Tusken Tsjûkemar en Tsjonger

Deze pagina bevat meerdere delen, waaronder:

  • BESTUURLIJKE ZAKEN
  • DELFSTRAHUIZEN
  • JOHANNES DUIM

BESTUURLIJKE ZAKEN

Was tot 1576 de 'landsheer' baas geweest in Friesland, na dat jaar waren het de 'Edel mogende Heeren Staten van Friesland'.  Elk jaar werden de z.g. Friese landdagen gehouden, om de belangen te bespreken van de bevolking in de grietenijen. Op last van Keizer Karel werden na 1522 deze landdagen jaarlijks gehouden onder leiding van een geestelijke. De grondbezitters hadden echter de bestuurlijke functies.

Friesland was opgedeeld in grietenijen en aan het hoofd daarvan stond de Grietman. Door de gemeentewet van 1851 werd de naam van grietenij veranderd in gemeente en werd de grietman burgemeester. Een grietman had ook z'n mederechters die 'bijzitter' genoemd werden. Ook had hij 'assessors', die we nu wethoudernoemen. Zo hadden eigenaren van zathe's of grond alleen maar stemrecht, z.g. stemdragende zathe's of plaatsen. 

In Delfstrahuizen waren dat in het jaar 1786 32 stuks en in 1843 waren het er in Echten 42. De heren, grietman met zijn assessors en de eigenaren van de stemdragende plaatsen alsmede de grootgrondbezitters, bespraken zaken als landgebruik, waterbeheersing, het onderhoud van wegen en paden en de waterkeringen enz. Ook in kerkelijke zaken hadden deze heren het voor het zeggen.

De gemeentewet van 1851 bracht daar verandering in. Nadien had de grietman c.q. de burgemeester geen rechtspraak meer en moest hij zich alleen houden aan z'n bestuurlijke functie. De inwoners van de grietenij kozen elk jaar twee volmachten, vaak een edelman en een eigenerfde boer, als afgevaardigde naar de 'Landdag' in Leeuwarden. De steden waren apart en mochten twee volmachten sturen. De Landdag kwam in het begin van het jaar samen. Sinds 1642 was dat de eerste maandag in februari. Volmacht was men voor de tijd van 1 jaar. De landdag duurde meestal 6-7 weken.

De zaken werden niet in de voltallige landdag behandeld, doch na het kennisnemen van de stukken gingen de volmachten in 4 kamers (de z.g. kwartieren) uiteen, n.l. de kamer van Westergo, Oostergo, Zevenwouden en de steden. Het orgaan dat boven de vier kwartieren stond, heette het 'mindergetal' en bestond uit 8 volmachten t. w. twee uit elk kwartier. De voorzitter van het 'rnindergetal' was de stadhouder.

De grietmannen hebben in onze gewesten een grote rol gespeeld, soms ten kwade, maar meestal ten goede. En zoals ze daar woonden in hun adellijke huizen, hebben ze wat kleur aan de dorpen en het platteland gegeven. In Lemsterland waren het de Van Andringa's de Kempenaer en in Schoterland Menno Coehoorn van Scheltinga c.s. en in Haskerland de Vegelins van Claerbergen, stuk voor stuk goede bestuurders.

De pastoer, Symert Hilckezoon heeft in 't eerst een 'Saete landes groot 13 acker strekkende van Tuykemeer tot Oldezijl en nog enige dachmaden, somma van klein 30 gulden per jaar. De vicaris, Alle Hannez alhier gaf als jaarlijkse inkomsten uit z'n landerijen 12 florenen en 10 stuivers en de Prebendarius 12 florenen. De gulden had toen een waarde van 28 stuivers of 1,40.

Echtenerbrug is ontstaan op de plaats waar de dorpen Delfstrahuizen en Echten van elkaar werden gescheiden door de Pier Cristiaansloot, de rechte dus gegraven vaart tussen Tjeukemeer en de rivier de Tjonger. Hoe de naam van de vaart is ontstaan is tot nu toe niet opgehelderd. In 1664 spreekt de beschrijvinghe van Schotanus' van de Pier Carstenssloot met Tolbrug'. Omstreeks 1720 stonden er nog maar weinig huizen op het kruispunt van weg en water. Toch kwam de naam 'Echterbrug' in veel stukken voor.

