Anneke Koehof: Herinneringen aan mijn jeugd

De LE 64 wordt klaargemaakt voor de start. Bij die voorbereiding hielpen de vissers elkaar, want er is heel wat nodig om de schepen zeilklaar te maken. (De LE 64 van de Gebroeders Visser, werd eerste in de 1ste klasse aken.)

Herinneringen aan mijn kindertijd: Lemmer en de LE 64.

We wisten nooit of we wel of niet zouden gaan. Mijn vader hield ervan om de spanning erin te houden. Mijn moeder boos, de kinderen teleurgesteld, tot mijn vader tegen de avond zei: "Nou ma, zullen we dan toch maar gaan"? 'Ma' pakte de pan met het net gebraden vlees en de overige bagage, dat was niet zo veel, en daar gingen we om negen uur ’s avonds met lijn 11 naar het Centraal Station.

We rilden van de slaap en de spanning, maar daar, aan de De Ruyterkade, lag de nachtboot naar Lemmer! Het was in onze ogen een groot schip met achterop een paar reddingsboten en een hoge zwarte schoorsteen. Behalve passagiers en lading gingen ook altijd enorme hoeveelheden fietsen mee. Je kreeg een bonnetje met een nummer, dat op de plaats van bestemming werd afgeroepen. Dat was opletten geblazen want het ging in een hoog tempo.

Je kon de 'Waalstroom' treffen, maar ook de 'Jan Nieveen', waarop een neef van mijn moeder hofmeester was en door die familieband waren we altijd verzekerd van een plaatsje beneden in de 'damessalon'. Daar waren zachte banken, bekleed met een ooit groen geweest pluche, waar mijn vader steevast een vlo opliep. Daarboven was een ruimte waar een kind, met een jas als bed en een vest als kussen, makkelijk kon liggen en waar je door de patrijspoorten het water kon zien klotsen. Je sliep er heerlijk, door de deining van het schip en de dreunende motoren.

De Jan Nieveen, hier in de Sluis van Lemmer te zien.

Het kon er erg benauwd zijn en één maal gooide tante Annie, zo’n type dat graag de leukste thuis was, een patrijspoort open, waardoor een golf water naar binnen sloeg. De hofmeester die alles moest opruimen was iets minder joviaal dan gewoonlijk. In de Oranjesluizen schenen felle lampen en de heen en weer lopende sluismeester leek een geheimzinnige schaduw. Daarna voeren we het IJsselmeer op, waar het pikkedonker was, met hier en daar een geel flakkerde boei. Halverwege de reis ontmoetten de beide Lemmerboten elkaar, dan werden er groeten uitgewisseld en soms ook manden met vis.

Wij kinderen brachten de reis grotendeels slapend door en we werden met moeite wakker als de boot ’s morgens rond 5 uur afmeerde in Lemmer. Een broer van mijn moeder wachtte ons op, zijn klompen en onze voetstappen weerklonken over het water als we over de bruggen het doodstille Lemmer in klosten.

Wat was ik daar gelukkig. Alles was anders dan in de grote stad: de geur, de geluiden, de kleine huizen, de taal. Hoewel ik door familiebezoek al jong met het Fries vertrouwd was geraakt, waren de zangerige klanken toch nog moeilijk te volgen. Het eten vonden we heerlijk. Veel vis maar ook de typisch Friese gerechten als pareltjebrij, suikerbrood, trommelkoek met stroop en de lange repen koek.

Slaapdronken liepen we naar de Vissersburen, waar mijn oom woonde. Kleine huizen, waartussen nauwe stegen, aan een brede vaart, De Rien. Je ging nooit door de voordeur naar binnen maar door het steegje 'achterom'. Er hing een luchtje van het toen nog overal gebruikte "hûske", een houten kist met ronde deksel waaronder een tonnetje stond. In het steegje was een laag deurtje waardoor de "tonneman" de volle "hûsketonne" kon weghalen en omruilen voor een schoon exemplaar.

In het gezin woonde ook 'Beppe', de moeder van mijn tante, een klein oud vrouwtje met een muts op en in het lang zwart gekleed. Ze was tandeloos en had een wrat op haar neus, ik wist zeker dat het een heks moest zijn en was een beetje bang voor haar. Langs een onwaarschijnlijk steile trap gingen we naar zolder, naar onze slaapplaatsen.

