Fragmenten uit een sober en armoedig bestaan in het oude Lemmer |1|

|    1   |    2   |

Door Gerben D. Wijnja

Dit verhaal bevat een collage aan herinneringen die de sobere leef- en woontoestanden in het oude Lemmer beschrijven. Ook in de voorgaande verhalen is dat tussen de regels door wel aan de orde geweest, maar hierbij is zeker niet naar volledigheid gestreefd en ook in dit verhaal is dat alleszins de bedoeling. Wel meenden we enkele losstaande bijdragen over dit onderwerp van soms nog maar een halve eeuw geleden toch nog mee te moeten nemen om zo ook de minder gunstige leefomstandigheden uit de herinneringen de plek te geven die ze in onze ogen verdienen. Ze werpen een kritische blik op hoe Lemsters ook in slechte tijden van armoede het hoofd boven water probeerden te houden. Het versterkt onze waardering voor het heden en we hopen dat die bewustwording ook de lezer zal weten te raken.

Wat te denken van de cholera die in de tweede helft van de negentiende eeuw als een angstspook door dorpen en steden rond waarde. Gemeenten dienden maatregelen te nemen tegen deze dodelijke ziekte. Hierboven het overzicht van maatregelen zoals die in Lemmer en Lemsterland werden voorgeschreven.

Visserij op de Zuiderzee

In 1808 stelde een gemeenteambtenaar een rapport op waaruit blijkt dat de palingvisserij op de binnenwateren op onder de wal slechts een schrale kostwinning opleverde. Heel veel moet de visserij voor Lemmer toen ook nog niet voorgesteld hebben.

Ondanks de werkgelegenheid in diverse bedrijven zoals de bokkinghangen was uitdeling van turven aan armen bittere noodzaak in 1871. In maar liefst 172 huisgezinnen was bedeling noodzakelijk. Bron van het knipsel: LC 14-02-1871

In 1871 was de weduwe De Rook nadrukkelijk aanwezig in het dorpsbeeld met een grote bokkinghang en een ansjoviszouterij. Ook Van Veen, Wouda en De Jager hadden een hang. En die waren goed voor de werkgelegenheid, maar konden niet voorkomen dat er meerdere behoeftigen waren. Het was zelfs zo slecht gesteld met de vissers dat zij de kosten van hun schip er niet of nauwelijks uit konden halen. Jaarlijks kwamen ze steeds enkele honderden guldens tekort.

Maar ook op een ander front zat het de vissers niet altijd mee. Storm kon zware schade toebrengen aan schip en netten en daar was men niet voor verzekerd. Strenge winters legden de verdiensten plat; met ijsvissen werd geprobeerd toch nog wat bij te verdienen.

De grote omslag in de visserij is gekomen na de ingebruikname van de nieuwe haven en zeesluis, op 27 juni 1888. De aanleg verschafte honderden arbeiders werk die na voltooiing in de visserij terecht konden. Het aantal vissersschepen dat gebouwd werd nam ook zienderogen toe. Bouwde Piet de Boer aanvankelijk één botaak in 1881 ,zijn eerste jaar als zelfstandig scheepsbouwer, daarna gleden er jaarlijks twee of meer van de sleephelling.

Maar de arbeiders begonnen zich ook te roeren. In februari 1885 trok een redevoering tijdens Van Raaij’s propagandareis in Lemmer zoveel arbeiders dat velen in de gang moesten staan omdat de zaal propvol was. “In weerwil van het gedrang en de moeilijke positie voor velen, bleef het publiek gedurende de redevoering doodstil. Daar niemand aan het debat deel nam, nam de spreker nog de vrijheid enkele denkbeelden nader te verklaren. Daarop werd door den voorzitter Bouma de vergadering gesloten.” Aldus een journalist die voor het blad Recht voor allen op 7 februari van dat jaar verslag uitbracht.

Twaalf jaar later, op 25 april 1897, kwam Ferdinand Domela Nieuwehuis om half acht ’s avonds spreken. Als “ús ferlosser” zal hij in Lemmer een grote aanhang getrouwe toehoorders hebben gehad, maar een verslag van die bijeenkomst kwamen we niet tegen in de kranten van die tijd.