Uit een recest van 1759 blijkt dat de brug voor de helft eigendom was van de kerkvoogdij van Echten, en van een zekere Grietje Piers. Er staat: 'de Echterbrugge, leggende tusschen de beide grietenijen, met de geregtigheid van de tol aldaar'. Ook uit een stuk van 1725 in het rijksarchief te Leeuwarden blijkt dat Grietje Piers te Lemmer al mede-eigenares was van de brug met 'Tol en vischregten'. Zou deze Grietje Piers nog een nazaat kunnen zijn geweest van grietman Kerst Piersz, grietman van Lemsterland in 1539, wiens naam misschien aan de vaart gegeven werd?

Na de Tweede Wereldoorlog is Echten een groot stuk van zijn dorpsgebied kwijtgeraakt aan het nieuwe dorp Bantega. Tjeukemeer en ook de Zuiderzee hebben bijgedragen aan de wording van onze dorpen, Echten en Delfstrahuizen. Land werd door de verveningen water en door inpoldering en droogmakingen werd water weer land. Er kwam bewoning waar eerst uitgestrekte hooilanden waren. Door de zich hier vestigende zakenlieden, en later enige industrie, kon het uiterlijk van dit gebied zich sterk wijzigen en is het een gebied met dorpen geworden waar het goed werken en wonen is.

DELFSTRAHUIZEN

De bewoning in Delfstrahuizen was in de jaren 1750 tot 1900 geconcentreerd aan de hoofdweg, voornamelijk bij de brug. In het achterliggende gebied tussen de hoofdweg (nu Marwei) en de Tjonger en oostelijk de Broeresloot, was enige bewoning, maar veel maakte dit nog niet uit.

Voor 1900 was het een gebied van weilanden met hier en daar wat struikgewas en laaggelegen stukken weiland, waar op bescheiden schaal wat veehouderij werd bedreven. Na 1900 was men echter ook hier al bezig met wat veenderij, meest kleine of eenmansbedrijfjes.

Na 1900 veranderde de situatie, omdat toen de veenderij grotere vormen begon aan te nemen. In die jaren kwam ook de gedachte op, om een waterschap op te richten. Reden daarvoor was, dat men vaak last had van overstromingen, en men de zaak moeilijk droog kon houden. De dijkjes langs het Tjeukemeer waren veel te laag, en aan de Noord-westkant ontbraken ze geheel. Het water van het meer stond vaak tegen de rijweg van Echtenerbrug naar Vierhuis. Ook vanaf de kant van de Tjonger was er steeds gevaar en kwam het vaak voor, dat de landerijen onder water kwamen te staan.

Omdat er in de polder al veel turf werd gestoken werd van een waterschap afgezien en ging er een verzoek naar Ged. Staten van Friesland, voor de oprichting van een veenpolder. Op dat verzoek werd positief gereageerd en werd er besloten de plannen voor een veenpolder met een begroting van de kosten aan het provinciebestuur toe te zenden.

Op deze foto een situatie die men vroeger vaak aantrof

Gedeputeerde Staten keurden het plan in grote lijnen goed en stelden voor de stukken ter inzage te leggen 'krachtens artikel 11 van het regelement op de lage verveningen'. (Provinciaal blad no.76 van 1905).  Van die ter inzage legging gaven de Gedeputeerde Staten vooraf kennis door een advertentie in het Nieuwsblad van Friesland.

Hierop kwamen 4 reacties binnen bij de Staten. Vervener J.H. Slump van Echtenerbrug verzocht de sluis op een andere plaats te maken. A.A. Wind, met nog 7 mede-ondertekenaars, wilde de ligging van het bovengronds kanaal anders hebben. Van de diakenen van de N.H.Kerk van Delfstrahuizen was er een verzoek om het bovengronds kanaal te graven langs de zogenaamde Middeldijk, en dit kanaal bevaarbaar te maken voor schepen van ±40 ton, en het kanaal te graven van de Pier Cristiaansloot tot het Grote veld, aan de Broeresloot.