Vaak zat ik aan de kant van de vaart en droomde weg over het verleden. Schepen voeren af en aan en langs de wal lag dikwijls een 'skûtsje', toen nog dag en nacht in bedrijf als beurtschip. De hele familie huisde in de kleine roef, er moest zoveel mogelijk plaats zijn voor lading en dat ging ten koste van de leefruimte. Het leek me geweldig om aan boord van zo’n schip te wonen, alles zag er zo gezellig uit. De raampjes waren piepklein met geruite gordijntjes en als je naar binnen keek brandde er een olielamp, want het was er altijd donker. Wat wist ik toen van de armoe van deze mensen... Een parlevinker voer behendig tussen de schepen door om ze te bevoorraden met wat maar nodig was. Een varende Winkel van Sinkel.

Ik kan me nog de verbijstering herinneren toen we na een nachtelijke boottocht uit Amsterdam ontdekten dat de zo vertrouwde Rienvaart ineens was veranderd in een eindeloze zandvlakte. Ze hadden de vaart gedempt en nog altijd zie ik dat als een verminking van de ooit zo karakteristieke Vissersburen in het mooie Lemmer.

Meestal logeerden we echter aan de oude Zeedijk, daar woonden de ongetrouwde broer en zuster van mijn moeder in het ouderlijk huis, buiten het dorp, in een rijtje van drie, naast een scheepswerf, waar het water blauw zag van de olie maar milieu-eisen kende men toen niet. Ook hier de gebruikelijke steeg met het luikje voor de tonneman. Als kinderen deden we wel eens stiekem het luikje open als er iemand op het hûske zat.

Hier is mijn moeder, Baukje Visser (1911) met Tilly, het hondje te zien in de tuin van Zeedijk 5, Lemmer. Ik schat dat het een foto is uit 1943 of 1944. Op de achtergrond zijn de loodsen te zien van het hellinggat, vlak naast de drie huisjes aan de Zeedijk.

Deze foto is genomen toen  de LE 64 naar de werf moest of misschien weer terug naar de haven. Vroeger ging dat heel makkelijk door De Rien, maar later moest er helemaal worden omgevaren. Ik schat de foto uit de jaren '50. Van links naar rechts: Mijn tante Clara Visser, buurvrouw Lieske en mijn moeder Baukje Visser.

Slapen deden we op zolder. Als je door het raampje naar buiten keek zag je de onafzienbare korenvelden van de Noord–Oost polder. Emmeloord bestond nog maar net, vroeger was hier de Zuiderzee. Bij mistig weer kon je de misthoorn horen, een spookachtig geluid. Ook voetstappen of het geluid van een bromfiets hoorde je van ver aankomen en dan weer wegsterven.

Een douche was er niet, wassen deed je met ijskoud water aan het kraantje in de bijkeuken, maar dat was toen heel gewoon. Wij hadden thuis een doucheruimte, dat werd gezien als een grote luxe, zelfs in Amsterdam gingen de meeste mensen naar het Badhuis voor hun wekelijkse wasbeurt.

Wat hebben we heerlijk gespeeld op die oude zeedijk. We ravotten er, rolden van boven naar beneden ons niets aantrekkend van de koeienvlaaien. Er lag een watertje achter de dijk waar we dikke palingen vingen, de mooiste vlinders vlogen er en we lagen op onze rug naar de wolken te kijken. In mijn herinnering was het altijd mooi weer!

Moeders broers waren, net als hun vader vroeger, visser. Zij hadden een Lemster Aak, de LE 64, met donkerbruine zeilen en een witte fok. Soms kwamen ze 'onder zeil' de haven binnen, ik zat al uren van te voren bij de oude vuurtoren naar ze uit te kijken. In de haven hing de karakteristieke geur van vis, palingrokerij en taanderijen.

Er werd de hele week gevist, een hard bestaan. Op zaterdagochtend kwamen de schepen binnen, Botters, Aken, Schouwen... De vis moest naar de afslag en het dek werd schoon geschrobd. Wat een prachtig gezicht was het als de hele vissersvloot in de haven lag en de netten te drogen hingen.

Foto van Hielke Roelevink: De LE 64 met aan het roer oom Andries (de vader van Annie Meester-Visser) en daarnaast, met de hand op het hoofd oom Wieb, diens broer.

In de namiddag ging één van de ooms altijd even terug om wat achtergehouden vis op te halen. Dat was natuurlijk niet helemaal volgens de regels maar ze deden het allemaal. Het was voor 'eigen gebruik'. Nergens heb ik ooit zulke heerlijke verse vis gegeten! De paling werd zelf gerookt en we konden ervan eten zoveel we maar wilden.

Op zondagavond gingen de vissers weer aan boord en maandag, in alle vroegte, vertrok de vloot om opnieuw de hele week op zee te verkeren. De netten werden nog met mankracht binnengehaald en menig visserman heeft daar zijn heupen op versleten!

