Lemsterland in verzet (4)

Tijdens de laatste oorlogsmaanden was aan beide zijden het voedseltekort nijpend geworden. In verband hiermee vond net over de gemeentegrens van Lemsterland een voorval plaats dat ernstige gevolgen zou hebben.

Rond de buurtschap Doniaga verbleven vele onderduikers. Om hen en het dorp van vlees te voorzien, liet de BS van Doniawerstal wel eens een koe slachten. Commandant Pier Koopmans, die veearts te St. Nicolaasga was, regelde de vergunning dan achteraf. De boer werd schadeloos gesteld door middel van een bon. Op zekere dag had men de beschikking over een koe van boer Landman te Doniaga. Deze durfde het dier niet op zijn eigen erf te laten slachten, zodat men Michiel Schotanus vroeg of dit in zijn schuur mocht gebeuren.

De boer gaf toestemming, en ging vervolgens aan het werk op het land. Zijn vrouw was op dat moment in St. Nicolaasga op zoek naar een nieuw dienstmeisje. Het was 15 maart, één maand voor de bevrijding. Slagersknecht Frans Spijkerman had wel vaker voor de illegaliteit geslacht en nam het karwei op zich, geholpen door twee onderduikers.

Eén hiervan was Rienk Cloo, een wat hardvochtige ex-politieman die op de boerderij van de familie verbleef; de ander BS'er Jan Dijkstra, die bij een buurman onderdak had gevonden. Toen men klaar was, werd het vlees aan haken opgehangen. Op dat ogenblik wierpen twee mannen op voedseltocht begerige blikken naar binnen. Het waren leden van de Wasserschutzpolizei, wier boot in Lemmer afgemeerd lag: de Duitser Friedrich Platt en de Nederlander in Duitse dienst Foppe Kootstra.

Zij hadden niet in de gaten dat ze met onderduikers te maken hadden en stapten naar binnen. Met als argument: 'Dit is gestolen vlees van de Wehrmacht' eisten zij een deel van het vlees. Tijdens de discussie die ontstond verschenen nog twee andere BS'ers ten tonele. Zij boden aan om een slachtvergunning in St. Nicolaasga te gaan halen.

De waterpolitiemannen kregen argwaan en toen de twee vertrokken waren, gaven zij opdracht een gedeelte van het vlees in zakken te doen. Spijkerman werd als gijzelaar meegenomen naar Lemmer. De achtergebleven Cloo en Dijkstra overlegden koortsachtig: als Spijkerman verhoord werd, zou hij alles over het illegale werk kunnen vertellen. Ze besloten op de fiets te springen en gewapend met pistolen reden zij richting Follega. Toen de matrozen hun achtervolgers opmerkten, lieten zij het vlees en Spijkerman in de steek en vluchtten in paniek. Kootstra rende het land voorbij dat van Schotanus in, achternagezeten door Cloo. Deze schoot op zijn tegenstander en raakte hem in de buik.

Toen Kootstra zich toch nog trachtte te verdedigen, sloeg Cloo hem halverwege de tramdijk met een hekpaal de hersens in. Onderwijl hield Dijkstra zich met Platt bezig. Na een schotenwisseling snelde de laatste met een buitgemaakte fiets richting St.Nicolaasga. Ter hoogte van het haakse gedeelte van de Wielwei reed hij in de armen van de twee onverrichterzake uit St.Nyk teruggekeerde BS'ers. Zij maanden hem tot stoppen. Platt luisterde niet en rende het drassige weiland in. Jan Dijkstra was inmiddels ter plaatse en vuurde in de richting van de Duitser. Het geluksschot trof deze in de nek. De BS'ers verstopten de beide lijken en maakten dat zij wegkwamen. Een boer uit de omgeving verborg de zakken vlees nog in zijn mesthoop.

Toen diezelfde dag het lijk van Kootstra gevonden werd, stak de SD uit wraak de boerderij van Schotanus in brand. De familie was gelukkig net op tijd ondergedoken. De Duitsers waren helemaal door het dolle heen, toen men de volgende dag het tweede lijk vond: een aantal boeren rond Doniaga, onder wie de broer van mevrouw Schotanus, werd opgepakt. Zij moesten het vee van Schotanus naar Lemmer drijven en werden daar meteen opgesloten.

De hele nacht van de 16e op de 17e werden zij verhoord. De Duitsers wensten represailles en in eerste instantie was het de bedoeling dat de boeren daarvan het slachtoffer zouden worden. Maar de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD bepaalde, dat Kronberger twintig gevangenen uit Crack-State moest halen voor de fusillade. Het werden er uiteindelijk tien: daaronder waren ook Wim Reinders, Wiepke Hof en Albert Koopman.