Deze situatie kennen we nu nog, echter schepen van 40 ton hebben er niet gevaren. Het college van burgemeester en wethouders van Schoterland, die ook een stem hadden, vonden de oprichtingskosten, die geraamd waren op f 288.000.- wel erg hoog. Deze kosten, zo vond men, zouden te zwaar drukken op de in de polder komende landerijen. Van de ongeveer 800 Ha landerijen binnen de polder zou slechts eenmaal gemaaid kunnen worden, en een groot deel bestond ook nog uit uitgeveende gronden, waarvan weinig lasten konden worden geheven.

Op 22 oktober 1918 had er in Delfstrahuizen een bijeenkomst plaats, waar belanghebbenden waren uitgenodigd per advertentie en ook persoonlijk. De heer Pollema was aanwezig namens de Staten. Op deze vergadering kwamen ze tot een besluit, en kon er een ontwerp-reglement worden opgesteld. Het reglement werd in de winterzitting van Proviciale Staten van Friesland goedgekeurd en bevestigd bij Koninklijk Besluit van 22 september 1919.

Het voorlopige bestuur bestond uit de heren P.H. Slump te Echtenerbrug, J.Th. Kemme te Joure, A. V.d. Molen en Joh. Akkerman te Delfstrahuizen; J. V.d. Ploeg van Heerenveen was secretaris.

Kort na 1900 kwamen er meer mensen naar de veenpolder, en nam de bewoning toe. Nu moeten we het woord bewoning' wel met enige reserve uitspreken. Veel optrekjes bestonden uit een houten keet, meestal van oud materiaal bij elkaar gespijkerd. Ook een praam of turfbok met een opgetimmerde woning kwam veel voor. Een iets beter gesitueerde liet een woninkje bouwen van steen, doch dit was eerst een uitzondering.

Tussen 1915 en 1930 stonden in het gebied aan de Tjonger onder Delfstrahuizen 47 woningen, 8 boerderijtjes, 2 houten woningen, 5 woonketen en 11 woonarken of woonbokken zoals ze hier werden genoemd. In totaal dus 73 stuks. De meeste werden bewoond door gezinnen, ongeveer 69 stuks, de anderen door alleenstaanden.
De mannen verdienden hun loon in de turfmakerij, de veehouderij, rietcultuur en werkverschaffing.

In de jaren na 1937 werkten er ook velen in de droogmaking van de uitgeveende gronden. Grote werkgevers waren de verveners P. Slump - J. Slump en J.T. Kemme. Deze heren hadden soms meer dan 100 mensen in dienst. Grootste grondeigenaar was de Ned. Hervormde Diaconie van Delfstrahuizen. In de taal die men hier sprak was nog duidelijk de 'Gieterse' invloed te merken, en ook de achternamen gaven te zien dat hun voorgeslacht in de meeste gevallen van Giethoorn- Wanneperveen en Muggebeet was gekomen.

Met de wegen in dit gebied was het niet best gesteld. Oorspronkelijk lag er een pad dat begon bij de vroegere school in Delfstrahuizen, en liep via de z.g.n. diaconiepolder naar de Zevenbuurt. De 'hoek' was te bereiken via het Kettingpad langs de Pier Cristiaansloot. Ook was er nog een pad langs de Tjonger via Zevenbuurt richting Broeresloot. In de winter waren de paden bijna onbegaanbaar, door modder en slappe ondergrond, en was men soms geïsoleerd. Vanwege de slechte bereikbaarheid kwamen de middenstanders met de roeischouw hun waren uitventen. Bakker Kingma, groenteman J. Poorte en kruidenier Kalsbeek waren geregeld met een afgeladen schouw aan de Tjonger te vinden.

Ook Geert Slump, die een aardappel handel had in Echtenerbrug kwam met de schouw naar de klanten aan de Tjonger. Wanneer hij niet tijdig met z'n werk klaar kwam liet hij de boot achter en kwam de volgende dag terug om z'n route af te werken.

Zo was er een buurtschap ontstaan en had zich een gemeenschap gevormd die haar eigen gebruiken en soms ook eigen ongeschreven wetten hanteerde. Mensen door de omstandigheden gevormd, maar met een vaak vriendelijk en gemoedelijk karakter. Maar ook hier heeft de tijd niet stilgestaan.