Wel vonden we in Recht voor allen van 23 december 1890 een verslag dat tekenend is voor die tijd. Het is twee dagen voor kerst.
“Als men dagelijks de bladen leest, zou men niet denken dat er zooveel armoede geleden wordt als wel degelijk het geval is. Nu echter de winter zoo bars intreedt, de wateren bevroren zijn, denken de meeste menschen: er wordt genoegzaam verdiend met baanvegen, wat omgezet in goed Hollandsch, bedelen beteekent, er wordt nogal door velen iets verdiend met op het ijs melk enz. te verkoopen, kortom die wil, kan, wanneer het ijs sterk is, genoegzaam voor zijn onderhoud en dat van vrouw en kinderen zorgen. Men ziet geheele kolommen gevuld met advertentiën van hardrijderijen, waardoor men onwillekeurig tot de konklusie zou komen: er is geen honger, het volk is voldaan, 't Is nu tijd van feestvieren.

Sombere tegenstelling! Dáár zit het weldoorvoede burgerdom, na afloop van een hardrijderij, toasten uit te brengen op den onafhankelijkheidszin der Friezen, op onze stoere Friezinnen, maar zij vergeten dat er in die vele arbeiderskrotten armoede, gebrek en koude wordt geleden, dat daar in die woonscheepjes (de meesten zijn gelijk varkenshokken vol tochtgaten) de ellende dikwijls ten top gevoerd. Bedelen doen ze veelal voor hun bestaan in den winter, doch hoevelen geven niet aan die bedelaars van beroep, paria's, omdat ze het nog beter hebben dan kleine burgers! (sic!) Wanneer zal er verbetering komen?”

Multatuli zei reeds voor jaren: “Er is verrotting in den staat”. De oplossing lag in “afschaffing van privaatbezit, om de verrotting in den staat te doen ophouden tot heil der menschheid.”

Foto van circa 1908. Een koek en zopie tijdens een hardrijderij in Lemmer, als ansichtkaart uitgegeven door de Schotsman's Bazar. Het derde meisje van links is Marietje de Jong, dochter van Jelte de Jong en Jitske van der Leest. Zij trouwde later met Cornelis van Asma. De kaart maakt deel uit van een serie die toen gemaakt is.

Kapitaalverschaffers

Ondernemers als hangbazen (De Rook, De Jager en Sterk) financierden wel de aanschaf van vissersschepen. Joh. Sterk was de eerste. Hij liet voor Jelle Kooistra een botter bouwen op de werf van De Boer. Ook ”nettenbaas” Jan Pen, die getrouwd was met de dochter van hangbaas De Rook, verschafte vissers krediet. Ze hielden daarmee de vissers in een ijzeren houdgreep. Naast rente en aflossing dienden de vissers daar ook de (te) dure netten te kopen. Pen, afkomstig uit de veenderijen, had vast bedacht dat “gedwongen winkelnering” onder turfgravers ook bij vissers in praktijk kon worden gebracht. 

Maar niet alle particuliere ondernemers die kapitaal verschaften hadden aanvullende verplichtingen naast rente en aflossing. Bakker Haveman zal echter wel verwacht hebben dat het gezin waarvoor krediet was verstrekt om een boot aan te schaffen in zijn bakkerswinkel brood kwam kopen. En scheepsbouwer Pier de Boer leverde goede (!) vissers ook wel een schip op afbetaling. 

Geen feest vanwege de armoede in 1901

In 1901 besloten burgemeester en wethouders van Lemsterland om ter gelegenheid van het huwelijk van de koningin Wilhelmina en prins Hendrik geen schoolfeest te houden “met ’t oog op de den minder gunstigen tijd en met ’t oog op den tijdsomstandigheden”, maar het daarvoor bestemde bedrag van 250 gulden te verdelen onder de “algemeene armen”, aldus een bericht in de Leeuwarder Courant van 7 februari van dat jaar. 

