggen. De muggenplagen werden legendarisch. Schepen kwamen de haven in bedekt met een dikke, grijsgroene laag muggen, wat lastig was en glad op het dek. Daarna kwam er een spinnenplaag, want er was voor die beestjes genoeg te eten op en om het IJsselmeer. Maar Hans van Dijk wist met mij het hoofd boven water te houden. De overheid had nieuwe zoetwatervis uitgezet in het IJsselmeer en na enige jaren mochten die witvissen en snoekbaarzen gevangen worden. Ook de paling kwam onverwacht in grote getale terug. Van de Waddenzee door de sluizen van Den Oever en Kornwerderzand naar het IJsselmeer.
Omdat vissers met nieuwe schepen voorzien waren van een motor, kreeg ook ik een scheepsmotor in mijn buik. Van Dijk vond echter dat ik te klein was om profijtelijk te kunnen vissen, en zo gebeurde het dat hij mij verkocht aan Jurjen Bootsma uit De Lemmer. Maar wat was het daar veranderd! Ooit was De Lemmer een centrum voor de scheepvaart en de visserij. Daar was vrijwel niets meer van over. Ik voelde me er ook wat eenzaam, want al die vissersschepen die ik me kan herinneren uit het verleden, die waren verdwenen. Nog een paar vissers waren actief in de Vluchthaven met ijzeren schepen. De LE 10 was er nog, het ijzeren aakje waar ik wel wat op leek. Aan de Kortestreek waar mijn ligplaats in de Zijlroede was bij de Bootsma’s was het stil geworden. Het speet mij daarom niet dat ik verkocht werd aan Bolier die blij met mij was en me liet zeilen op het binnenwater van Friesland. Bolier hield van het water in het oosten van het Lage Midden, bij Grouw, Eernewoude, De Veenhoop en Oudega. In het piepkleine haventje van Oudega kreeg ik een ligplaats bij de melkfabriek. De familie Bolier had een boerenspultsje gekocht in het dorp, een huisje met daaraan vast een schuur, zoals honderd jaar geleden in de Friese Wouden gebruikelijk was voor een landarbeider die zich wat had opgewerkt tot keuterboertje. De familie Bolier gebruikte dat onderkomen als tweede woning, als uitvalsbasis om met mij dagtochtjes te maken. Dat heeft goed 15 jaren geduurd en toen koos Bolier eieren voor zijn geld. Hij deed mij over aan Wietze Welling uit Oudega, die al enige tijd voor mij zorgde als ik weer eens lekte. Wietze was toen een jongeman van 33 jaar en hij bleef 50 jaren met mij varen, zodat vele mensen in Oudega niet beter wisten dan dat ik mijn hele leven met Wietze had doorgebracht.
Toen Wietze 75 jaar oud was, werd ik honderd. Eindelijk was ik een eeuweling. Dankzij Wietze, want als hij mij niet van een polyester jasje had voorzien, had ik allang het tijdelijke bestaan verruild voor het eeuwige leven. Terugkijkend was ik dus 18 jaren een visaakje op de Zuiderzee, 14 jaren een visaakje op het IJsselmeer bij Stavoren en 8 jaren bij De Lemmer. Daarna werd er met mij gevaren voor de recreatie, wat ook voor mijzelf wel ontspannen was. 15 jaren bij de familie Bolier vanuit Oudega (Sm.) en 51 jaren met Wietze Welling uit Oudega, de winkelier en cafébaas die mij een tweede leven heeft bezorgd. Tot Wietze te oud werd om nog te kunnen zeilen en ik wat stilletjes in de haven bleef liggen, in afwachting van wat er met mij zou gebeuren.
Wietze Welling in 2022. Hij heeft mij gered van de ondergang en meer dan vijftig jaren in alle genoeglijkheid laten varen door Friesland, waarbij ik de laatste jaren steeds vaker niet verder kwam dan de Ee bij De Veenhoop, waar ik in een ondiepe sloot of met de kop in het riet rustig lag, terwijl Wietze in een schrijfmap zijn ervaringen vastlegde.
Oudega (Smallingerland) 2011. De Anna Maria in de jachthaven. (Foto: Dirk Huizinga)
Het aakje LE 107, ‘Anna Maria’, omstreeks 2010 te Heeg. Aan de overkant ligt de replica van de palingaak ‘Korneliske Ykes’ (Foto: Wietze Welling)
Toen Wietze de Anna Maria veertig jaren als zijn aakje in de haven van Oudega had liggen, verraste de Watersport vereniging Oudega hem met een model van het aakje, gemaakt door Jan Bij de Leij uit Oudega, met de complimenten dat Wietze het oudste schip van de gemeente Smallingerland in de vaart hield. Overigens werd ongeveer op hetzelfde moment de status van het aakje veranderd. Het ijzeren beurtscheepje ‘De Rot’ dat in 1887 in opdracht van de kasteleins van ‘Herberg de Koekoek’ en ‘Herberg het Wapen van Smallingerland’ uit Rottevalle is gebouwd voor een beurtdienst op Leeuwarden, werd in 2011 eigendom geworden van de stichting ‘De Freonen fan de Rot’, die dit oudste nog varende ijzeren skûtsje vanuit Rottevalle exploiteert.
De ‘Anna Maria’ van Wietze Welling. De naam die Bolier aan het aakje gaf, heeft hij gehandhaafd. Anna en Maria waren dochters van Bolier. Hier vaart Wietze in omstreeks 2012 met het aakje over de Ee bij Oudega. (Foto: Marten Sandburg)
Wietze voer jarenlang met regelmaat naar de Wijde Ee, waar hij een ankerplaats zocht op een beschutte plek aan de hoge wal of een uitwateringssloot bij het gemaaltje. Daar schreef hij in alle rust zijn memoires, waarna hij tenslotte weer de motor startte en naar Oudega terug voer.