Door de aanleg van verharde wegen is het gebied ontsloten en heeft de tweede woningbezitter de rust en vrije natuur hier weten te waarderen. Oude huisjes zijn opgeruimd, de woonarken verdwenen, keten zijn woonhuizen geworden en het gebied zoals wij het ons kunnen herinneren uit onze kinderjaren is geschiedenis geworden.
Toch is het nog goed wonen en vertoeven in deze rustige buurtschap aan de Tjonger.

Dit kaartje geeft de situatie weer ongeveer 100 jaar na de intocht van de Gieterse turfgravers. De donkere gedeelten zijn de vergraven landen, grote waterplassen die later na 1860 weer zijn drooggemaakt.

Delfstrahuizen gelegen in de grietenij "Schoterland". Het is de vijfde grietenij in de "Zevenwolden". In 1934 kwam de westhoek van Schoterland bij Haskerland, en werd de naam Schoterland veranderd in Heerenveen. In het zuiden vormt de Tjonger de grens, vroeger een stroompje en erg bochtig, doch in 1888 gedeeltelijk gekanaliseerd. Enkel het stuk van Rotstergaast naar de Schoterzijl heeft nog de oude loop van de rivier die we op oude kaarten tegenkomen als "Cunera Floed" of "Cunera Fluvius".

Hier ontmoeten de grenzen van Schoterland en Lemsterland elkaar, in een lange strook boezemland; de Schoteruiterdijken. Verder liep de grens langs de Pier Cristiaansloot, over het Tjeukemeer, tussen Oldeouwer en Rohel door het laagveen naar Heerenveen. In 1984 is door de gemeentelijke herindeling, het dorp Delfstrahuizen bij de gemeente Lemsterland gevoegd.

Echtenerbrug en Echten gelegen in de grietenij "Lemsterland". Het is de zesde grietenij in de "Zevenwolden". Van Lemmer naar Joure moest men over de "Rydwech" van Oosterzee en Echten. Over water was de verbinding met de Tjonger, via het Tjeukemeer en de Pier Cristiaansloot.

Rond de eerste helft van de 18e eeuw was de bebouwing het meest gesitueerd aan de noordzijde van de weg Oosterzee-Echten. In het zuid-oostelijke gedeelte licht de Echterdijk, die Lemsterland veilig moest stellen tegen het opstuwende water van de Tjonger. Het "Oostzingerland" of "Oosterzeesveld" en het "Echterveld" waren rond 1700 nog extensief gebruikte hooilanden. De hogere gedeelten bij de dorpen waren weilanden. Lemsterland is wat de historie betreft nauw verbonden geweest met het grietmangeslacht, Andringa de Kempenaer.

Op de kaart is de situatie weergegeven in 1904, op een schaal van 1: 25000.

Ook de mensen die in de veenderijen werkten hadden het niet ruim. De periode van 1890 tot 1940 was ook voor deze arbeiders een tijd van zorg en vaak armoede. Het rapport van de staatscommissie van 19 januari 1890 leert ons veel over het loon, het betalen van het loon en de gezinsarbeid. In onze gemeenten werden lange dagen gemaakt, meestal 12 tot 14 uren. Ook de vrouwen de grotere kinderen moesten vaak mee werken. De hele kleintjes werden meegenomen naar het turfveld en in een kruiwagen als wieg, te slapen gelegd.

Gedwongen winkelnering kwam ook hier voor. Het Nieuw advertentieblad van 12 Mei 1888 vermeldde: 'Thans hebben in de veenderijen te Oosterzee en Echten de trekkers het werk gestaakt. Zij wensen het loon van 0,65 ct per roede verhoogd te hebben naar 0,75 ct en willen de gedwongen winkelnering opgeheven zien'.

Verder lezen we in de krant van 22 augustus 1888:

'Lemsterland 19 Augustus 1888. Wat het punt van gedwongen winkelnering aangaat in deze gemeente: de turfmakers (niet de baggerlieden) hebben volgens stilzwijgende conditie, en plaatselijk gebruik, in hun loon begrepen vrije woning en brandstof, en soms weide voor een of meer schapen. Dit gebruik dagtekent uit de tijd, toen er nog belasting op de turf werd geheven en iedere vervener consent met borgtocht moest hebben. Tijdens de winter wordt veel op credit gekocht, onder beding van afbetaling van het in de zomer nog te verdienen loon'.