Het allermooist vond ik de hardzeilerij. Dat waren onderlinge wedstrijden tussen de vissers. Er was dan kermisweek, zo’n ouderwetse kermis met een zweefmolen en een echte rups en ook nog 'vechten met de beer'.

De vissersschepen werden schoongemaakt, de motor verzegeld en dan was het hardzeilen geblazen. Niet altijd, want soms was het bijna windstil en werden alle zeilen bijgezet. Dan ineens... een licht zuchtje wind, en daar gingen de gelukkigen juichend op de overwinning af!

Maar het kon ook flink spoken en dan werd het uiterste van de zeemanskunst gevraagd. De vissers konden behoorlijk driftig zijn en gaven elkaar geen strobreed toe, een aanvaring was dan nauwelijks te vermijden en de protestvlag werd gehesen. Met trots kan ik vertellen dat mijn ooms menig keer de fel begeerde wisselbeker in ontvangst mochten nemen.

’s Avonds was de prijsuitreiking in het Nutsgebouw en het prachtige Friese volkslied, dat me nog altijd ontroert als een van de mooiste liederen, werd uit volle borst gezongen.

Helaas, door de afsluiting van de Zuiderzee en de ook toen al strakker wordende regels werd het voor de vissers steeds moeilijker het hoofd boven water te houden, waardoor de meesten tenslotte werden gesaneerd . Hun boot werd voor een luttel bedrag opgekocht en ze moesten maar zien om aan de wal aan hun kostje te komen. Velen gingen werken bij de Houtmolen of werden ingezet bij de aanleg van de nieuwe Flevopolder.

Weer een Lemmer 64!

(Naschrift bij mijn herinneringen)

Ineens zie ik een groot vissersschip, een trawler, met op de voorsteven LE 64. Hoe kan dat nu? Er is toch maar één LE 64? Het schip ligt daar als een soort uitdaging, past totaal niet op deze plek.

Vroeger was er een kleine scheepswerf, het Hellinggat, naast de drie vissershuisjes, waarvan het eerste het ouderlijk huis van mijn moeder was.

Op die plek heb ik nog eens een jong vogeltje uit het water gevist dat daar hulpeloos in een plas olie lag te krijsen. Wij hebben het diertje in een met watten gevulde sigarendoos gelegd, het gekoesterd en gevoerd met kruimeltjes die het niet wilde nemen, totdat het de al gebroken oogjes sloot, waarna wij het met kinderlijke eerbied begroeven.

En daar ligt nu dat schip, het steekt als een reus boven de huisjes uit. Het is toch al vreemd op deze manier Lemmer binnen te komen. Waar eerst een stille weg langs de oude zeedijk liep heeft men nu een rondweg gemaakt waardoor je op een snellere manier de polder in komt, vroeger een onafzienbaar korenveld en nu een grote woonwijk.

De huisjes van vroeger lijken er nu niet meer te passen, zo wordt al bij voorbaat de ongetwijfeld op handen zijnde sloop voorbereid. Wie zal er nog protesteren, ze staan als een vlag op een modderschuit nog even stand te houden. Later horen we hoe het zit. Omdat de vissers indertijd zijn gesaneerd is het nummer vrijgekomen en aan een ander toebedeeld.

Het blijkt dat de LE 64 vroeger ook een ander nummer had, LE 58. Na de sanering dachten de nieuwe eigenaren, die de aak tot plezierjacht lieten verbouwen, dat het wel origineel zou zijn om op de éne kant LE 58 en op de andere kant LE 64 te laten schilderen.

Toen een van mijn ooms, die vanaf zijn elfde jaar op het schip had gevist, later eens aan boord werd uitgenodigd, weigerde hij daaraan gevolg te geven.

Eerst moest dat LE 58 eraf !

Door Anneke Koehof.

NB: Mijn goede oude Schans! Onderstaande tekst maakte ik in 2013 tijdens een workshop schrijven. Daar kreeg je dan enkele minuten voor... 'Wanneer ik daar met de Lemmerboot was aangekomen en met mijn koffertje langs de Schans naar de visserswoning van mijn tante liep, zag ik de gordijntjes wijken, nieuwsgierige blikken volgden mij.
'Daar gaat ze weer, dat stadse meisje uit Amsterdam'.
Ik voelde me bekeken en liep haastig door.
Gelukkig, daar zag ik de Houtmolen al en daar, aan de oude zeedijk stond het huis mij al welkom te heten.
Mijn tante kwam naar buiten. 'Goeie', zei ze en ik voelde me volmaakt gelukkig!'