Henny Kingma (Geb.1917)

Door Henny Kingma.


Overheidspolitiek en sombere vooruitzichten verhinderen dat veel visserszoons die rond de afsluiting de leeftijd bereikten om aan boord te stappen, dat inderdaad ook deden. Met twijfels in het hart werd gekozen voor een beroep aan de wal.

De grote werkloosheid van de crisisjaren brachten verschillende van deze jongens alsnog aan boord en gedurende de oorlog nog meer, die daarmee aan tewerkstelling door de Duitsers wisten te ontsnappen. Voor die laatste groep luide de bevrijding doorgaans ook een eind van hun vissersloopbaan, Henny Kingma, telg uit een bekende Lemster geslacht, was een van hen.

Maar zijn wortels verloochenden zich op den duur niet. In 1957 kocht hij uit de visserij het aakje LE 10 en richtte het in als jacht. Na zijn pensionering begon hij zich in de historie van de Lemmer te verdiepen en bestudeerde vele archieven, wat uitmondde in artikelen in de Lemster Courant, Spiegel der zeilvaart en andere bladen.

Zijn bijdragen aan deze geschiedschrijving behelst dan ook niet zo zeer het door geven van eigen ervaring, alswel het aanreiken van talloze kopieën van archiefstukken, artikelen enz. Bovendien begeleide hij op tal van punten het onderzoek en las kritisch de teksten. Zelf schreef hij over zijn familie en periode in de visserij onder meer het volgende.

Naarmate men ouder word en meer in het verleden leeft, terugkijkende, dan was er voor ons jongens, altijd wat te beleven op de haven. Moeder zei dan: Ga eens kijken of ze binnen zijn. Verschillende vissers ging je dan vragen: "Komt m′n vader d′r ook aan?" Met een grap zeiden ze: "oh die roestbak komt nog lang niet"

Mijn grootvader Jilling Kingma (geboren 1856) in Echten, ging na zijn militaire dienst vissen in Lemmer. De turf ontginning in Echten was afgelopen en er moest verdiend worden. Hij moet een man zijn geweest van doorzicht. In de snij en bestekboeken van zeilmaker De Vries heb ik gevonden dat in zijn opdracht bij De Boer 3 houten aken zijn gebouwd. van resp. 36,40,en 42 voet; de eerste in 1884 de tweede in 1896 en de laatste in 1903.

In 1913 nog een ijzeren aak van 45 voet, de laatste aak die voor de visserij is gebouwd en nog in de vaart is als jacht, "De Zwerver". Grootvader was toen 50 jaar en is aan de wal gebleven, er was volop werk op de nettenzolder; insimmen, boeten, enz. Zes broers visten toen met drie aken. Waaronder de ijzeren aak de LE 88 die was genaamd " Spes Salutis "

Jilling Kingma

De LE 88, 'Spes Salutis' tijdens de op 4 september 1915 op het buiten IJ gehouden zeilwedstrijden van de Koninklijke Nederlandse Zeil en Roeivereniging te Amsterdam. Het schip eindigde als tweede.

Veel vissers werden met geld en goederen geholpen door de hangbazen. Ik heb hier niets van mijn grootvader kunnen vinden. Met hangbaas Poppe de Rook was er wel een heel goede verhouding; in de ansjovis handel was er ook samenwerking. zoals in die tijd gebruikelijk visten de zoons niet direct zelfstandig, die oudjes hielde de touwtjes lang in handen. Ze visten met allerlei vistuigen en waren ondermeer echte hoekers.

In Makkum hebben ze ook gevist, maar zijn toch weer terug gegaan naar Lemmer. De chaos in Duitsland, de vis was waardeloos; later ging het weer beter, maar toen kwam de tweede wereldoorlog al in zicht. Na de afsluiting moest er met de dwarskuil worden gevist en dat beviel hun helemaal niet. Je moet van ieder halfuurtje gebruik kunnen maken om te kunnen slapen, en dat lukt niet bij iedereen. Na 1932 was er ook geen snoekbaars meer; de vissers waren er niet best aan toe. Met de verdeel en heerspolitiek van de overheid en de toekenning van steun is er veel onvrede geweest.