De strenge winter van 1909

In het Nieuwjaarsnummer van Hepkema’s Courant van 1 januari 1910 lezen we in de terugblik over het jaar 1909 over de strenge vorst die de provincie toen in haar greep had. Ook Lemmer wordt daarin aangehaald:

“Febr. Weer strenge vorst, waarop dooi met sneeuwbuien volgde. Later weer vorst en sneeuw. 23 Febr. werd te Lemmer nog een hardrijderij op zee gehouden, en op landslooten kon men nog veel later van het ijsvermaak profiteeren. De winter 1908—1909 gaf de bijzonderheid, dat men in Friesland in zes achtereenvolgende maanden, 21 October voor het eerst en 21 Maart voor het laatst, kon schaatsenrijden. Zelden of nooit zoo beleefd. Maar die bijzonderheid moest duur worden betaald. De scheepvaart bleef ongemeen lang gestremd of werd althans belemmerd, de schippers, de visschers, de grondarbeiders, ze klaagden om 't hardst. Er is veel armoede geleden.”

Onder het toeziend oog van vele Lemsters liep naar een periode van spanning een klein konvooi stoomboten met behulp van een zware ijsbreker de haven van Lemmer binnen.

Turfschipper

Voor huiselijk gebruik diende vooral de zogenaamde harde turf, een product uit lagere veenlagen. Voor een deel vond ook deze haar weg „over zee", maar in hoofdzaak werd ze gestookt in het noorden van ons land zelf. Hier vond de schipper van de kleine binnenvaart er een broodwinninkje in.

In alle dorpen en steden zag je de turfschepen, soms wel zij aan zij, met den kop tegen de wal. De eigenhandelschipper had zijn vaste klanten en niet zelden duurde de relatie van geslacht op geslacht aan weerszijden voort. Die klanten sloegen in het najaar in voor de komende winter en soms werd er in het voorjaar nog bijgekocht. Bewoners van grote herenhuizen met veel vertrekken sloegen een indrukwekkende hoeveelheid turf in.
Het gebeurde niet zelden, dat een of twee grote huizen ineens een gehele scheepslading opslokten en de schipper, die zo iemand tot klant had, deed als vanzelf zijn best, in de gunst te blijven. Bij een van deze schippers kwam dit zo sterk tot uiting dat hij, zo vaak hij het „herenhuis” voorbij liep, voor ieder vensterraam beleefd zijn pet afnam!

Onderling Hulpbetoon

Lemmer kende de vereniging “Onderling Hulpbetoon”. Die kwam in actie bij ziekte en overlijden. Eind december 1910, na de kerstdagen, vierde de vereniging in de bovenzaal van hotel Eilers feestelijk haar 125- jarig bestaan. Er waren toen 217 leden.
Bij ziekte werd f 3,10 uitgekeerd en bij overlijden f 60,-. In het jaar 1910 had de vereniging voor één overledene uitkering gedaan aan nabestaanden, terwijl aan 117 zieken de som van f 3,10 per week was uitgekeerd. Het batig saldo van de vereniging, f 550,80, werd onder de leden verdeeld. De contributie voor deze vorm van collectieve hulpverlening bedroeg tien cent per week. Iemand van het bestuur zal geregeld hebben dat de contributie wekelijks aan de deur werd opgehaald.

Goede jaren?

In de jaren voor de eerste wereldoorlog waren de prijzen voor bot laag. Dit vond zijn oorzaak in de afwezigheid van een visafslag. Vissers waren verplichtingen aangegaan bij de vishandelaren om voor een vaste prijs te leveren. Een afslag zou aan die toestand een eind kunnen maken. In de jaren van eerste wereldoorlog beleefden de vissers echter een goede tijd. In 1915 was er echter een wet van kracht geworden die belasting naar inkomen regelde. Er toen in 1916 in Lemmer daadwerkelijk een afslag gerealiseerd werd, hadden de schippers weer het nadeel dat de belastingdienst de boekhouding van de afslag raadpleegde en vervolgens de vissers te hoog aansloeg wat weer financiële problemen gaf.
Tijdens de kermis ontaardde het in relletjes waarbij vissers de directeur van de afslag “opzochten” in zijn kantoortje. Hij werd als de kwade genius gezien en werd door een van hen zelfs met een zware ijs bijl bedreigd.

Gevolg: vissersschepen werden aan de ketting gelegd en er volgden zelfs openbare verkopingen. De opbrengst voor de fiscus was belabberd laag. Vissers boden belachelijk lage bedragen voor de geveilde goederen en vreemden van buiten werd fijntjes duidelijk gemaakt dat ze maar niet mee moesten bieden, want dan zouden ze niet zachtzinnig in de haven gegooid worden!

