Rinske Visser-Feenstra

Het was een mooie tijd maar er waren te weinig centen.

Rinske Visser-Feenstra (83 jaar)


We zitten in een somber ingerichte huiskamer, één van de weinig overgebleven woninkjes in de Parkstraat. We? dat zijn Mevr. Rinske Visser-Feenstra. Haar zoon Andries en ik Albert Hendriks. Het toeval wilde dat ik "Rins" ontmoete. Zij is 83 jaar lichamelijk wat verzwakt door een hartkwaal. Voor haar leeftijd heeft ze een heel goed geheugen, in dat geheugen is het oude Lemmer gegriefd. Rinske is één en al vuur als we vragen wat geweest is. Op deze pagina leest U hoe zij Lemmer beleefde.

Op school.

Rins is geboren in 1895, komt uit een gezin van vijf jongens en vijf meisjes de familie woonde in de Schans. Mijn vader was los werkman en mijn moeder werkte veel in de "Bokkenhang" dat was de (bokkingrokerij) en zij was ook Baakster. Zij hete Kaatje, maar ze noemden haar Kaat. Tegen sinterklaastijd ging zij met een mandje de huizen langs om duimpjes en taai te verkopen. Bij zomerdag hadden wij het 't beste, Vader werkte in de hooiing. In de winter hielp hij bij het lossen van schepen zoals steenkool, lossen bij de gasfabriek, of takken lossen voor de bakkersoven. Ook trok hij schepen de haven uit.

Rins ging naar de openbare lagere school die op de plaats heeft gestaan waar nu de het Dorpshuis "De Helling staat". Ze weet nog wel dat haar moeder vertelde dat op de plaats van het Dorpshuis vroeger echt een Helling was. De schepen voeren van de Rien (Visserburen) via de Gedempte Gracht het Dok in waar de Helling gelegen was. Toen ik naar de Lagere School ging was er nog geen leerplicht. Mijn moeder zei echter, dat er geen sprake van was dat wij niet naar school zouden gaan. Zij stond erop dat wij naar school gingen. Ze heeft het altijd zelf als een gemis gevonden dat zij zelf niet foutloos Nederlands kon schrijven. Als Rins het over school heeft blijkt dat ze goed kon leren. Ze keerde op 11 jarige leeftijd de school haar rug toe, had toen al acht klassen met succes doorlopen. Rins spreekt niet van klassen maar van "skoalle".

Alsof ze gisteren de school had verlaten zo goed kent ze nog enkele onderwijzers. In de eerste Skoalle hadden we juf Veenman, in de tweede juf Fortuyn, in de zevende meester Verlaan, en in de achtste meester Zeeman. O ja in de vijfde zat meester van der Wal en in de zesde meester van der Linden. Er was ook nog een negende klas, mensen met centen stuurde de kinderen naar de "Franse School" ik heb die klas niet bezocht. Geen geld geen liefde, zeiden ze vroeger.
"Nou geld had ik niet, maar wel liefde" zegt Rins lachend en bedoeld daarmee dat ze al vroeg verkering had met de man waar ze later mee trouwde: Steven Visser. Zoals gezegd, Rins deed geen jaren over een klas ze ging erg graag naar school. Die motivatie blijkt ook uit de rapportcijfers ze had meer tienen dan negens.

Waaigat.

In de bokkenhangen.

Rins werd geboren in de Schans, maar in haar schooljaren woonde ze met haar ouders broertjes en zusjes in het Waaigat, waar toen een Helling met een Hellinggat was. De huidige Lange Brêge of Flevobrug was er toen nog niet, de Lange Wipbrug over het Dok lag 100 meter dichter bij het centrum.

Onmiddellijk na de Lagere School ben ik in de Bokking-hangen gaan werken, als er niets in de Hangen te verdienen viel ging ik dienen o.a. bij blokmaker de Vries, bijna alle broertjes en zusjes werkten bij de Hangbazen. Rins werkte bij de Rook en Johannes Sterk. Verder waren er Hangen van Tjebbe de Jager en Sjeerp de Blauw. Of Siemen Scheffer een rokerij had weet ze niet zeker.
Hij had wel een ansjoviszouterij, alsmede Johannes Sterk. Rins vertelt dat de meisjes in de Haring-tijd de gezouten haringen op houten spitten (roeden met een scherpen punt door de vis ter hoogte van de kieuwen) staken. Dan werden de bokkers met water afgespoeld en op rekken (rakken) gelijkmatig verdeeld in de rook gehangen. De haringen hingen in hokken (= hangen). Om vuur te maken werd zaagsel gebruikt.

De visrokers wisten precies hoe lang de haringen in de rook moesten hangen. De Lemster bokker was een gerookte haring. Welke in de haring tijd gretig aftrek vond bij onze Oosterburen. De gerookte vis ging in zogenaamde bokkerkistjes gemaakt door de houtmolen. Ze werden in Lemmer in de tram geladen en zo naar Heerenveen vervoerd, waar ze op de trein naar Duitsland gezet werden. Gerookte haringen heten in de Lemmer Striebokkers" of te wel in stroverpakte bokkingen.

