Lemmer in oorlogstijd

Door Jaap van der Zwaag: j.s.vanderzwaag@planet.nl


Duitse inval mei 1940. Voorbereidingen in de haven van Lemmer voor het overzetten van materieel naar de kust van Noord-Holland waaronder een 37 mm antitankgeschut.

"Als dieven in de nacht"

In de vroege ochtend van 10 mei 1940 werd de bevolking van De Lemmer wakker bij het geluid van overvliegende vliegtuigen. In die tijd was het zeldzaam wanneer er een vliegtuig over De Lemmer vloog en de Lemsters renden dan ook naar buiten om te kijken wat er aan der hand was. Boven hen vloog vrij laag een onafzienbare rij grijs geschilderde vliegtuigen vanuit het oosten, Duitsland, naar het westen van Nederland.

Al gauw bleek dat het Duitse leger ons land onverhoeds had aangevallen, zonder dat daaraan een formele oorlogsverklaring vooraf was gegaan. Naast de Duitse vliegtuigen die op weg waren naar de vliegvelden en bestuurscentra in het westen stroomden Duitse soldaten met duizenden over onze oostgrens Nederland binnen.

De militaire bescherming van deze grens stelde niets voor. Het "ijle scherm" van de Nederlandse grenstroepen was dan ook snel in Groningen doorbroken en na snelle marsen door deze provincie en Friesland lukte het de Duitse invallers bijna zonder slag of stoot de Wonsstelling tussen Zurig en Makkum uit te schakelen en het begin van de Afsluitdijk te bereiken. Een bekende anekdote is het verhaal over de Nederlandse soldaten nabij Wons, die hun kameraden in Hajum probeerden te ondersteunen met een kanon uit de tijd van Napoleon!

De Duitse 1ste Kavallerie-Division, (Rectificatie*) bestaande uit 1 SS-divisie, 1 tankdivisie en 2 SS-regimenten, had als taak, deze dijk te veroveren en vanuit de IJsselmeerhavens, waaronder Stavoren en De Lemmer, de landingsoperaties in Noord-Holland voor te bereiden. Tegen de oprukkende Duitsers werd niet veel weerstand geboden; slechts enkele bruggen werden door de Nederlanders opgeblazen. In anderhalve dag was Friesland veroverd en werd de provincie bezet.

* Rectificatie.
Jacob Topper, schrijver van het boek “De Wonsstelling, wanhoopslinie voor Kornwerderzand” wees ons er op dat er in het verhaal “Lemmer in oorlogstijd” een fout staat in het begin van het verhaal. Ik heb namelijk geschreven dat de Duitse 1ste Kavallerie-Division bestond uit 1 SS-divisie, 1 tankdivisie en 2 SS-regimenten. Volgens Topper stonden tegenover de Nederlandse troepen in Groningen en Drenthe de 1ste Kavallerie-Division, welke bestond uit 1ste Radfahrerabteilung , 2e Reiterbrigade (onderverdeeld in Reiterregiment 1, 2, 21 en 22), 1ste Regiment Reitend Artillerie en verder ondersteunende en logistieke eenheden. De 1ste Kavalleriedivision (13.500 man) stond onder leiding van Generaal-majoor Kurt Feldt.

Terwijl in de rest van het land nog zwaar werd gevochten, keek de bevolking van Friesland met verbijstering naar Duitse troepen die hun steden en dorpen binnen marcheerden. Ook in De Lemmer was dit het geval. Hier gingen de Duitsers direct door naar de haven, waar ze met nog in beslag te nemen vissersschepen en andere vaartuigen het IJsselmeer wilden oversteken. Heeft een Lemster iets geroepen naar de binnentrekkende troepen? Ik denk het niet.

Waarschijnlijk was hier het beeld hetzelfde als overal in Friesland. Nergens werd verzet gepleegd en dat is goed te begrijpen. De mensen waren overrompeld door de gebeurtenissen, ze voelden zich machteloos en vooral in de steek gelaten. De Koninklijke familie en de regering was naar het buitenland gevlucht. De Nederlandse militairen, die de oostgrens hadden moeten verdedigen waren op de vlucht naar de Afsluitdijk of waren met boten al het IJsselmeer overgestoken. De Duitse opmars verliep zee snel, maar niet snel genoeg om de vluchtende Nederlandse militairen in te halen. Dat waren de feiten.

Het vluchtende Nederlandse leger had bussen en auto’s gevorderd om naar de Afsluitdijk te komen. Bij de dijk gearriveerd werden de bussen eenvoudigweg het water ingeduwd. De soldaten werden met bussen uit naar de Wieringermeer gebracht.