Ondanks armoede hulp uit onverwachte hoek

  • Roelie Spanjaard-Visser schreef: “Er zijn in de goede tijden ook moeilijke tijden geweest in de Lemmer, met de visserij waar van alles tegen kon lopen. Storm waar de vissers niet voor verzekerd waren, strenge winters waar men met ijsvissen toch wat probeerde bij te verdienen. Grote gezinnen waar toch de monden gevoed moesten worden en waar dan ook veel op de pof werd gekocht. En bij betere tijden weer werd afgelost…
    Maar ook later tijdens de werkverschaffing, waar de werklozen net als elders in het land moesten stempelen na een dag arbeid. Geen stempel? Geen geld.
    Als je bij de kerk was, dan kreeg je nog enigszins hulp. Vooral tijdens de toen nog strenge winters. Een niet kerkganger zat in hartje winter zonder kolen, want er kon niet meer op de pof verkregen worden bij de kolenboer. Geen hulp, niet bij de gemeente en niet bij de kerk. Een goede kerkganger die hier meelij mee had, stapte naar de kerk en vertelde dat hij zelf zonder kolen zat. Of hij als goede kerkganger geholpen kon worden aan kolen om de barre winter door te komen. Het gevolg was dat er een grote hoeveelheid kolen werd gebracht bij de beste man, die het grootste gedeelte ’s nachts bij het arme gezin zonder kolen bracht. Die warmte en saamhorigheid die men voor elkaar had als burgers en buren waren in deze mindere tijden van ongekende kwaliteit. Als men delen kon dan werd er gedeeld, had de één een grote pan soep, dan werd er gedeeld. Was er een goed maaltje vis, dan werd er gedeeld.” 

Sterke drank

Door de beroerde leef- en werkomstandigheden met lage lonen floreerden de kroegen waar menig arbeider de ellende trachtte te vergeten door zich te laven aan de sterke drank. Dat was moeders die thuis zaten met een “hok vol dreinende kinderen” een doorn in het oog, maar wat konden zij eraan doen. Zij waren dikwijls ook nog werkzaam in de ansjovisverwerking en maakten daar lange dagen, soms met een stel kinderen erbij.

Nee, het antwoord zou moeten komen van de regering die de arbeiders te hulp wilde schieten. Het socialisme vierde in het Rode Lemmer dan ook hoogtij.
Ook waren er landelijke verenigingen actief die ten strijde trokken tegen de drank die meer kapot maakte dan dat het de arbeiders hielp. De Ned. Ver. tot Afschaffing van alcoholische dranken en de Gereformeerde Ver. van Drankbestrijding trokken vaak gezamenlijk op tijdens een zogenaamde Blauwe Weekactie, ook in Lemmer.

Dan werden er blauwe bloempjes verkocht, blauwe weekbodes verspreid, platen geplakt, een kast van het gemeentehuis met propaganda ingevuld, verschillende winkeletalages werden blauw gemaakt, banieren werden over de straten gespannen en een symbolische optocht maakte met veel tromgeroffel duidelijk dat Lemmer in dit opzicht niet achterbleef.
Dat alles moet gezien worden tegen de achtergrond van leef- en werkomstandigheden in het oude Lemmer, zowel voor als na de aanleg van de Afsluitdijk.

Bewoning aan de Sylroede. De was hangt buiten te drogen op een zonnige dag. De vele schepen en bootjes completeren het beeld van een dorp aan het water.

1927 Perikelen met de armeester

Dat de armoede in Lemmer soms leidde tot onprettige gevolgen deed zich op de zittingen van de rechtbank in Leeuwarden meermalen voor. Armen konden in het dorp een beroep doen op die armmeester en aan hem was het te oordelen in hoeverre de betrokken persoon voor bijstand in aanmerking kon komen. Uit onderstaande verslagjes kan worden afgeleid dat het baantje van armmeester ook verre van benijdenswaardig was. Wat een ellende moest hij aanhoren. En dat niet alleen, want meermalen was er, ook wel begrijpelijk, weinig begrip voor de ‘man van aanzien’ die het verschil kon maken tussen een beetje hulp in barre tijden of met lege handen wegsturen, terug naar het schamele onderkomen waar de armoede je tegemoet grijnsde. 