Mijn Vader (Roelof Kingma) viste met z′n broer en ik ben dus, net als vele anderen, naar de ambachtschool geweest. In 1940 ben ik aan boord gekomen, mijn neef Gerrit Kalfsvel ook. Oom Renze ging aan de wal; 50 jaar op zee was wel genoeg. Met het kuilen visten we altijd om de Noord. In het begin van de oorlog is er veel paling gevangen in de geulen bij het vrouwenzand, de Hofstedegeul en de Kreil. Nachten van 500 á 600 pond in soms zes korte streken op een nacht. In de Lemmer zat je altijd op lagerwal, daarom waren we veel in Enkhuizen en Medemblik.

Om de Zuid waren ze zelden. De week van 18 op 23 augustus 1941 was dat wel het geval. Van het ongeluk van vader en zoon Veerman, VD 15, waren wij getuigen. In de herfst en winter waren wij aan het snoekbaarsslepen. Onze maat was Harrit Kingma, LE 9, ook een stalen aak van 45 voet; een mooi gelijkwaardig span. Op een nacht met mooi weer vertrokken we precies de grote afbakening van de Hofstede-geul tussen de netten; ik meen dat ze die de sigaar noemde?

Met een opkomende depressie lagen we een keer aan de sleepnetten, ongeveer ter hoogte van Oude Zeug. Het halve zeil stond aan de mast en net voor het halen scheurde dit bij ons van onder naar boven, we hebben toen de netten laten drijven. Ondertussen was het stormweer, en we zijn zo door het buitengat bij Staveren naar Lemmer gekomen. Al met al hebben de netten vier dagen op zee gedreven, dit gebeurde in 1941. De prijzen waren laag en de winters lang. Er is dan ook wel eens iets verkocht buiten de afslag om. De Bunschoters kochten veel op zee.

Een nacht is er een Duitser met ons mee geweest, dit was een journalist. Om 5 uur ′s morgens, hij lag mooi te slapen als een onschuldig kind, hebben we de klaarzak met aal maar bij een Bunschoter aan boord  gegooid, de afrekening later was in orde. De IJsselmeer vissers verkochten in de oorlog veel vis buiten de afslag om ten einde te voorkomen dat deze in handen van de bezetter zou vallen.

In de herfst en winter was het soms moeilijk de haven uit te komen. De Duitsers voeren vaak in konvooi met zo′n twintig schepen vanaf Amsterdam. Ze gooiden dan maar gauw vast in de buiten haven, dan was er soms nog maar een klein gaatje over. Steenkool, dieselolie, en ruwe suiker was een gewild ruilartikel voor vis. Bij Amels was er een nieuwe giek besteld. Wij na het kuilen daar ′s morgens naar toe. Tussen Staveren en Hindelopen dreef er een parachutist. Dit was 12 mei 1943, hij was al neergeschoten in maart, wij hebben het lijk meegenomen naar Makkum.

Tijdens de invasie op de kust van Frankrijk in juni 1944 was het buitengewoon slecht weer; de hele week vissen met een reef in het zeil en de halve fok. Oktober visten we ook wel om de noord, ons haventje was dan Breezand. ′s Avonds een streekje met de kuul en ′s Morgens (staande) snoekbaars netten in halen. Ik weet nog van ′n keer dat dit gebeurde met stil weer. Toen om een uur of negen de netten binnen waren, zei vader trek ′t oliegoed maar aan, even later kwam er zoveel wind, pal noorden,dat met een reef in ′t zeil zijn we onderlangs de Afsluitdijk gezeild. Het boord ging eronder; met zware zeegang hadden we het niet gered!

De Lemmerboot is toen van zijn koers afgeweken: van Amsterdam naar Vrouwenzand gevaren en zo maar naar Lemmer. De Engelse hebben in de oorlog wel de boot beschoten, met dodelijke ongelukken. In Enkhuizen bracht ik wel eens wat vis naar een kennis. In het park zegt zo'n agent; Wat heb je daar? vis, hoe kom je daar aan? Gekocht van wie? Noem zijn naam! Ik gaf geen draad. Enfin zegt hij, als je het niet weet dan maar in de cel. Vader ongerust, om 4 uur ben ik weer vrij gelaten, f 10,- boete!. September moest ieder zich melden om in Drenthe te gaan werken. Wij gingen niet en zijn twee weken in Medemblik geweest. M′n oom lag in Middemeer met 300 ton vlas, daar is mijn neef toen onder gedoken.