Op de morgen van de 17e maart werden de gevangenen met een vrachtauto overgebracht naar Doniaga. Vlak voor de verbrande boerderij van Schotanus werden zij opgesteld in twee rijen van vijf. Aanwezig waren twintig man van de Wasserschutzpolizei, alsmede een aantal toezichthoudende SD'ers onder leiding van Untersturmführer Scherneck. De gevangenen weigerden unaniem blinddoeken. Wim Reinders riep nog: 'Leve de Koningin!'

Wat er daarna gebeurde werd door een overbuurman als volgt beschreven: 'Mijn vrouw zag dat er vijf man klaar stonden om doodgeschoten te worden en is toen in het hok gaan zitten om het niet te zien. Zij had wel gehoord dat er verscheidene schoten gelost zijn als moesten er honderd dood. Toen ik thuis kwam heb ik de mannen zien liggen, de een voorover gevallen, de ander achterover en boven over elkaar heen, het was een vreselijk gezicht'. In 1948 is de boerderij van Schotanus weer opgebouwd.

Namens de gemeente Skarsterlân legden loco-burgemeester F. Ringnalda en vertegenwoordiger (ster) van de Bevrijdingscommissie en Plaatselijk Belangen van Doniaga en St.Nicolaasga, zeer fraaie bloemstukken aan de voet van de boom op de plaatst waar de slachtoffers zijn gevallen.

Zoon Marten Schotanus, plantte op de plaats van de gevallenen een treurboompje, omdat deze niet groeien wilde, plantte hij later een boompje, dat in 50 jaar uitgroeide tot de boom op de foto.

17 maart 1995: Op de afdruk, Mevr. J. Volkers-Knol, uit Hoogeveen, de zuster van Roelof Knol (Wim Reinders) op de plaats waar haar enige broer zo jammerlijk met zijn negen lotgenoten het leven werd afgesneden.

Boerderij Doniaga, 17 maart 1995.

 Gedenksteen 'De Nederlandse Leeuw herrijst uit de vlammen' in de noordgevel van de nieuwe boerderij.

De Duitse overval op het huisje aan de Heksloot, in de nacht van 14 op 15 mei 1944. Het huisje lag eenzaam temidden van de weilanden. Tijdens de overval werden de ruiten ingeslagen en werd er door de woning heen geschoten. De 8 daar verblijvende joden werden weggevoerd; alleen mevrouw Reindorp keerde levend terug.


Verraden, relaas van een joodse onderduikster.

Wij woonden in Mei 1944, met 4 echtparen, in een huisje diep in een polder van Echtenerbrug (Friesland). Eerst hadden mijn man en ik 3 maanden alleen bij een boer gewoond, doch dit werd te gevaarlijk geacht, daar deze boer veel ondergronds werk verrichtte. In deze streek van Friesland waren heel weinig joodse onderduikers, doch iedere boer was gedwongen een niet-joodse onderduiker in zijn huis te hebben, meest jongens, die boerenarbeid konden doen. De ondergrondse organisatie verwachtte echter meer joodse mensen om te verbergen, speciaal uit Amsterdam.

Na deze 3 maanden stelde de organisatie ons voor reclame te maken voor joden. Wij zouden dan elk etmaal bij een ander boerengezin doorbrengen en men raakte op deze manier aan ons ras gewend. (Dit laatste was niet hun, doch ons commentaar). Dit voorstel lokte ons wel aan; een tijdelijke onderbreking van ons sleurleven en wij verwachtten overal een goed onthaal. Hierin zijn wij niet teleurgesteld en wij maakten met verschillende mensen kennis in die 10 dagen. De opzet was dat wij in dat huisje in de polder met nog een echtpaar zouden wonen, maar het derde echtpaar had diverse kinderen in Friesland ondergedoken, en was uit Amsterdam gekomen om dicht bij hen te kunnen zijn. Er was nog ruimte in ons huisje en wij konden het goed vinden met ons zessen. Wij leefden een betrekkelijk gezellig en vrij leven.

Om het huisje lag een grote weide, waar wij mochten wandelen en heerlijk konden zonnen, na een verblijf van 1½ jaar binnen. Met het vierde echtpaar zat de organisatie zwaar in de zorg. Zij waren in de buurt al van verschillende adressen verwisseld en bedierven deze adressen voor anderen. Wij hoorden geregeld over hen en na gezamenlijk overleg, boden wij aan dat dit echtpaar ook nog bij ons zou komen. Het leek ons beter dat wij het moeilijk met hen hadden, dan de Friesche boeren. Zij kwamen en inderdaad was dit echtpaar geen aanwinst in ons huisje.