Voor het kantongerecht te Lemmer moest de armmeester ook eens verschijnen om een arme arbeider te verdedigen tegen een hem opgelegde straf. Dat lezen we in de kolommen van Hepkema’s Courant, het Nieuwsblad van Friesland dat in Lemmer ook goed gelezen werd. Op 17  december 1926 schreef de rechtbankjournalist: “Wegens het zich op 4 Sept. bevinden in kennelijken staat van dronkenschap, gepleegd bij zesde herhaling, heeft het kantongerecht te Lemmer d.d. 12 Oct. veroordeeld tot 3 dagen hecht, én 4 maanden opzending naar een rijkswerkinrichting Teunis V., 2 9 jaar, visscher te Lemmer. Deze komt in appèl. Als zijn gemachtigde verschijnt de heer De Blauw, armmeester te Lemmer. De O. V. J. vordert bevestiging van het vonnis. De armmeester bepleit clementie voor den bekl., die enkel een zwakkeling is wat den drank betreft, maar overigens 'n waardevol persoon, een liefdevol persoon voor zijn moeder is. Geef hem nog eens ’n kans en dus een voorw. veroordeeling. De O. V. J. wijst op de zesde herhaling en denkt, dat het vonnis van het kantongerecht wel terecht zal zijn gewezen. Die reuze-beste jongen, zooals de armmeester hem noemt, heeft al een vrij lang strafregister. De armmeester handhaaft zijn pleidooi, zich daarbij beroepend op het oordeel der politie.”

De armmeester H.M. de Blauw te Lemmer had op 31 december 1926 een lastige bezoeker aan J.B., 46 jaar. Hij kwam om onderstand en toen Blauw meende, dat de verdachte hem bij het uitleggen van zijn toestand misleidde, werd B. woedend. Hij heeft de armmeester geslagen en uitgescholden voor alles wat lelijk was. Getuige de Blauw zei, dat men hier met een heel complot te maken had. J. B. was slechts de man die de kat de bel moest aanbinden.  Eisch en vonnis: 1 maand gevangenisstraf.

In de volgende zaak trad armmeester De Blauw nogmaals als getuige op. Ditmaal was verdachte P. V. 34 jaar, vissersknecht te Lemmer, die zich op 29 december bij hem aan huis vervoegde om onderstand. De Blauw zei hem dat hij dit niet dadelijk kon toestaan, omdat het hem bekend was dat V. ruime verdiensten had gehad. Hij wilde eerst de zaak nog eens onderzoeken.  De verdachte was niet gediend van dit antwoord. Hij dreigde De Blauw de hersenen te zullen inslaan en aan stukken te zullen snijden. 

Verder wierp hij de armmeester een keurcollectie scheldwoorden naar het hoofd, die we maar niet zullen herhalen. Hij drong de gang binnen en kwam aan de kamerdeur. Het kostte de grootste moeite om hem weer te verwijderen. Op een vraag van den verdediger, mr. A.E. Stoop, antwoordde de armmeester dat de verdachte bij de justitie ongunstig bekend staat.   Eisch: 2 maanden gevangenisstraf. 

De verdediger, mr. A. E. Stoop, wees op verzachtende omstandigheden. De verdachte meende dat de armmeester hem aan een zoet lijntje wilde houden. De man verkeerde in de nijpendste armoede. Dit verontschuldigt het feit niet, maar maakte het verklaarbaar. Spreker pleitte dan ook voor een lichtere straf. Van huisvredebreuk kon hier volgens hem feitelijk niet gesproken worden, daar het huis diende als bureau van den armmeester. 

Verdachte verdiende inmiddels weer goed. Gevangenisstraf zou hem zijn verdienste ontnemen. Vonnis: 1 maand gevangenisstraf. Verdachte ging in hooger beroep. De uitslag daarvan konden we niet terugvinden.