In De Lemmer keken de Duitsers verlangend naar de horizon, waar ergens hun nieuwe aanvalsdoel lag: Noord-Holland. Op de Afsluitdijk was de opmars van de Duitsers geblokkeerd door de verdedigingswerken bij Kornwerderzand. Toen ze merkten dat de geplande snelle oversteek naar het westen via de Afsluitdijk voorlopig onmogelijk was werd besloten de oversteek dan maar te maken met boten (die de Duitsers niet hadden) vanuit de Friese IJsselmeerhavens, waarbij vooral werd gedacht aan Stavoren, waar de Duitsers de grote veerboten goed konden gebruiken.

Het IJsselmeer werd bewaakt door de zogenaamde IJsselmeerflottielje, bestaande uit de zeer oude rivierkanonneerboot Hefring (gebouwd in 1879!), de 30 jaar oude kanonneerboot Friso, de 23 jaar oude torpedoboot Z3 en een achttal bewapende motorboten. Met deze schepen werden regelmatig patrouillediensten op het IJsselmeer verricht. Tot elke prijs moest worden voorkomen dat de Duitsers over zouden steken en daarom werd in allerijl het IJsselmeerflottielje versterkt met de Brinio, een zusterschip van de Friso, en twee zeer moderne mijnenvegers, de Abraham van der Hulst en de Pieter Florisz. Hoewel de schepen over een behoorlijke vuurkracht beschikten zouden ze niet opgewassen zijn tegen aanvallen van de moderne Duitse jachtvliegtuigen. In feite zaten de Nederlandse marineschepen als ratten in de val. Als het mis zou gaan, was ontsnappen niet meer mogelijk.

Op de derde oorlogsdag kreeg de Friso bevel naar Stavoren op te stomen om daar de schepen te vernietigen die de vijand zou kunnen gebruiken om de oversteek te maken. Het schip kreeg de veerboot C. Bosman in het vizier, welke door de Friso werd beschoten en zwaar werd beschadigd, ongeschikt verder voor de Duitsers.

Tegelijkertijd werd een Duitse batterij aan wal uitgeschakeld. Nadat de Friso haar oude positie had ingenomen werd het schip enkele uren later door Duitse jagers aangevallen en vernietigd. De bemanning werd gered door de Brinio, welke de positie van de Friso wilde overnemen. Maar nog voordat dat gebeurde werd ook dit schip aangevallen door vijandelijke vliegtuigen. Het lukt met het schip Enkhuizen te bereiken waar het werd gerepareerd. Op 13 mei was de Brinio weer vaar-gereed, maar zou niet meer aan de strijd deelnemen, want een dag later was de oorlog afgelopen en het schip werd door de eigen bemanning tot zinken gebracht bij Enkhuizen. Ook de andere schepen ondergingen hetzelfde lot.

Stoomschip "C. Bosman" Stoomboot-Veerdienst Stavoren-Enkhuizen.

  • 10-05-1940:  De C.BOSMAN ligt te Stavoren, en krijgt een verbod om te haven uit te varen. De haven wordt (onvolledig) verspert.
  • 12-05-1940: De Nederlandse kanonneerboot FRISO arriveert on 9.40 uur voor Stavoren. De commandant van het schip constateert dat de Duitsers bezig zijn de C. BOSMAN vaarklaar te maken. De FRISO opende het vuur op de C. BOSMAN, dit schip wordt twee maal getroffen, een maal in de kettingbak aan bakboord terwijl de tweede granaat door de stuurhut vliegt, en explodeert in de schoorsteen. Een derde granaat vliegt, zonder te exploderen door een windscherm.
  • ??- 05-1940: Geborgen, hersteld en weer in de vaart.
  • 12-02-1943: Het schip wordt door vliegtuigen beschoten.
  • 28-02-1944: Het schip wordt met bommen bestookt.
  • 01-03-1944: Het schip wordt voor de tweede maal met bommen bestookt, waarna de gehele veerdienst wordt gestaakt.
  • 01-04-1944: De veerdienst wordt weer hervat.
  • 18-09-1944: De Spoorwegstaking begint, ook het veerdienst personeel legt het werk neer, zulks nadat het de machines van het schip onklaar zijn gemaakt.
  • ??- 11-1944: Naar Amsterdam gesleept voor verbouw, hetwelk ook voor een deel is uitgevoerd.
  • 19-06-1945: De C. BOSMAN arriveert te Enkhuizen, het wordt snel hersteld. Daarna wordt het ingezet tussen Amsterdam en Lemmer.

Het dagelijkse leven.

Hoe was de situatie in De Lemmer? De orde, voor zover die al was verstoord, was snel hersteld en het "normale" leven kwam weer op gang. De mensen gingen weer aan het werk, de winkels gingen weer open, men deed weer zijn dagelijkse boodschappen en men deed weer de was.

Op 14 mei, de dag na Pinksteren, waren er weer kranten verschenen. En de kinderen gingen weer naar school. In de winkels en de magazijnen van de groothandel waren nog genoeg voorraden aanwezig, maar omdat men schaarste vreesde, werd er in de zomer van 1940 flink gehamsterd. Bij sommige artikelen, zoals schoenen steeg de omzet met zelfs 80 procent. Op het eerste gezicht leek alles hetzelfde gebleven, maar toch was alles anders. Al snel kwamen er distributiemaatregelen door de schaarste.