Vele ruzies werden gemaakt en weer bijgelegd, maar het was een prachtig voorjaar en wij konden veel buiten zijn. De 4 mannen hadden zelfs een stuk land omgespit en diverse groenten gezaaid. Veel verstand hadden zij er echter niet van en toen dan ook op een middag van de 13e Mei een boer op krukken langs kwam en geïnteresseerd vroeg hoe het gewas er voor stond, neerknielde en alles bekeek en instructies gaf, werden deze graag aangenomen.

'Jullie wonen hier met vier vrouwen, he?' vroeg hij. Dit werd beaamd, want zoals bijna overal in Friesland, werkte het hele dorp samen om alle joodse en niet-joodse onderduikers van bonnen en voedsel te voorzien. Het dorpje Echten wist dan ook van ons bestaan af en zorgde buitengewoon goed voor ons. 'Mijn vrouw ligt in Leeuwarden in het ziekenhuis en ik ben dringend om hulp verlegen. Kan een van jullie vrouwen mij niet 's morgens komen helpen in de huishouding?' Hierop werd een afwijzend antwoord gegeven, daar wij niet verder mochten komen dan ons weilandje.
'Ik woon daar, je kunt mijn boerderij zien' en hij wees met zijn hand in een richting waar wij inderdaad een dak van een huis zagen. Het verzoek moest echter weer worden afgewezen. Het gezicht van de boer betrok en zijn ogen gluurden naar ons, vrouwen, die in het voorjaarszonnetje lagen. 'Zoveel vrouwen en niemand wil mij helpen' met deze woorden draaide hij zich om en hinkte weg.

De nacht daarop, 14 Mei, wij waren laat naar bed gegaan en hadden nog niet geslapen, viel er een helle lichtschijn in onze kamer, waar wij en nog een echtpaar ieder in een bedstee sliepen. Direct daarop klonk het: 'Tür öffnen', Meteen klonk er een gerinkel van glas en werden de ramen ingeslagen. Op het zoldertje sliepen de andere 2 echtparen en wij kwamen in het keukentje samen. Er werd hard op de deur gebonsd en weer klonk het bevel Tür öffnen'.

Een der vier mannen liep naar het zoldertje om te zien of wij uit het zolderraam konden ontvluchten. Hij opende dit, en was zo verstandig geweest voor hij zijn hoofd er door stak, een hoed op te zetten. Meteen knalde er een schot en de hoed rolde op het dak. Wij gluurden voorzichtig door de keukenramen en merkten dat ons huisje geheel omsingeld was. Nee, hier was geen ontkomen aan. Nu werd men buiten zeker ongeduldig, want er klonken van alle zijden schoten en de kogels vlogen door het huis. Wij stonden in een hoek gedrukt en besloten, om erger te voorkomen, de deur te openen.

Het schieten hield op en met de geweren in de aanslag kwamen er 6 Duitse soldaten binnen. 'Hände hoch', klonk het en wij gehoorzaamden. Toen werd ons huisje, bij het licht van de Buta-lamp, grondig doorzocht. De wapens, die zij bij ons verwacht hadden, werden natuurlijk niet gevonden en toen mochten wij onze armen laten zakken. Hun dreigende houding verdween ook gedeeltelijk en wij hoorden, dat wij mee moesten. Wij konden brood en kleren meenemen en terwijl wij het nodige inpakten, inspecteerden zij onze kasten. 'Kuck mal, 3 Käse, Zucker, Mehl, Butter, Kuchen'

Zij waren stom verbaasd over onze voorraad, die juist die dag aangevuld was. Er was een figuur, gekleed in een donkere jas, die steeds op de achtergrond bleef. Hij heeft die nacht geen woord gezegd, doch hij benam ons, mocht deze er al geweest zijn, elke kans tot ontvluchten. (Deze man; een N.S.B.-er, werd door de hinkende boer over ons verblijf ingelicht en hij bracht dit bericht aan de Duitsers. Na de oorlog is hij gepakt en voor het gerecht te Leeuwarden gedaagd. Daar ontmoette ik hem weer; hij zag zich 8 jaar gevangenisstraf toegewezen).

Om 4 uur waren wij zover. Wie van ons had de goede gedachte gehad degelijke kleren mee te nemen? Alles was ons immers onverschillig? Wij voelden ons ten dode opgeschreven en met ons bundeltje in een deken gerold, verlieten wij ons huisje waarin wij enige maanden veilig hadden gewoond. De 'Gendarmerie' had een kwartier verder de fietsen liggen, waarop zij van Lemmer waren gekomen en dit zou voor ons een wandeling van ± 1½ uur worden. Wij sjokten naast de fietsen, maar zij bemerkten ook, dat wij niet hard konden opschieten. Onderwijl was het licht geworden en er werd een boer opgeroepen, die een wagen moest inspannen, waarop wij met ons achten konden zitten. (In Lemmer moesten wij met deze boer afrekenen, die ons voor dit tochtje f 10,- liet betalen).