In de krant van 19 februari 1927 vonden we een bericht over twee inwoners uit Lemmer die rekenschap moesten afleggen van hun agressieve gedrag bij de armmeester. En in die van 22 februari 1927 lazen we een voorval met de woonschipbewoner Jan B., 46 jaar, los-arbeider te Lemmer, die met een onbesmet blazoen het oude jaar wilde uitgegaan. Op oudejaarsdag 1926 kreeg hij 't echter aan de stok met H. M. de Blauw, de armmeester. Deze wilde hem naar zijn oordeel niet voldoende bedeling geven. Toen is hij zeer brutaal tegen den armmeester opgetreden. Hij zette zijn klomp tussen de deur, bedreigde de ambtenaar in functie, die ten slotte van zijn gummistok gebruik moest maken. Toen gooide Jan B. hem z’n klomp naar het hoofd, waarbij de voordeur beschadigd werd. De armmeester zet uiteen, dat hij met een heel complot had te doen. 

Het ambt van armmeester ging in sommige gevallen over van vader op zoon. Dat gold zeker van De Blauw.

Als de vissersvloot binnenkwam, gaf dat altijd een levendig aanzien in de haven. De foto stond in het weekblad Fen Fryske Groun. De fotograaf van dit Friese familieblad kwam regelmatig in Lemmer om fraaie sfeerfoto’s te maken. Dorpen en stadjes aan de oever van de Zuiderzee hadden een zekere charme die zich niet liet vergelijken met de dorpen en grote steden op het platteland.

Opstand tegen hongerpolitiek

Tijdens de werkverschaffing moesten de werklozen, net als elders in het land, stempelen na een dag arbeid. En geen stempel? Geen geld.
Op maandagmiddag 28 december 1931 belegden enkele arbeiders in het Nutsgebouw een vergadering om in opstand te komen tegen de “hongerpolitiek van Mr. Ruys”. Tijdens de bijeenkomst werd duidelijk dat de plaatselijke communisten de arbeiders opstookten tegen de uitkering van te lage lonen in de werkverschaffing. Het kwam tot instelling van een commissie die de autoriteiten de toestand moest duidelijk maken. Hierna ging met onder het zingen van de Internationale de straat op. De deelname was groot en het communistische raadslid sprak op straat de menigte toe. Het leidde niet tot ongeregeldheden want volgens de correspondent voor het Friesch Dagblad verliep alles ordelijk.

De Afsluitdijk, een dijk met gevolgen

1932 - De Afsluitdijk is bijna een feit, de Zuiderzee historie, het IJsselmeer de toekomst. Bron ANP

In 2018, op donderdag 14 juni, stond prinses Beatrix op de Lemster Groene Draeck in de Bataviahaven in Lelystad. Ze zag tal van schepen passeren, van stoere werkschepen, sleepboten en baggerschepen tot historische vaartuigen die haar allen een saluut brachten. Het was het startsein voor een bijzonder eeuwfeest.
Immers op 12 juni 1918 was de Wet tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee in het Staatsblad gepubliceerd. Het werd een wet met een rouwrandje die ook in Lemmer werd gevoeld. Misschien had de prinses beter Lemmer kunnen bezoeken, want daar waren de gevolgen droevig gesteld.

Het was een wet die minister Cornelis Lely van Waterstaat weliswaar met flair door de kamers loodste, maar de pijn werd gevoeld in de vissersgezinnen die hun oogsten in het zilte nat van de Zuiderzee zagen verdampen na de afsluiting door een indrukwekkende dijk die Nederland als natie van waterbeheersers weer helemaal op de kaart zette.

Minister Lely had onderzoek laten doen naar de gevolgen van zijn Zuiderzeewet voor het oude land. Er zou iets geregeld moeten worden voor de vissers, concludeerde de staatscommissie. Je kunt de zeebodem wel veranderen in akkerland, maar daar is het lastig vissen. Maar wat was het alternatief? "Den visschers staan de handen voor anderen arbeid verkeerd," zo werd geconcludeerd. Nieuw land was gewonnen door inventiviteit, het dwong eerbied af en verhoogde onze nationale roem. Hier kon de wereld wat van leren: landuitbreiding zonder oorlogsvoering! Maar bij veel botters hingen de vlaggen halfstok in de mast. Een tijd van grote onzekerheid brak aan.