Niemand wist waardoor deze schaarste werd veroorzaakt, wel had men vermoedens, namelijk dat veel voedsel richting Duitsland aan het verdwijnen was. Er kwamen distributiekantoren waar distributiebonnen worden uitgereikt aan de mensen. Er moet zuinig worden omgegaan met elektrische stroom en gas. Er komen verduisteringsvoorschriften. Er mag geen licht vanuit huizen en gebouwen naar buiten schijnen.

Niet alleen woningen en gebouwen moeten worden verduisterd, ook alle voertuigen en zelfs fietsen vielen onder de luchtbescherming. Lantaarns gingen ’s avonds uit en dan was het stikdonker buiten. Er komt Sperr-tijd, dat wil zeggen dat men op bepaalde tijden niet meer buiten mag zijn. Zij die zonder vergunning die bepaling overtreden worden zonder meer doodgeschoten. Van een gewoon, ongestoord gezinsleven was al gauw geen sprake meer.

Het eerste distributieartikel was op 16 oktober de suiker.

Distributiebonnen.

16 mei

1 juni.

15 juni

juli.

12 aug

14 sep

31 okt

nov.

15 dec

Invoering Duitse zomertijd.

Thee en koffie op de bon.

Brood en bloem op de bon.

Boter, margarine en vetten op de bon.

Textiel op de bon.

Vlees op de bon.

"Sperr-tijd" tussen 0 en 4 uur.

Eieren, koek en gebak op de bon.

Rantsoenering van gas en licht.

Op de belangrijkste hoeken van straten verschijnen witte verkeersborden met daarop aanwijzingen in het Duits waar Duitse instanties zijn gevestigd, zoals bijvoorbeeld de Ortskommandant, de plaatselijke commandant van de Wehrmacht, die zijn intrek had genomen in het gemeentehuis. Op 12 augustus wordt de gemeenteraad naar huis gestuurd en op 1 september 1940 werden alle gemeenteraden en provinciale staten opgeheven. De burgemeesters, al of niet NSBer werden de baas (althans onder Duits toezicht) in de gemeente. De ambtenaren blijven op hun post.

Dat de Lemsters rustig bleven is niet verwonderlijk. Al op 16 mei 1940, een dag na ondertekening van de capitulatieovereenkomst, werd in een dagorder aan de bevolking bekendgemaakt "Dat elke vijandelijke handeling tegen het Duitse leger, zijn personeel, zijn materieel en zijn inrichtingen verboden is en dat de rust en de orde onvoorwaardelijk moet worden gehandhaafd". En in een Tweede oproep aan de bevolking van Nederland, stond in de laatste zin: "Daartegenover zal de Duitse weermacht ieder vernietigen die rust en vrede stoort."

In de eerste dagen van de oorlog bleven de Lemmerboten aan de wal liggen, omdat het veel te gevaarlijk was om te varen. Maar al snel na de capitulatie werd de dienst hervat.

De NTM zag al op 15 mei kans de tramdienst te hervatten en op 21 mei werden de eerste zogenaamde boottrams ingelegd tussen De Lemmer en Groningen in aansluiting op de Lemmerboot. Door gebrek aan dieselolie verschenen er geen motortrams meer, ze werden vervangen door stoomtrams.

In juli 1940 werd er door de Duitsers een vergunningenstelsel voor het verstrekken van dieselolie en benzine ingesteld. Omdat de uitgifte van deze vergunningen maar mondjesmaat gebeurde en het feit dat er slechts een klein deel van de gevorderde bussen aan de ondernemers was teruggegeven (een groot deel lag in het water bij de Afsluitdijk), kwamen de autobusdiensten slechts langzaam op gang. Er kwamen nu ook bussen op de weg die op gas konden rijden. Achter of op de bussen kwamen gasgeneratoren. Deze werden gestookt met hout, kolen en zelfs turf.

Op 17 februari 1941 verscheen de eerste NTM-bus met generator. Het jaar 1941 verliep gunstig voor de NTM en ook in 1942 floreerden de tramlijnen van de NTM als nooit tevoren. De bus als concurrent was zo goed als uitgeschakeld door schaarste aan brandstof, onderdelen, banden etc.

Foto van Tresoar bus met generator

De vissers.

Hoe ging het met de Lemster visserij in de eerste jaren van de oorlog? Zoals ik hierboven beschreef waren de Duitsers van plan met gevorderde (vissers)schepen het IJsselmeer over te steken. Ook in De Lemmer gebeurde dat. De Duitsers zaagden de masten af, een paar meter boven het dek. In de ochtend van 15 mei verlieten vier boten met Duitse militairen de haven van De Lemmer. Ook de gevorderde botter van Lambert Poepjes was daarbij. Bij het uitvaren liep deze botter op een strekdam van Noordoostpolder, waarbij door de schok vier Duitsers over boord sloegen en er twee verdronken. De andere drie boten met 40 Duitsers voeren door naar Noord-Holland. Na de capitulatie kregen de vissers hun gevorderde schepen terug, maar ze moesten uit hun eigen zak nieuwe masten laten maken.