Omringd door de Duitsers reden wij Lemmer binnen, waar wij in een politiepost werden binnen gebracht. Tot 's middags bleven wij daar, bewaakt door Duitse matrozen. Toen kwam er een autobus, wij moesten instappen en reden naar Leeuwarden. Halfweg knalde er een band en er werd hevig gevloekt (in het Duits). 'Wieder Sabotage', hoorden wij. De geweren kwamen weer in de aanslag en er werd ergens om een andere bus gebeld. Deze kwam en het ging weer verder. Bij de gevangenis in Leeuwarden moesten wij uitstappen, onze bezittingen werden ons afgenomen, en de mannen gingen links en wij rechts. Dit was de eerste maal dat wij gescheiden werden in deze ellendige oorlog.

'Liefste, moed houden,' hoorde ik mijn man zeggen en mijn blik volgde hem zo lang mogelijk. Vijf dagen bleven wij daar, wij vrouwen in een cel. Onze bewaakster, Mevrouw Van Andel, was zeer goed voor ons. Zij gaf o.a. boodschappen door aan onze mannen, die twee aan twee in hun cellen zaten. Op de hotsende wagen, die ons naar Lemmer bracht, hadden wij een verhaal bedacht, dat onze boer en de organisatie de kans gaven, te kunnen vluchten. Wij noemde slechts een naam en beschreven slechts een persoon, die ons allen ontmoet had, om onderdak bedelend bij de boeren. Hij had ons in dit huisje gebracht en van alles voorzien.

Wij noemden hem Willem en beschreven hem als groot, dik, blond en met een bril. Aan deze beschrijving moesten wij ons, bij een eventueel verhoor, stipt houden. Vier van ons werden verhoord, waaronder ook ik, en wij hebben Willem genoemd, onze redder en hem zo beschreven, als wij hadden afgesproken. Na dit verhoor, vertelde onze bewaakster ons, dat wij een groot geluk hadden gehad, dat de S.S.-er, die ons ondervroeg, die dag niet dronken was. De lange karwats was in de bureaulade gebleven.

's Avonds deed de bewaakster de cellen van de vrouwenafdeling open en wij ontmoetten andere gevangenen. De meeste waren politieke gevangenen en de verhalen, die wij elkaar deden, waren niet erg opwekkend. Na 5 dagen zagen wij onze mannen weer en reisden, onder strenge bewaking van landwachters en marechaussee, naar Assen. Daar weer naar het politiebureau en per vrachtauto verder naar Westerbork, de verzamelplaats van alle Hollandse joden. Wij kwamen hier in de zogenaamde 'strafbarak', liepen in overalls met verschillende gekleurde lappen er in genaaid, moesten op klompen lopen en het hoofd van de mannen werd kaal geschoren, dit alles om het ontvluchten onmogelijk te maken. Natuurlijk waren daarvoor al verscheidene pogingen hiertoe ondernomen, al en niet geslaagd, daarom deze maatregelen.

Na een bepaalde tijd kwamen wij uit deze strafbarak en liepen in het vrije kamp rond. Dit kamp was een dorpje geworden met huisjes, barakken en barakjes. Er was zelfs een grote concertzaal, waar regelmatig voorstellingen moesten worden gegeven. Dit op bevel van de Duitse commandant van dit kamp. De treinen met grote transporten naar de onbekende bestemming Polen, hebben wij gelukkig niet meer meegemaakt. Wij hadden dan ook de hoop, dat wij hier het einde van de oorlog konden afwachten.

Er waren verschillende bedrijven in het leven geroepen o.a. gebouwen, waar batterijen uit elkaar werden gehaald, een andere waar men dit met schoenen deed. Weer een andere, een zogenaamd confectiebedrijf waar lappen oude stof werden gesorteerd en gestreken. Ikzelf heb daar enige weken steeds maar met een heet strijkijzer over de lappen heen en weer zitten strijken, maar werkte later als verpleegster in het ziekenhuis, waaraan de beste joodse Duitse doktoren waren verbonden. Er was ook een modeloperatiekamer met de kostbaarste instrumenten. Mijn man werkte in de 'schoenen', doch daar hij steeds klachten over zijn maag had, werd hij in het ziekenhuis opgenomen, waar een maagzweer werd geconstateerd.

Nu kwam hij in de mannenbarak van het ziekenhuis te liggen. Dit zou echter niet van lange duur zijn, want op 1 Augustus 1944 vertrokken vier van ons, bewoners van het huisje in Friesland, naar Bergen-Belsen (D.), een zogenaamd Vorzugslager. Wij vertrokken in personentreinen en bagagewagens, men kon kiezen, welke men prefereerde. Wij kozen de bagage-wagen, want konden daar tenminste onze leden strekken. Van deze ongewenste reis ben ik de enigste die teruggekomen is en van de andere 4 bewoners is er niemand terug gekeerd.