Twee weken later zaterdags maar weer eens naar de Lemmer. Bij het licht van de vier kilometer (nu bekend als de Rotterdamse hoek om dat de dijk hier versterkt is met puin uit Rotterdam) op de Noordoostpolderdijk stond tot aan Lemmer op iedere 50 meter een Duitser er was razzia in de polder. Wij kregen geen last. Einde maart hebben we gekuild, zo vroeg was er aal te vangen. Na vier dagen zijn we weer naar Lemmer gegaan. 18 april zijn we bevrijd, toen moest je beslissen wat te doen door vissen of een baan zoeken. In 1946 ben ik in Amsterdam gaan werken. Toen viel het doek en was het met de visserij van Kingma afgelopen. Vader leverde zijn vergunning in met de daaraan verbonden ondersteuning. Toen hij in 1954 overleed kreeg mijn moeder niks. Toen er in 1970 niet meer gekuild mocht worden kreeg ze alsnog Zuiderzeesteun. Met nog 80 anderen.

'De risico's van het vak'.

Hendrik Bijma weet er niet van dat bij het vissen op de Zuiderzee ooit één Lemster verdronken is. Wel kan men zich voorvallen herinneren, en ook uit de pers zijn daar voorbeelden van bekend, waar bij goede afloop kantje boord was. Eén van de vroegste bronnenwaar uit het een en ander over de risico's van het vak geput kan worden, is de visserijcourant. een goed voorbeeld daarvan is de verslaggeving rond het stormweer dat op vrijdag 6 mei 1910 over de Zuiderzee raasde. Vooral rond Urk kwamen er veel in de problemen, en lied een Huizer het leven. De volgende dag was het nog niet veel beter, zoals een verslaggever uit De Lemmer berichte.

Bijna had hier Zaterdag 7 mei de zee een offer geeischt. Daar het weer 's morgens te slecht was geweest om de netten te halen, zeilden de vloot in de middag uit. Toen de schuit van schipper W. van der Bijl een 15 minuten buiten de haven was viel er weer een bui in en moest de halve fok gezet worden. De knecht K. Bijlsma wilde de ringen voor vast maken, doch viel daarbij achterover buiten boord. Men stond achter in klaar om hem te grijpen, doch hij kwam niet meer boven voor de aak al een eindje van hem af was. Direct werden alle middelen in het werk gesteld, men bemande de vlet, Doch kon deze niet roeien, de vlet dreef harder weg dan de drenkeling  zwemmen kon. Toen met de aak er op af, doch deze weigerde. De fok werd weer opgezet, het nog eens geprobeerd en ja, de aak ging door de wind. Vlug naar de plaats van het onheil, de drenkeling was niet meer te zien, ja, daar zag men hem boven op de zee, vlug de boom klaar, hem die toe gestoken, gelukkig hij was binnen boord.

Het was een groot wonder, maar Bijlsma was een ontzettend goed zwemmer, dat was zijn geluk. Hij had met dat al toch in stormweer meer dan een half uur buiten boord gelegen. Het is te Lemmer nog eens voor gekomen dat G.L. Bootsma, die uit de vlet viel, door deze na te zwemmen zich het leven redde. De visschers zij toch geraden wel te leren zwemmen.

Evenals op andere plaatsen kende de ijsvisserij zijn specifieke gevaren. Hoewel men bij de Lemmer veel minder snel kans liep op afzettend ijs, zuidwestelijke winden dreven immers het ijs naar de wal toe, doen ook in deze plaats de ronde over op ijsschotsen afgedreven vissers. Op 14 januari 1893 overkwam dat onder meer Roelof Hoekstra, terwijl hij doende was met de spieringnetjes. Door de noordoosten wind was even buiten de kust een brede scheur ontstaan die Hoekstra dacht over te steken met een vlet. Hij liet echter de vaarboom uit zijn verkleumde handen glippen en zag geen kans het vaste ijs te bereiken. Van Zaterdagmiddag tot maandagmiddag, bij Oudemirdum dreef hij rond,toen hij door boeren van zijn schots gehaald werd. Inmiddels ondernomen zoekacties, waarbij men onder meer met veel moeite de Lemmerboot buitengaats bracht, hadden niets opgeleverd.