Het eerste oorlogsjaar verliep voor de Lemster vissers erg goed. De besommingen waren in dat jaar veel beter dan in de jaren daarvoor. ("voor onze visschers rijk aan gebeurtenissen, maar ondanks alle wederwaardigheden toch nog een goed vischjaar", uit een verslag van de "Visschers-Vereeniging Lemmer").Deze resultaten waren echter abnormaal gezien de tijdsomstandigheden. Aan de afslag van De Lemmer werd in 1940 voor een totaal bedrag van 127,5 miljoen gulden (in Euro’s omgerekend ongeveer 58 miljoen) aangevoerd.

De werkzaamheden aan de Noordoostpolder waren weer hervat en op 13 december 1940 kon het laatste gat in de dijk van deze polder worden gesloten. Hierdoor verloren de Lemsters een belangrijk visgebied en kwam het dorp in een uithoek te liggen, moeilijk gelegen ten opzichte van de heersende windrichtingen. In de eerste oorlogsjaren werd begonnen met het droogmalen van de polder. De Lemster vissers kregen toestemming de laatste vis eruit te halen. Personeelsleden van de Lemster afslag hadden aan het eind van het kanaal voor het gemaal, een ontvangstpunt voor de op deze wijze aangevoerde vis. Deze werd daar gewogen en vervolgens in korven van 100 pond poer paard en wagen naar de afslag in De Lemmer gereden.

Langs de dijk van de N.O.polder bleek in het voorjaar veel spiering samen te scholen en er ontstond een korte, maar intensieve visserij door enkele Lemster vissers daarop met behulp van palingfuiken, Deze visserij gebeurde altijd omstreeks Pasen en duurde nooit langer dan vier weken. De spieringen bevonden zich voornamelijk langs de dijk tussen De Lemmer en de hoek die aanvankelijk bekend stond als "de twaalf kilometer" en later de "Rotterdamse Hoek" werd genoemd omdat hier het overgebleven puin was gestort van het bombardement op Rotterdam in mei 1940.

In de oorlogsjaren waren de vissersschepen verplicht bij ’s nachts een lantaarn te voeren die alleen over de horizon licht uitstraalde; daarmee waren de schepen voor de geallieerde vliegtuigen moeilijker op te merken. Naar voren scheen de lamp door twee gleuven, naar achter door een enkele gleuf.

Er werden noodvergunningen uitgereikt. Wie opnieuw ging vissen ontliep een eventuele tewerkstelling in Duitsland en hielp bovendien mee de voedselsituatie te verbeteren.

De omstreeks 1894 opgerichte belangenorganisatie "Visschers-Vereeniging Lemmer" moest zich in 1942 aansluiten bij de door de bezetter in oktober 1941 opgerichte "Landstand". Alle boeren, tuinders en vissers werden geacht daar deel van uit te maken. De leden van de "Lemmer" voelden daar niets voor en door deze beslissing met meerderheid van stemmen (20 tegen 5) te nemen hield de "Lemmer" officieel op te bestaan (om in oktober 1945 opnieuw tot leven te komen). Voorzitter was in 1942 L.J. Poepjes; secretaris P. Meijer; penningmeester A. Toering. Het aantal leden bedroeg toen ongeveer 80.

Het roven gaat door.

Op 18 juni 1941 werd inlevering geëist van alle voorwerpen, die geheel of overwegend bestonden uit koper, nikkel, tin, lood of legeringen daarvan, zoals asbakken, bloempotten, emmers, blikken, kannen, ketels, schalen, rookgarnituren en presenteerbladen. Dit was nodig omdat de Duitsers die metalen nodig hadden voor de productie van munitie en ander oorlogstuig. De meeste mensen deden aan de inzameling niet mee en verborgen hun spullen.

Wat gebeurde er nog meer in 1941. Op 1 april verschenen bordjes voor de ramen van cafés waarop "Voor Joden verboden" stond. Op 19 april ging melk op de bon, 7 dagen later aardappelen. En op 5 juli werden alle politieke partijen verboden.

Samenscholingen op straat werden al sinds 18 mei 1940 niet meer geaccepteerd. Postzegels met afbeeldingen van de koningin (Wilhelmina) werden uit de handel gehaald en vervangen door exemplaren met zeehelden als Michiel de Ruyter. Maar er werden ook maatregelen ingevoerd waarmee we nu nog leven, zonder te weten waar de oorsprong ligt: de kinderbijslag, het ziekenfonds en de zomer- en wintertijd.