Naschrift van 'Verraden'

Inderdaad is het ons gelukt de boer aan wie ons huisje behoorde en de verschillende leden der organisatie die bij ons betrokken waren, te laten ontvluchten. Toen zijn boerderij door 30 man omsingeld werd, was het hele gezin al gevlogen. Zijn oudste knecht heeft toen de boerderij verzorgd.

De schrijfster van dit verhaal, 'Tante Leen' Reindorp, op een foto van enkele jaren voor de oorlog. Zij behoorde tot de 8 onderduikers in het huisje aan de Heksloot van Johannes Kraak (door hem 'Joadenhûske' genoemd). Zij overleefde kamp Bergen-Belsen, dat net op tijd bevrijd werd. Van de andere joden keerde niemand terug. Tante Leen overleed in 1959. Documentatie en foto zijn opgestuurd door haar zoon Leo, woonachtig in Israël. Leo was ten tijde van de arrestatie van zijn ouders in Nijmegen ondergebracht.



Onderstaand stuk is geschreven in 1946. 'Paul' is Dirk Onderweegs, wiens schuilnaam in de oorlog 'Paul Lemstra' was.

Den 3den Januari jl. des voormiddags 10 uur is het één jaar geleden dat een overvalauto voor de woning van Wiepke Hof te Echtenerbrug stilhield en 7 SD-ers eruit sprongen en deze woning binnendrongen. Wim en Louis waren dien nacht weer in actie geweest en waren dientengevolge laat opgestaan. Louis was even bij Wim aangelopen voor een korte nabetrachting.

Niets vermoedend werden zij in hun besprekingen ruw gestoord door het openrukken van de kamerdeur, waardoor een drietal SD-ers met hun handmachinegeweer in den aanslag binnenvielen. Verweer was onmogelijk. Hoewel het eigenlijk om Wim te doen was, werd ook Louis meegenomen, in de auto gesleurd en naar het beruchte Crack-State in Heerenveen gebracht. Ook Wiepke Hof, de moedige kwartiergever van Wim, wiens huis voor de verzetsgroep steeds openstond en waar menige vergadering is gehouden, onderging hetzelfde lot.

De illegale werkzaamheden dezer verzetsmenschen hadden een einde. Na twee zeer zware 'verhooren' te hebben ondergaan, welke hij manmoedig heeft doorstaan en doorleden en waarin men hem geen bekentenis heeft kunnen ontpersen, bezweek Louis aan de bekomen verwondingen op den vijfden dag na zijn arrestatie.

De sadisten durfden zijn lijk niet vrijgeven, noch begraven, doch hebben het, verzwaard met een ijzeren staaf, onder het ijs geschoven, waar het een maand of vier na de bevrijding, toevalligerwijze werd gevonden.

Ook Wim werd herhaalde malen geducht aan den tand gevoeld, temeer omdat de SD-ers zeer bezwarend materiaal in de schuilplaats op zijn duikadres hadden gevonden o.a. een uniform van een SS-officier, spoorwegmateriaal e.d. Hij trachtte zijn proces te rekken, door telkens iets los te laten wat niet direct kwaad kon. Hij wist, dat zijn vrienden alle pogingen in het werk zouden stellen om hem te bevrijden. Daar was zijn hoop op gevestigd.

De mogelijkheid van een overval op Crack-State is ook ernstig overwogen, doch bij de aldaar toegepaste bewaking was het risico zeer groot en de kans van slagen gering. Hoe moeilijk het ook viel, men moest dit denkbeeld laten varen. Op 17 Maart 1945 werd hij met 9 medegevangenen, waaronder Wiepke Hof en Albert Koopman, jonge mannen die in den verzetsstrijd ook een werkzaam aandeel hebben gehad, vervoerd naar Doniaga en op het erf van een door de moffen in brand gestoken boerderij, als represaille op den moord op twee Duitse militairen, gefusilleerd.

Voordat de schoten knalden, knielde Wim met zijn makkers neer en beval hunne zielen aan Hem, die uiteindelijk het recht zal doen zegevieren over het onrecht en het aan hunne jonge levens gepleegde geweld zal wreken. Leve het vaderland, leve de NBS. Met deze uitroep op hun lippen als uiting van hun geloof in de overwinning en rechtvaardigheid hunner zaak, eindigden zij hun jonge leven op het altaar van het vaderland .....

In April 1943 kwamen twee jonge menschen met mij kennis maken. Ze stelden zich voor als Arie van der Pol en Wim Reinders, beiden afkomstig uit Meppel. Ze waren ondergedoken en door de organisatie in Meppel naar de Z.W. hoek van Friesland gezonden om plaatsen te zoeken voor onderduikers. Ze hadden reeds in Echten duikadressen gevonden en maakten nu kennis met de plaatselijke contacten in de omgeving. Uit deze kennismaking is een hartelijke vriendschap ontstaan.