Ook de visserijcourant van 22-12-1906 berichten over ongelukken bij het ijsvissen. De krant schrijft over het gebruik van ijsbootjes bij de spieringvangst, waarvan er één gekanteld was in een wak. Deden de meest riskante situaties zich voor op zee, ook bij werkzaamheden in of rond de haven kon er iets mis gaan. Onderstaand berichtje uit De Lemmer, opgenomen in de krant van 30 mei 1914, geeft daar een tweetal voorbeelden van. De knecht van B. Poepjes, had terwijl hij bezig was met het tanen van netten het ongeluk een deel van het taan over zijn voeten te krijgen, waardoor hij onmogelijk zijn werk kon doen doorzetten.

Zaterdag L.L. tijdens een omweer sloeg de bliksem in de mast van de schuit, van H. ter Heide van Kuinre, waardoor de splinters in het rond vlogen. Persoonlijke ongelukken kwamen echter niet voor. Een datum die Willem Toering, en met hem verschillende andere Lemsters, in het geheugen gegrift staat is 25 september 1935. Ik was 15 en het eerste jaar dat ik voor volle knecht moest staan.

We gingen 's morgens uit Lemmer vandaan met een klein zuidoostelijk windje en d'r was 'n regentje. We zeiden zo met ze allen 'n eindje zuidwest in en toen d'r an. We trokken zo west over boven de Frieschewal tot 'n klein eindje van 't vrouwenzand af en daar werd het helemaal stil. Zo ineens uit 't niets, schoot die wind uit naar 't noordwesten, en orkanen! Zijn we vandaar helemaal voor de kalemast tot onder Schokland gekomen.

Dat is 't ergste weer geweest wat ik ooit heb meegemaakt. Je kon geen hand voor ogen zien, al 't water waaide uit zee weg! Twee keer zei vader: nou moet je zien of je ook wat ziet, want achterin zag je niets. Ik de plecht op en zou me omdraaien om wat te roepen in de wind op, maar ik kon geen geluid uit brengen, zo waaide 't! We hebben zo-voor-de- wind af, twee keer 'n zee in gehad die 't deurtje open drukte en zo 't vooronder in liep, dat is een kluit water hoor! Voor dat je dat d'r weer uit hebt.

We zouden Schokland in, maar dat haventje was in de wind en we konden nooit die motor aan krijgen, want die had onder water gezeten. Zijn we met 'n stuk of wat onder Schokland onder anker gekomen, de LE 16 ook. Die knecht had de fok niet goed vast gemaakt en toen die op- de- wind kwam te leggen, was 't zo in één keer, joets, die fok aan boven toe! 't Was twee klappen en een heel stuk sloeg d'r af. Toen met z'n beiden die fok naar beneden wroeten. 't Heeft 'n een uur of vier zo achter mekaar gestormd en we hebben die hele nacht daar gelegen.

Willem Toering weet van nog enkele Lemsters hoe het hun in het noodweer is vergaan. "De Lemmer 88 Henny Kingma en zijn vader, die zaten in 't Lemstervaarwater. En ja, die vertrouwde 't niet waar ze terecht zouden komen, dat die gooide de aak dwars en 't anker overboord. Dat  anker houd en de aak zet de kop d'r in, dat toen dachten ze: Hij komt nooit meer boven! Maar ja, toen ze één keer die zet gedaan hadden, bleef ie zo op en neer rijen. D'r was één Lemster, die was binnen de gasboei van de steilebank, en die dacht: 't anker over boord. Eind aan de masten laat die kabel nou achter de bolder weggaan, de aak dwars en tjak, die kabel af. Die is geloof ik in de Kuinder terecht gekomen".