Ze werden ook wel droge bokkers genoemd. Dan waren er ook nog natte bokkers of eibokkers of bakbokkers. Deze haringen waren heel even in de rook geweest en bedoeld om in Lemmer en wijde omgeving uitgevent te worden aan huisvrouwen die ze vervolgens bakten, wanneer de haringen even in de rook geweest waren, was ie langer vers.

Vrouwen in de haven, bezig met de verwerking van sprot. Rechts op de achtergrond is de nettenbaan.

De visserij.

De haringvisserij op de Zuiderzee was van Februari tot in Mei, de ansjovisvisserij in de maanden Mei en Juni en de spieringvisserij in de herfst. Als het om geld verdienen ging, waren volgens Rins de haring en de ansjovisvangst het belangrijkst. De spiering visserij was maar wat 'skarrellerei'. Voor de spieringvisserij moest er een een mooie bries staan om op zee met sleepnetten te kunnen werken. Men had toen immers geen motor in het schip. De kleine schippers werkten met staande spieringnetten, welke 's avonds uitgezet werden en 's morgens weer opgehaald werden. De spiering waar slechts een beetje aan te verdienen viel, werden in hoofdzaak gerookt. Ook werden ze wel fris verkocht in de omgeving.

Rins weet te vertellen dat ook veel spiering op de boot van Lemmer naar Amsterdam de verstuurd werd. Volgens Rins 56 jarige zoon Andries, die vissersman is geweest, werd gevist met Aken en Botters en Schouwen. Qua grote waren Aken en Botters vrijwel gelijk. De aken waren voor en achter rond, de botters hadden een spitsere kop en een lagere kont. De haring, bot, ansjovis en de spiering gingen over de afslag aan de haven. De belangrijkste viskopers waren de Hangbazen. De heren, De Rook, Johannes Sterk, Tjebbe de Jager, Sjeerp de Blauw.

Steven en Durk Bosma venten met vis, vooral met Bot, daar Steven gehandicapt was., trok Durk er met de hondenkar op uit. Hij ventte tot en met Joure en Sint Nicolaasga. Rins maakt duidelijk dat de Hangbazen over een zekere macht over enkele vissers beschikten. Had een visserman geen geld om een schip of netten aan te schaffen, dan schoot de hangbaas hem geld voor. De visserman was dan wel verplicht zijn vis bij de financier af te leveren. De hangbazen waren over het algemeen welgestelde mensen. De grootste waren De Rook en Johannes Sterk.
De prijs per tol (=200 haringen) daalde naar mate er in de haringtijd meer gevangen werd. Kregen de visserlui in het begin ƒ 6,-per tol, in de hoogtijdagen van de haringvangst werd er een kwartje per tol betaald. Waren de haringen waardeloos, dan schepte de vissers de haringen in 't Oosthoekje overboord, de eb en de vloed stroom verspreide de dode vis over de Zuiderzee.

Borgjen.
In 1920 is Rinske Feenstra (13) getrouwd met Steven Visser. We hebben lang verkering gehad, hij moest in dienst en we hadden geen centen om te trouwen. Mijn man was in de eerste wereldoorlog reservist. Eens in de vier weken kwam hij naar huis. Toen hij in Naarden gelegerd was, stapte hij Zaterdags 's avonds op de boot van Amsterdam naar Lemmer en kwam hier Zondags 's morgens aan. Zondags 's avonds moest hij weer op de boot en arriveerde om negen uur weer in Amsterdam. Mijn man was een geboren vissersman.

Zo'n vier jaar is hij matroos geweest op bij de Groninger boten. Daarna viste hij bij zijn vader en andere schippers. In 1940 is hij voor zich zelf begonnen. Eerst had hij een Schouw en later een Pluut. Steven Visser kocht de Pluut in Putten. Deze PU 10 was ooit eens de KU 16 van de in Kuinre wonende vissersman Jan de Boer. Vanaf dat Rins getrouwd is werkte ze niet meer in 'de hangen'. Mijn man wilde niet dat ik nog in 'de hangen' ging werken. Een vrouw hoorde thuis te zijn, vond hij.
Rinskje Feenstra, ook genaamd Rees van Kaat, geboren op 3 augustus 1895 te Lemmer, dochter van Kaatje Spiekholt en Wiebe Feenstra. Kaatje was een dochter van Lupkje Visser en Jan Andries Spiekholt (d) Rinske huwde met Steven Visser, geboren op 10 april 1891 te Lemmer, zoon van Andries Visser en Wietsche van der Meer.

Rins en Steven kregen twee kinderen Andries en Kaatje. Ze woonden in het Achterom, en in de vierde Parkstraat en aan de Langestreek. Het was een mooie tijd, dat wel, maar er waren te weinig centen. Vroeger was er te veel armoede. De meeste vissers konden in de zomer niet zoveel verdienen, dat ze zich in de winter konden redden. Ze kochten op de pof en betaalden terug in de haringen en ansjovis tijd. Vooral grote gezinnen moesten borgjen. Gelukkig heb ik nooit op de pof hoeven kopen.