Ik leerde deze beide jonge menschen kennen als een paar onverschrokken, principiële kerels, die het illegale werk niet als een avontuur beschouwden, doch het zagen als een heilig moeten. Ze wisten, dat de strijd tegen den bezetter ging om bewaring van de hoogste goederen: recht en vrijheid. Ze wisten ook dat ze hoog spel speelden, met hun jonge leven als inzet. Doch ze kenden bovenal hun plicht als christen en als vaderlander. Doch geen gevaren konden hen weerhouden den weg van het verzet van stap tot stap verder te bewandelen, want wie eenmaal op dien weg uit overtuiging een stap heeft gedaan, kan niet meer terug zonder zichzelf een lafaard, een deserteur te vinden.

Zoo is ook de weg geweest van Arie en Wim. Zeer vele jongens zijn door hen gevrijwaard van den slavengang naar het derde rijk. Vele gezinnen, wier kostwinner onderdook, werden door het NSF via hen gesteund. Door weer en wind volbrachten zij hun taak, als een onmisbare schakel in de machtige, door de moffen zoo gevreesde verzetsbeweging. Aan deze samenwerking kwam op 20 Maart 1944 een einde, toen Arie, door Steenwijk fietsende, werd aangehouden door eenige landwachters, waarvan één, afkomstig uit Meppel, hem herkende. Eerst gebracht naar Arnhem, daarna naar Utrecht, vervolgens met een 2 jaren tuchthuisstraf naar Duitschland.

Eenige weken na de bevrijding vernamen wij voor het eerst weer van hem. Hij had het grootste offer gebracht. De bevrijding heeft hij nog mogen beleven, doch slechts enkele dagen. Toen de Amerikanen zijn kamp kwamen bevrijden, was hij reeds ernstig ziek. Operatief ingrijpen mocht niet meer baten. De bevrijding, waarnaar hij zoo vurig verlangde en waarvoor hij zich geheel had ingezet, heeft hij, naar menschelijk inzicht, te spoedig moeten verwisselen met de eeuwige bevrijding van zonde en dood.

Kort voor de arrestatie van Arie, werd Louis in de ploeg opgenomen. Nog maar nauwelijks ingewerkt, moest hij reeds de plaats van Arie innemen. Het verzet kostte geregeld offers, doch het kende geen open plaatsen. Hij werd de waardige opvolger van Arie.

Van denzelfden verzetsgeest bezield, gedragen door hetzelfde beginsel, werd Louis thans de medewerker van Wim. De tijd van de gewapende actie begon. Het KP-werk begon Wim te trekken. Na een paar maal met de rayonploeg te hebben samengewerkt, moest deze een nieuwe leider hebben. Wim werd daartoe aangezocht en kon niet anders dan aanvaarden.

Onder zijn leiding hebben verschillende overvallen plaatsgevonden o.a. de kraak van het distributiekantoor van Kuinre, de ontvoering van den leider van dezen dienst, die zijn land en volk meende te moeten dienen met het opsporen van ondergedokenen en het doorgeven van de adressen aan de SD. Met medewerking van hem, van Louis, werden de distributie bescheiden van Langweer andermaal in handen van de organisatie gespeeld.

De NBS werd opgericht. Wim werd leider van de sabotageafdeeling en Louis werd, als oud-onderofficier, belast met de leiding van sectie operatien. In deze functies werd hun slechts tijd gegund. De SD stak zijn begeerige, van bloed druipende handen naar deze beide jonge menschen uit en de morgen van den 3en Januari 1945 brak aan .....

Arie, Wim en Louis, in één adem mag ik hen noemen en in één lijst heb ik hun foto's gezet. Zij hooren bij elkaar en zij zijn bij elkaar. Wij blijven hen gedenken en wij zullen trachten, en dat zijn wij aan hen verplicht, den strijd voor het heilig ideaal van een vrij, beter en eensgezind vaderland, waarvoor zij hebben gestreden en hun leven hebben gegeven, voort te zetten. Arie, Wim en Louis, zij hebben den goeden strijd gestreden, den loop voleindigd en hun is gegeven den kroon der overwinning.

Paul.


Uit: 'De Zwerver', weekblad van de Stichting LO-LKP, Januari 1946. 'Cor' is Cornelis Blijleven, voormalig lid van de KP-Echtenerbrug.

Roelof Knol. (Wim Reinders)

Roelof Knol, ofwel Wim Reinders, werd 21 Oktober 1922 te Meppel geboren. Sinds Maart 1943 was hij als LO-er werkzaam in Friesland, District IV. De hoeveelheid werk, door Wim toen verzet, is geweldig groot.