In De Lemmer hadden de aanwezige Duitse militairen te maken met de eerder genoemde Ortskommandant; hij vorderde woonruimte en andere lokaliteiten die zij nodig hadden, liet de verkeersborden plaatsen en had toezicht op de discipline. Met deze man moest iedereen rekening houden, Duitse militairen èn de Lemsters.

Op den duur was bijna alles "op de bon". Er werden zogenaamde stamkaarten uitgegeven. Alleen met een stamkaart kon iemand distributiebonnen krijgen. Om aan een stamkaart te kunnen komen moest men zich melden op een distributiekantoor (in De Lemmer is dat waarschijnlijk het postkantoor geweest) met een officieel identiteitsbewijs, het "persoonsbewijs", met pasfoto. Door dit ingewikkelde systeem werden onderduikers van voedsel afgesneden. Althans wanneer ze geen vals persoonsbewijs hadden.

Er waren wel bonnen, maar niet altijd goederen. Door een tekort aan grondstoffen werd er overgegaan tot de productie van surrogaatmiddelen. Zeep bijvoorbeeld bestond op den duur uit klei en zand ("kleizeep"). Munten waren niet meer van zilver, maar van zink, schoenen van karton (!) en hout, koffie van gemalen eikels. De schaarste manifesteerde zich vooral in het vervoer. Er was steeds minder olie en benzine beschikbaar, alles ging naar het Duitse leger. Verreweg de meeste particuliere auto’s en motorfietsen kregen geen benzine meer, maar de brandstof voor autobussen werd al in 1940 gerantsoeneerd. Van de ruim 12.000 benzinepompen in ons land was eind 1940 al bijna 9000 gesloten.

Cichorei werd veel in de Friese Wouden geteeld en gedroogd, vooral in de gemeente Dantumadeel. In oorlogs- en crisisjaren, vooral 1940-1945, werd deze surrogaatkoffie bij gebrek aan echte koffie op grote schaal gedronken, waarbij echter de opwekkende werking van de cafeïne ontbrak. Ook werd vaak een beetje 'peekoffie' aan echte koffie toegevoegd als smaakversterker. Bron Wikipedia

De Lemmerboot: levenslijn.

In de loop van 1944 werd de Jan Nieveen gevorderd door de Duitsers. Het schip kwam bij de Oranjesluizen in Amsterdam te liggen met de bedoeling er een logementschip van te maken voor het bewakingspersoneel van de sluizen.

Met veel overredingskracht lukt het het schip terug te krijgen. De Lemmerboot heeft overigens de gehele oorlog doorgevaren en menig onderduiker, niet of wel joods, is het gelukt met deze boot het westen te ontsnappen en een onderduikadres te vinden ergens in Friesland, Groningen of Drenthe. En gedurende de oorlog gingen ook veel mensen uit het westen met de boot naar De Lemmer om vandaar voedsel te kopen elders in de provincie.

Buiten het distributieapparaat was het verboden om voedsel te kopen, dat werd als "clandestien" gezien. Controleurs van de Centrale Crisis Controledienst, de CCCD, maar ook wel Duitse militairen controleerden bij de boot, in Amsterdam om te kijken of er geen onderduikers aan boord gingen en in De Lemmer of passagiers geen voedingsproducten aan boord probeerden te smokkelen. ("Op hetzelfde ogenblik draaide de heer met de bolhoed het hoofd zijwaarts en lispelde:"S.D.-controle. Persoonsbewijzen. Doorgeven")

Bij aankomst van de Lemmerboot in De Lemmer stonden meestal Duitsers bij de sluis te wachten totdat het schip in de sluis stillag. Ze gingen vervolgens aan boord om naar onderduikers te zoeken. ("Bij de loopplank stonden twee Duitsers, die met zaklantaarns de gezichten en de handbagage der reizigers belichtten"). De citaten zijn uit boek "Nachtboot naar Lemmer" van Age Scheffer. De onderduikers, die het lukten aan wal te komen zonder ontdekt te worden (en dat waren er veel!) bleven niet in De Lemmer, maar gingen verder Friesland in of nog verder.

Tijdens de Hongerwinter zou de Lemmerboot baby’s en kinderen uit het westen vervoeren, die in De Lemmer in een school werden opgevangen, waar ze eerst brood en pap kregen alvorens ondergebracht te worden bij Friese pleeggezinnen.

De Lemmerboot voer ´s nachts nagenoeg geheel verduisterd, wat niet zonder risico was. In de nacht van 8 op 9 januari 1945 botste de Jan Nieveen dan ook op de Groningen IV, waarbij het laatste schip zonk en veertien mensen verdronken. Overdag varen was zeer gevaarlijk omdat voortdurend schepen op het IJsselmeer werd beschoten door Britse jachtvliegtuigen. Op 21 oktober 1942 werden er luchtaanvallen gedaan op de Groningen IV en de Friesland.