In bovenstaande zien we dus dat een turfmaker zich aan de baas verbond op die manier.Veel bazen wisten hiervan dankbaar gebruik te maken. Zo rond 1900-1920 waren de daglonen in Schoterland-Haskerland en Lemsterland f 1,80 tot f 2,00. In het seizoen was dit per week ongeveer f 10,- Dit was echter nog niet een slecht loon, maar het was seizoenwerk en er bleef niet genoeg van over om te sparen.  Vooral wanneer er geen werk kon worden gevonden was het toch weer armoede. De tijd van 1850 tot 1875, toen er nog een dagloon van ongeveer f 3,- gemaakt kon worden en er ook nog ander werk kon worden gevonden was voorgoed voorbij.

Het nu volgende staatje geeft aan hoe het 'budget' van een turfmaker werd verdeeld. Het huishouden van een veenarbeider zo rond het jaar 1892 zag er als volgt uit.

Gemiddeld vader, moeder en vier kinderen.

Grof brood per dag van 5 pond

1 pond potvet

1/2 pond margerine

3/4 h.l. aardappels

Raapolie f 0,17_, zout f 0,07, rijst-gort f 0,33

Peper en nagels

Zeep f 0,07_, soda f 0,02_

Stijfsel-blausel

Olie voor de lamp

Turf (turfmaker had turf vrij)

Huishuur

1/2 pond tabak (een luxe)

1/2 pond koffie + cichorei

Meek

f 1,14

f 0,22

f 0,18

f 1,50

f 0,57 1/2

f 0.02 1/2

f 0,10

f 0.05

f 0,08

f 0,00

f 0,50

f 0,17 1/2

f 0,41 1/2

f 0,30

Het huishouden van een landarbeider zag er niet veel anders uit. Het kwam vrijwel overeen met dat van een handwerksman. De bestedingen waren ongeveer als volgt:

Huishuur

Begrafenisfonds

Roggebrood + 3 pond spek

Boter 2 ons per week

Kaas 5 ons per week

Tabak

Aardappelen 5 x per week

Erwten 1 x per week

Meel 3 pond

Olie voor bakken

Stroop

Koffie

cichorei

thee (alleen zondags)

Meek

Zeep 21/2 ons per week

Zout 5 ons per week

Turf

Azijn - mosterd-peper

Stijfsel-blausel

Petroleum

Karnemelk

Groenten (alleen zondags)

Scheren + Eredienst

f 0,75

f 0,30

f 0,60

f 0,22

f 0,12

f 0,17 1/2

f 0,75

f 0,16

f 0,25

f 0,05

f 0,05

f 0,21

f 0,07

f 0,03

f 0,21

f 0,10

f 0,08

f 0,40

f 0,10

f 0,08

f 0,15

f 0,22

f 0,05

f 0,05

In bovenstaande opsomming staan zaken, die bij veel arbeiders nooit op tafel kwamen. Dat er armoede was onder de werkende bevolking was geen wonder. Toch kwamen armoede en honger, zoals die in andere delen van de provincie werden geleden, hier niet voor. Massale volksopstand of meetings, slaags raken met de politie hoort men hier niet van. Ook grote voormannen van de arbeidersbeweging zal men hier tevergeefs zoeken.

JOHANNES DUIM

Waren er in onze dorpen dan geen mensen die zich de hiervoor  beschreven toestanden aantrokken en hiertegen iets wilden  ondernemen? Zeker wel. Een van hen was  Johannes Duim. Hij was geboren op 2 April 1862 te Oosterzee, uit het huwelijk  van Sjoerd Duim geb. 29 Mei 1825 te Oosterzee en Elisabeth  Oord geb. 1828 te Sint-Johannesga. Ze waren gehuwd op 19 Mei 1861. Johannes trouwde op 30 Mei 1890 met Rinske Koopmans geb. 16 Nov. 1855 te Delfstrahuizen.

Johannes stond bekend als een verstandig man. Hij was geheelonthouder en gemeenteraadslid voor de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (S.D.A.P.). Hij was eigenaar van een rijwielzaak, een timmerwerkplaats en had personeel. Hij was ook eigenaar van een paar panden in Echtenerbrug, de nummers 32, 55 en 57. Hierdoor kreeg de straat de naam Duimstraat.