We noemen slechts het plaatsen en verzorgen van onderduikers. Het eigenlijke grote werk voor hem, begon in Mei 1944, toen hij met enige anderen een KP oprichtte. Het KP-werk was een kolfje naar zijn hand, geboren leider als hij was. Geen gevaar duchtte hij voor zichzelf, maar angstvallig waakte hij, dat er niet te veel risico voor de jongens aan verbonden was. De gevaarlijkste karweitjes knapte hij zelf op.

Bij het eerste kraakje van een Distributiekantoor liet Wim zich insluiten, bracht toen 7 uur aan een stuk door in een klein kamertje, om 's nachts om 1 uur met een gelukkige glimlach ons de deur te ontsluiten. Stonden we op een afwerpterrein, dan kwam Wim langs om te informeren hoe of het ging, of er eten moest komen, of we het ook koud hadden, etc. Altijd voor ons in de bres springend. Een zorgzame vader voor ons, ondanks zijn jeugdige leeftijd. Een prachtkerel.

Wim was de leider van overvallen op Distributiekantoren, spoorwegsabotage, dorsmachinesabotage, 'droppings'. Verder waren er nog verschillende werkzaamheden en operaties die hij persoonlijk ondernam, maar waar nooit over gesproken werd. 2 Januari 1945 was de fatale dag. 's Nachts hadden we nog een schip met rogge gelost voor de mensen in Holland. We waren zodoende laat te bed gekomen: circa 5 uur. De volgende morgen om 10 uur was Wim net aan tafel met zijn vriend Louis Molenaar en zijn kostbaas Wiepke Hof, toen de SD totaal onverwachts bij hen binnenstormde, hem gevangen nam en naar Heerenveen vervoerde.

We waren totaal verslagen. Alles werd in het werk gesteld om ze te verlossen, maar zonder resultaat. We behielden contact met hem en hadden nog enige hoop, dat we hem nog eens terug zouden zien. Maar het mocht niet zo zijn. Op 17 Maart 1945 werd hij met negen anderen lafhartig vermoord, als represaillemaatregel te Doniaga (Fr.). Wederom was een held gevallen met het gezicht in de loop van de mitrailleur, waar hij om gevraagd had, en het Wilhelmus op de lippen.

COR.


Ontvoering van den heer Huls, leider van den distributiedienst te Kuinre, op 14 Aug. 1944.

Op 13 Augustus 1944 kwam arts Bouwma uit Kuinre bij Phlip met de ontstellende mededeeling, dat des morgens iemand bij hem was gekomen, die hem vertelde, dat als hij dokter Bouwma was, hij moest maken dadelijk weg te komen omdat de S.D. hem op de korrel had. De onbekende vertelde dat hij een lijst met namen uit de aktetasch van een Gestapoagent had gestolen, waar onder meer ook de naam van dr. Bouwma op voorkwam. Dr. B. had de lijst meegenomen en liet deze aan Flip lezen.

Tot diens ontsteltenis kwamen daarop ook de namen van eenige menschen uit Echten voor, terwijl aan het slot stond, dat de heer Huls uit Kuinre verder alle inlichtingen kon geven, die gewenscht waren. Dat alles gaf veel te denken. Er moest direct gehandeld worden. De leider van de K.P. te Echten (Wim) werd met deze zaak op de hoogte gesteld. Besloten werd Huls zoo spoedig mogelijk te arresteeren, vóór hij de gelegenheid zou hebben nadere inlichtingen aan de S.D. te verschaffen. Wim ging op informaties uit en kwam terug met het bericht, dat Huls gearresteerd moest worden tijdens zijn gang van het distributiebureau naar zijn huis en wel des middags om 12 uur. Dien avond trok de K.P. in haar auto naar een boerderij even buiten Kuinre.

Aldaar werd het bivak opgeslagen. Instructies werden uitgedeeld en de aanval voorbereid en repetitie gehouden. Ieder kreeg een bepaalde taak. Na een paar malen gerepeteerd te hebben, ging men ter kooi, d.w.z, in het hooi, na zich te goed gedaan te hebben aan een flinke maaltijd, welke de boerin hen voorgezet had. De volgende morgen om 5 uur werd de K.P. door Wim gewekt met de mededeeling, dat de oefening nog niet vlot genoeg gegaan was en men moest opnieuw aan het repeteeren.

Nadat met een en ander de voormiddags was verstreken, werd tegen 12 uur de auto uit de schuur gehaald en reed men naar Kuinre. Voor Kuinre stapten ze uit en slechts met een tweetal ging de auto langzaam verder. De anderen liepen langzaam, schijnbaar doelloos in de richting van het distributiekantoor. Even over 12 uur kwam Huls uit het bureau en liep naar zijn huis. Doch slechts enkele seconden of Ger en Cor waren vlak achter hem; de auto schoot hen op zij: een klap met de gummiestok op zijn hoofd en Huls zakte door zijn knieën.