De Groningen IV had nog nauwelijks de haven van De Lemmer verlaten toen het werd aangevallen. Stuurman Jaap Stienstra werd levensgevaarlijk gewond. De Jan Nieveen, komende uit Amsterdam nam de Groningen IV op sleeptouw naar De Lemmer. In de Lemster sluis zou Stienstra sterven. Dat de Groningen een typisch ongeluksschip was bleek in 1945 toen het schip aanvaring kwam met de Jan Nieveen en zonk.

Dat de Jan Nieveen altijd heeft kunnen varen was het volg van een afspraak met de Duitsers. Die wilden het schip hebben als hospitaalschip, maar ze namen er genoegen mee dat het schip pas zou worden gevorderd als de Duitsers dat nodig vonden. Er werd zelfs gratis brandstof beschikbaar gesteld.

Op 21 januari 1943 werd het vlees- en melkrantsoen verlaagd. Op 13 april volgde het bevel alle radio’s in te leveren, wat een groot deel van de bevolking niet deed. En in augustus gingen groeten en fruit op de bon.

In 1943 werd intensief begonnen met het beschieten van treinen. Mustangs, Spitfires en Hurricanes kregen op hun patrouilles vrije jacht en vonden betrekkelijk gemakkelijk prooi in de onbeschermde (goederen)treinen.

Ook de tram werd herhaaldelijk beschoten. Dat gebeurde bijvoorbeeld op 5 augustus 1944 met de tram Joure-Lemmer even voorbij de brug over de Follegasloot. Hierbij werd de reserve-conducteur gedood en raakten de machinist en de conducteur gewond. Meestal werd de locomotief met boordvuur doorzeefd. Het was een goed gebruik dat geallieerde jachtvliegers de machinist waarschuwden door eerst om de trein te cirkelen voordat zij het vuur openden. De machinist liet dan onmiddellijk de trein stoppen en zocht samen de eventuele passagiers dekking in de omgeving.

Dat liep niet altijd goed af. Op 10 april 1943 werd een passagierstrein op weg naar Stavoren bij IJlst tot stoppen gedwongen. Toen zelfs na twee lage scheervluchten over de trein de passagiers niet vluchtten en op het station geboeid bleven kijken wat er ging gebeuren, dook de Mosquito voor de derde maal met denderend geraas over de nieuwsgierigen. Het vliegtuig vloog echter te laag, raakte de boomtoppen en sloeg tegen de grond te pletter.

In 1943 had de Duitse bezetter zijn ware gezicht laten zien. Hele spoorlijnen met bielzen en al werden naar Duitsland overgebracht. Ook de tramlijnen van de NTM kregen steeds meer problemen. En in 1944 werd het nog slechter. De Duitsers roofden alles wat maar los of vast zat. Hele garages werden leeggehaald en sommige busondernemers besloten toen hun wagenpark te verstoppen, wat niet erg was want er kon toch niet meer wegens brandstofgebrek worden gereden.

In september 1944 vanuit Londen opdracht werd gegeven tot een algemene spoorwegstaking. De staking bij de tram Joure-Lemmer leidde tot de executie van drie gevangenen uit de Leeuwarder gevangenis op 19 september 1944 in St. Nicolaasga (omdat daar de staking was begonnen). De NSB heeft nog geprobeerd het trambedrijf van de NTM tot exploitatie te brengen, maar dat lukte niet.

Afdruk van Wikipedia

Strepen aan de hemel.

De routes vanuit Engeland naar Duitsland liepen voor veel geallieerde vliegtuigen over het IJsselmeer. Dat had namelijk als voordeel dat het zo gevreesde Duitse luchtafweergeschut enigszins kon worden vermeden. De Duitse luchtdoelartillerie 'FLAK’ bevond zich nu eenmaal hoofdzakelijk boven land. Wel leidde deze route de vliegtuigen regelrecht de fuik binnen die vanuit de grote nachtbases Leeuwarden, Bergen (NH), Twente en Delen was opgezet, maar dat risico namen de vliegers op de koop toe. Was men eenmaal het IJsselmeer over, dan brak de hel los en ook boven het IJsselmeer vonden veel luchtgevechten plaats.

In 1943 werden de bombardementen op Duitsland geïntensiveerd. Elke nacht bromden de bommenwerperstreams van de RAF over Nederland op weg naar bijvoorbeeld het Ruhrgebied en terug. Op 27 januari 1943 overdag was de Amerikaanse luchtmacht voor het eerst boven Duits gebied verschenen.

Op die dag zag men in De Lemmer op grote hoogte een formatie van 23 Liberators voorbijtrekken als witte condensstrepen hoog in de lucht. Het waren verdwaalde Amerikaanse bommenwerpers die trachtten de weg naar huis (Engeland) terug te vinden door richting zee te vliegen. Sommigen kwamen tot een nood-afworp in de akkers bij De Lemmer. Kort daarop werd de formatie aangevallen door Duitse jagers van het vliegveld Leeuwarden. Acht dagen later, toen een Amerikaanse formatie weer terugkeerde over Friesland werden de vijftig vliegende forten massaal aangevallen door de Duitsers: drie bommenwerpers werden toen neergeschoten.