De stamvader van Duim was Michael van den Doem, student in  Franeker in 1659 en later predikant in Terkaple, waar hij overleed in 1718.

In de 18e eeuw is de naam Duim geworden. Dat de familie Duim van enige invloed was, blijkt wel uit het feit, dat er een familiewapen was. Johannes Duim was een plaatselijke pionier voor de Sociaal Democratische Arbeidersbeweging. Ten tijde van de opkomst van deze beweging ging hij vaak per fiets naar de meetings en vergaderingen in de provincie. Hij bekleedde in het openbare leven verschillende functies en had o.a. 9 jaar lang zitting in de gemeenteraad voor de S.D.A.P. Wat Duim ten strijde deed trekken, waren vooral de veel te lage lonen en daardoor de uitbuiting van de arbeiders. Zo rond 1890 was de 'Friese Volkspartij' van grote invloed.

In die organisatie vond men mensen van de Sociaal Democratische Bond, de Bond voor Algemeen Stem- en Kiesrecht en het Algemeen Werklieden Verbond. We gaan ons op deze plaats hierin niet verder verdiepen. Vast staat wel dat door meningsverschillen in de hiervoor genoemde bonden, de oprichting van de S.D.A.P. een feit werd. Dit was in het jaar 1894.

De meeste leden waren anti-kerkelijk, omdat volgens hen de kerk het kapitalisme steunde. Toch kwam men ook wel christelijke socialisten tegen in de partij. Feit was wel, dat de kleine man weinig had in te brengen en zich trachtte te organiseren, om verandering in hun levensomstandigheden te brengen. Zo werden er meetings gehouden, waar werd gezongen en waar sprekers het woord voerden, zoals Domela Nieuwenhuis en later Troelstra. En wie had er niet gehoord van Geert Lourens v.d. Zwaag en Rindert v. Zinderen Bakker?

De meetings werden ook bezocht door veel mensen uit onze dorpen, waaronder natuurlijk ook Johannes Duim. Zoals we hiervoor hebben kunnen lezen, was Duim zeer begaan met het lot van de mindere klasse. Over de hele wereld heerste grote werkeloosheid en economische malaise. Ook de overheid wist niet hoe zij de mensen werk kon bieden.

Dat Duim echt met deze dingen bezig was, blijkt ook uit z'n rede, die hij hield bij de installatie van de nieuwe burgemeester van Lemsterland, de heer J. Slump, op 19 december 1931.

Burgemeester J. Slump met dochter Pietje

De zaak aan de Duimstraat. V.l.n.r. Hendrik Schippers, het echtpaar Duim en Johannes Spits

Dat Duim z'n standpunten breed uitdroeg, blijkt wel uit de volgende anekdote. Om de mensen de standpunten van de S.D.A.P. uit te leggen en ze voor de zaak te winnen, sprak hij in het openbaar en was daarbij op een kist gaan staan bij de brug. Hij was echter niet in het bezit van een vergunning om te spreken in het openbaar en derhalve werd hem dit door de veldwachter verboden. Duim was niet gauw uit het veld geslagen. Hij nam z'n kist op, legde die iets over het midden van de brug en verhuisde zo van de gemeente Lemsterland naar Schoter-
land en zette zijn rede voort. De veldwachter had het nakijken.

Na een arbeidzaam leven, waarin hij zich tot een goed zakenman ontwikkelde en ook veel voor z'n naaste had betekend, overleed Duim, bijna 75 jaar oud, op 3 Jan 1937.

Naar alle waarschijnlijkheid is dit Johannes Duim, de foto komt uit een Lemster serie van Hendrik Bootsma. Ik hoop dat iemand zekerheid kan geven.

Foto van Lútsje van der Meer: Johannes Duim en Rinske Koopmans

Afbeeldingen van Lútsje van der Meer

Krantenartikel met toespraak van Joh. Duim

Openingswoord door de voorzitter van de raad

Reactie plaatsen

Reacties

Herman R Schippers
2 jaar geleden

Is dit boek nog ergens te koop of te leen. Alvast bedankt. Herman R Schippers ba Reahel

Uleke Hoogeveen
2 jaar geleden

prachtig stukje , ik ben geboren en getogen op de duimstraat.