Steunregelingen: Van visserman tot steuntrekker

Bij de behandeling van zijn Zuiderzeewet had minister Lely gezegd dat er een compensatieregeling voor de vissers zou komen. Dat werd de Zuiderzeesteunwet: vissers die door de maatregelen werkloos waren geworden, mochten rekenen op een kleine uitkering. Maar dat voelde ook wel wat als een vernedering: de stoere visserman van weleer, die hard had gewerkt op zee voor een boterham voor zijn gezin, was steuntrekker geworden. Het was om je dood te schamen.

Daarbij kwam nog dat het resultaat van de regeling voor de gedupeerde vissers, voor schadeloosstelling van vaartuigen en visnetten, ronduit tegenviel. De Zuiderzeepolders waren indrukwekkend, maar de kustplaatsen waren de klos, vergeten en grotendeels aan hun lot overgelaten. 1600 vierkante kilometer zeebodem was verkregen ten koste van de vissers. Ze voelden zich als het ware bestolen.

De realisatie van de Zuiderzeewerken was een arbeidsintensief werk. Veel Lemsters vonden er werk.

Afsluiting “chantage”?

De opbrengsten uit de visserij slonken zienderogen. Sommigen zagen de realisatie van de Zuiderzeewet zelfs als een vorm van chantage. Al in 1901 had Lely zijn missie voor inpoldering kenbaar gemaakt, maar het kabinet viel. Toen hij in 1913 weer werd gevraagd minister te worden in het kabinet Cort van der Linden, liet hij fijntjes weten dat hij beschikbaar was als hij de Zuiderzee dan ook daadwerkelijk mocht afsluiten. (Johan den Hartog in zijn biografie over Cort van der Linden). "Misschien zag Van der Linden werkelijk iets in de Zuiderzeewerken of had hij er op zijn minst geen grote bezwaren tegen," aldus Den Hartog die vreest dat het antwoord op die zaak altijd mistig zal blijven. De archieven zwijgen in deze in alle toonaarden.

Haringvangst op de Zuiderzee, in 1932. Toen datzelfde jaar de Afsluitdijk gereed kwam, hingen bij veel botters de vlaggen halfstok in de mast. Bron: Hollandse Hoogte

Steunregelingen

Er kwam in mei 1932 ook een steunregeling voor fabrieksarbeiders in de gemeente. Ook voor vissersknechten en arbeiders in de rokerijen die niet belanghebbende waren in de Zuiderzeesteunwet, werd de steunregeling in werking gesteld.
In juni verzamelden zich in het vergaderlokaal “P.A.L.V.U.” een 50 à 60-tal ongehuwde vissers. Door voorzitter Jan Zandstra werd er op gewezen dat vrijgezellen tot dusverre geen steun krachtens de Zuiderzeesteunwet mochten ontvangen. Door deze onbillijke situatie zouden zij ander werk moeten krijgen aangeboden. Zo niet, dan zouden ook zij in aanmerking moeten komen voor een uitkering uit de steunregeling. Om dit te bereiken werd de vereniging “Ons Recht” opgericht. In het blad De Grondwet van 28 juni 1932 werden ongehuwde vissers in andere plaatsen aangespoord die voorbeeld te volgen.

Lemster toestand slechter dan elders

De situatie in Lemmer zag er in vergelijking met Bolsward en Wonseradeel stukken slechter uit. Had Wonseradeel gemiddeld 47 werklozendagen en Bolsward 63, Lemmer stak daar met 101 hoog bovenuit. Er waren onder hen arbeiders met 131, 166 en zelfs 198 werkloze dagen. Daarbij was wel degelijk sprake van werkelijke armoede en het bestuur van Lemsterland werd eind oktober 1932 nog eens fijntjes gewezen op feit dat deze gemeente geen steunregeling heeft, terwijl die in 15 andere gemeente in de provincie wel van kracht is en landelijk zelfs in 237. “Dat de zielstoestand van B. en W. moge veranderen” schreef het Leeuwarder Nieuwsblad op 29 oktober van dat jaar. “Tegenover de maatschappij hebben wij rechten, dus ook recht op een steunregeling.”

Wel kwam in oktober 1933 wegens reorganisatie een crisissteunregeling van het Ministerie van Sociale Zaken voor ontslagen tramwegpersoneel in Lemsterland.

Trekken deze vissers erop uit om te ijsvissen? De vloot heeft de zeilen gehesen, maar het ijs zal het uitvaren tot verdriet van de vissers verhinderen.

|    1   |    2   |