Het aantal vliegtuigen (geallieerde èn Duitse) dat tijdens de oorlog in ons land neerstortte is niet precies bekend, waarschijnlijk tussen de 7000 en 8500. Veel van deze vliegtuigen kwamen in het IJsselmeer terecht. Op de Algemene Begraafplaats liggen 44 bemanningsleden begraven van neergestorte vliegtuigen: 29 Britten, 1 Tsjech, 2 Canadezen, 4 Australiërs, 5 Nieuw-Zeelanders en 3 Polen.

Midden: Britse Lancaster bommenwerper.

Ik heb het nog niet gehad over de omgekomen verzetsstrijders en de joden van Lemsterland.. Over die mensen is op deze site genoeg te vinden, ik beperk mij daarom tot een kort overzicht. Als kapitein van de Holland-Friesland IV van de rederij Stanfries had Gerben Bootsma in 1943 een Nederlands geheim agent (Pieter Roelof Gerbrands) in Enkhuizen helpen ontsnappen, nadat hij hem (en zeven Engelse vliegers) had gered op het IJsselmeer na het neerstorten van hun vliegtuig. Bootsma werd later gearresteerd (op 3 april 1943) door de beruchte Joseph Schreider en tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.

Hij werd via het beruchte Oranje Hotel in Scheveningen weggevoerd naar Duitsland, waar hij drie dagen na zijn bevrijding door Amerikaanse troepen stierf, namelijk op 2 april 1945 in Bustabach. Drie personen uit Echtenerbrug (plus 7 anderen) werden op 17 maart 1945 in Doniaga door de Duitsers doodgeschoten., namelijk Wiepke Hof, 29 jaar oud, Albert Koopman, 28 jaar oud en Wim Reinders. Wim Reinders was de centrale figuur in het verzet in Lemsterland. Luit Mulder, geboren in 1918, werd op 8 januari 1945 in Heerenveen doodgeschoten na twee dagen lang gemarteld te zijn.

Zijn lichaam werd met ijzer verzwaard in het water gegooid onder de brug over de Tammenrakken, in de weg Sneek-Joure en later gevonden door een schipper. Jacob de Rook, lid van de communistische partij en verspreider van de illegale bladen "De Waarheid" en "Het Noorderlicht" stierf op 14 april 1942 in Buchenwald. Hij was toen 43 jaar oud. En tenslotte F. van der Wal, ook 43 jaar oud, stierf op 18 april 1943 in Vught. Van der Wal was actief in het verzet, vanaf het eerste uur en vader van een groot gezin.

Toen de oorlog uitbrak woonden er nog drie joden in Lemsterland: de ongehuwde Jantje Jacobs, en de eveneens ongehuwde Sarah en Jozeph Blok. Als broer en zus vormden Sarah en Jozeph een huishouden aan de Nieuwburen. Jantje was een zeer gerespecteerde wijkzuster in de afdeling Oosterzee-Echten van het Groene Kruis. Ze werd op 19 november 1942 vermoord in Auschwitz. Op diezelfde datum werden in Auschwitz ook Sarah en Jozeph Blok omgebracht. Op de Joodse begraafplaats in Tacozijl werd in 1990 een gedenkplaat geplaatst, dat herinnert aan de periode 1940-1945, waarin de laatste drie joodse bewoners van De Lemmer werden vermoord. Drie gingen weg en kwamen niet weerom. Verdwenen, alsof ze nooit hadden bestaan.

Jongen in De Lemmer.

Als 11-jarige jongen merkte ik niet zoveel van de oorlog in De Lemmer. Ik zag af en toe wel eens een Duitse militair, maar het zei me niets. Iedereen ging zijn gang, mijn grootmoeder stond nog net als voor de oorlog gezellig op de "bakkers’hoek" met andere vrouwen te kletsen. En ook mijn grootvader en andere vissers trokken zich weinig aan van het zogenaamde samenscholingsverbod. Het afweergeschut op de toren van het stationsgebouw vond ik wel interessant, maar verder zag ik weinig van de oorlog.

Toch gebeurde er van alles. Er werd verzet gepleegd, er werden joodse medeburgers opgehaald om voorgoed van de aardbodem te verdwijnen, ik wist dat niet. Ik zag ook de strepen aan de hemel van de vliegtuigen op weg naar Duitsland, maar elke dag voeren net als vroeger de vissersboten de haven binnen en ging ik met mijn grootvader naar de afslag. In De Lemmer was geen gebrek aan voedsel. Er was bijna altijd wel vis op tafel en er waren genoeg aardappelen en groenten. Géén sinaasappelen natuurlijk en ook niet genoeg chocolade. Ik luisterde met mijn vader, die een radio had verborgen, elke dag naar Radio Oranje.