Op hetzelfde moment werd hij door een twee paar handen opgenomen, de deur van de auto zwaaide open en het lichaam van Huls zeilde naar binnen. De jongens erin, het portier klapte dicht en met een flinke vaart schoot de auto door het nauwe straatje van Kuinre richting Lemmer.

Binnen een paar minuten was alles gebeurd en voordat de verbaasde inwoners van Kuinre het zich konden realiseeren of van hun verbazing bekomen waren, was de auto met hun distributieleider uit het gezicht verdwenen. Onder het zingen van: 'zoo gaat het goed, heel goed, mijnheer de leider' ging het in snelle vaart naar Echten, waar de boerderij van Joh. Kraak haar deuren opende.

Aangezien deze boerderij vlak aan den openbaren weg lag, werd het veiliger gevonden de arrestant over te brengen naar de boerderij van Jan Toering. Op deze boerderij heeft zich het drama voltrokken met den verrader van zijn volk, Huls uit Kuinre.

Anoniem stuk (uit 1948?) over de ontvoering van Harm Jan Huls door de KP-Echtenerbrug op 17 augustus 1944.


Interview: Ph. Spits te Leeuwarden op 12 Februari 1949.

Het allereerste begin van Spits was het optreden om geld te verzamelen voor het Nationaal Steunfonds. Dit geld werd naar bakker Van der Veer in Joure gebracht. Dit was voor de zg. zeemanspot. Daarna was het werk eigenlijk met krantjes. Misschien Parool.

Uit Eindhoven kwam een groep t.w. Herman H. Kiewiet de Jonge, Smid en Van der Zwaag, die bij Philips werkten en daar kwamen wel bonkaarten vandaan. Herman H. Kiewiet de Jonge was een zoon van notaris Herman H. Kiewiet de Jonge uit Heerenveen. Toen de meistaking begon ging alles veel gemakkelijker. De bovengenoemde groep uit Eindhoven had overal contact, o.a. ook met Van der Waals (?). Zij werkten o.a. in Amsterdam en Eindhoven. Als zij soms krap zaten kregen zij later ook wel bonkaarten in Eindhoven. Verbindingsman in Echten was Kraak, die Spits in contact bracht met deze groep. Kraak woonde aan het Krompad te Echten en was boer-veehouder.

Later begon Spits samen te werken met Fedde Kalsbeek in Echten. Ook met Kees Mebius uit Follega, nu in Delft. Via Kalsbeek weer contact met Sjoerd Wiersma. Toen Spits met de KP-Sneek in aanraking kwam kreeg hij de wapenen van Sjoerd de Boer. Daarvoor al van Simon Kuipers in Oosterzee. De KP-Sneek kraakte Vollenhove. Eerst met Houwing gesproken, die het best vond, dat in Echten een KP kwam. Daarvoor aangezocht lange Jan, Rob. Wietze kwam en die bracht de KP over naar Sneek. Wietze heeft het toen overgenomen met Wim Reinders. Pen, een boer uit Echten heeft heel wat kraken onder gebracht. Eenmaal stopte de auto van Crack-State daar en toen zeiden de mensen, nu zie je waar de verrader zit. Spits zorgde dat de jongens een plaats kregen en verzorgde ze.

De eerste kraak in Workum is vanuit Sneek gedaan (politie De Jong). Drie weken voor de liquidatie van Huls, een kraak in Kuinre. Heel wat gekraakt: o.a. brandkast en bevolkingsregister meegenomen.

Bij Wolvega (Sonnega) eens 3 dorsmachines in brand gestoken. Bij een SS'er in Heerenveen de wapens weggehaald. In Sneek nog het Distributie-bureau van Wymbritseradeel weggehaald. In de Barteljorisstraat te Haarlem liep Spits bijna in de val. Hier werd o.a. Ds. Ten Boom gevangen genomen. Kraak bracht wel koeien in Echten, vette koeien.

Onderweg kregen deze 'blindedarmontsteking' en dan direct naar het abattoir en ingeblikt; waarschijnlijk bij Van der Berg in Makkum. De wikkels die er op moesten waren een heel probleem. Dit was Boonstra uit Joure zijn werk. Deze koeien kregen een gewicht aan de 'bealich' om aan 't gewicht te komen. Er was een keurmeester in Sneek, die er zijn medewerking bij verleende. Deze blikken gingen naar Amersfoort. Er is een Thijs Menger in Noordwolde gearresteerd. 3 Jan. 1945. Deze heeft gesproken. Om kwart voor tien Wim Reinders gearresteerd. Spits zag de auto wegrijden.


Toen de Polen nog helden waren
PDF – 341,0 KB 795 downloads