En door de illegale bladen wist ik precies, hoever de geallieerden waren opgeschoten na de landingen op de kust van Frankrijk. Ik hield dat nauwkeurig bij in tekeningen. En net als de meeste Nederlanders geloofde ik dat we gauw weer bevrijd zouden zijn van de gehate Duitsers. Uit die berichten wist ik dat de geallieerden steeds dichterbij kwamen. Ook de Duitsers wisten dat en ze begonnen voorbereidingen te treffen om de oprukkende Canadezen tegen te houden. Het voortbestaan van de NO-polder stond daarbij ook op het spel.

Bij De Lemmer hadden de Duitsers zes vaten met springstof in de dijk geplaatst om eventueel de polder onder water te kunnen laten lopen. Dankzij drie Polen in Duitse dienst werd de inundatie niet ten uitvoer gebracht. Leeuwke Zandstra, die opzichter was op de dijk Lemmer-Urk en Theo Prins demonteerden de vaten, hoewel ze helemaal niet deskundig waren op dat gebied. En zo werd de NO-polder behouden, dankzij drie Polen en twee ondeskundige Friezen.

● Reactie van de heer M. Frankema, uit Lemmer: Over de Polen die tijdens de oorlog 1940- 45 in Duitse dienst waren. het volgende voor zover mij bekend. Voor de drie Polen was het niet mogelijk om direct naar POLEN terug te gaan omdat ze in Duitse dienst als militair geweest waren en daarom als verraders werden aangemerkt. Alles moest eerst worden uitgezocht en zij waarschijnlijk het opblazen van de N.O.polderdijk hebben voorkomen werden zij niet als krijgsgevangenen beschouwd.

Ons bedrijf Fa. Gebrs. Frankema was begin 1946 naar de Betuwe gegaan om aan de wederopbouw van wat daar door de oorlog was verwoest te helpen herstellen. In Kerkdriel werd er een grote barak geplaatst waar ong. 20 man personeel konden verblijven. Het personeel kwam uit Lemmer ,Oosterzee en St.Nicolaasga e.o. en zo kwamen ook de 3 Polen bij ons in dienst. Om de veertien dagen ging het personeel naar huis en werden gebracht en gehaald met een overdekte vrachtwagen van Aukema. De Polen bleven in Kerkdriel. Ik heb zelf de Polen niet zolang mee-gemaakt daar ik in militaire dienst moest en in dec.1946 op de boot zat naar Ned.Indie. Ik weet nog wel dat ze weinig spraakzaam waren.

Hopende dat bovenstaande een aanvulling kan zijn op dat van hen bekend is.
Toen ik in 1950 uit Indie terug kwam waren de Polen al vertrokken en onze firma uit Kerkdriel.

De bevrijding van De Lemmer.

De Canadese troepen konden in het algemeen op bijna maximum snelheid Friesland veroveren, de Duitsers voor zich uit jagend in de richting van de Afsluitdijk. De "Vesting Holland was voor de Duitsers, cynisch genoeg, nog de enige – ijdele – hoop. Naar Duitsland vluchten kon niet meer, omdat die weg afgesneden was door de geallieerde troepen.

De Canadezen wilden vanuit Sneek proberen De Lemmer te bereiken, maar dat lukte niet, maar via Joure en Sint Nicolaasga konden ze hun doel bereiken. Toch lukte het de Duitsers nog bij Woudsend de brug op te blazen, maar de Scharsterbrug tussen Joure en Sint Nicolaasga bleef behouden nadat de Canadezen met steun van de artillerie de Duitsers in de late avond van 16 april met succes in de richting van De Lemmer hadden laten vluchten. Op 17 april werd De Lemmer ingenomen; de Duitsers waren toen al over het IJsselmeer gevlucht. En daarmee was voor het dorp de oorlog afgelopen.

Reactie plaatsen

Reacties

Jouke Hoekstra
een jaar geleden

Ik bezocht vandaag een oud woudsender namens de historische kring Woudsend. Die vertelde dat hij niet in Woudsend was geboren omdat de gegalieerden de Duitse vloot in Lemmer bombardeerden en dat de Woudsenders en dat daarom zijn ouders moesten vertrekken naar een boerderij op de Yndyk waar hij toen is geboren. Dat was in 1943 zei hij. Is daar iets bij u over bekend?

W de Roos
4 jaar geleden

postkantoor geweest) met een officieel identiteitsbewijs, het "persoonsbewijs", met pasfoto. Door

wil je een copie van zo'n pesoonsbewijs hebben?

Roelie
4 jaar geleden

Heel graag Wim

Nelleke Wissing Koehoorn
7 jaar geleden

Oorlog , geen mooie tijd maar toch mooi qua info en foto's. Laat ons hopen dat dit nooit weer gebeurt..