"En mijn jongste oom, met de botter van Pake Jelle, die waren aan 't halen onder de afsluitdijk, bot-opper om 't zomaar es te zeggen. Ze konden geen gaffel krijgen en die zijn op verzuipen af in Workum gekomen".

In Lemster visserskringen is ook de stranding van de ijzeren aak LE 9 H. Kingma, een veel aangehaalde gebeurtenis. Henny Kingma viste toen bij zijn vader op de LE 88 en was er getuige van. -4 December 1940 visten we in span met de snoekbaarssleepnetten. Om 15.00 uur maakte wij ons klaar om te halen: toen begon het al wat donker te worden door een opkomende depressie. De wind zuidwest en we waren dicht bij de Stillebank.

Toen we de netten binnenboord hadden, gauw het zeil er bij want het was lagerwal. Onze maat lukte dat niet zo snel en raakte vast. Vader zei dit is de slechtste plek; 't schip wekt zich in het levende zand. Wij naar Lemmer. Om 16.40 uur zijn we met de reddingsboot weggevaren, vader ook mee. Toen ze daar kwamen, zaten ze op de plecht; ondertussen was het windkracht 8... twee dagen heeft 't toen gestormd. De derde dag hebben we de aak gelicht tussen twee dekschuiten in. 't Was bladstil dus 't ging vlot. Zo'n ravage na twee dagen onder water is onvoorspelbaar! Een krantenbericht uit die tijd vermeld dat reddingsboot "Hilda", onder kapitein Kolk, de bemanning van de LE 9 door middel van een vlet van boord haalde.

Wederom een zeer zware noordwester overviel de zeevarenden op 17 december1949, wind uit deze hoek is in het noorden doorgaans nog krachtiger dan op de rest van her IJsselmeer. Hendrik Bijma was die dag met zijn spekbak op zee en kan zich niet herinneren ooit eerder, noch later, zulk slecht weer te hebben meegemaakt.

"We kwamen uit Wieringen, hadden 's morgens de botnetten gehaald en toen was 't al slecht weer: in buien de fok neer en dan voor 't kale rifzeil, zo ging dat. We zouden naar Medeblik, onderwijl deden we de vis d'r uit, en op het laatst kwam d'r zo'n lucht op zetten, je zag geen horizon meer. Ik dacht bij me zelf; dit heb ik nog nooit meegemaakt. D'r kwam een stuk wind aan en ik zeg tegen Minse: Doe de fok neer, maar hij talmt zo dat ik roep: Hou vast dat roer, en ik spring voorop.

Toen zag ik 't wel: 'n meter of tien van me af waaide 't water zo uit zee vandaan! dat onderwijl ik de fok neerhaalde, riep ik gooi 't zeil ook neer! Hij liet het zeil vallen en toen schepte die schuit toch 'n kolk water d'r in! met een spekbak ga je zo maar onderstboven als 't tegen zit, want bij 't Rooie Zand ging Tjalling Kuiper met 'n ijzeren schouw ook ondersteboven. Hij had het geluk dat Nicolaas Poepjes d'r bij was, die had een kottertje en het d'r afgepakt met moeite. Nou, wij gingen voor anker, touw om de mast vast. We hadden nog twee vingerdiktes over met de bun, dat toen we goed en wel met de kop op zee lagen, zei ik: "nou scheppen op leven en dood, voordat er één over de plecht komt".

We lagen langer dan een halfuur, maar d'r kwam niet minder wind. Ik dacht eerst dat 't een buitje was, maar 't bleef waaien. Wel zo hard niet meer, maar toch zoveel dat we voor 't rifzeil net zo'n beetje zeilen konden. Maar ja, toen moest 't anker op poeltje voor poeltje. Ik zeg : "De motor maar aan, kunnen we tenminste het anker krijgen". Komt me daar 'n zee aan, over de plecht heen en 'n stuk water (de kap stond open) op de motor! Ik zeg : "Nou ben we wel uitgewerkt". 't Was ook zo, konden hem nooit meer aan de gang krijgen. Ik zeg: "We moeten toch zien dat we hier weg komen, begin maar vast 'n klein stukje zeil op te zetten, dat we de goede kant aanstonds overvallen". Paltje voor paltje dat anker zat er ook stijf in, en ja het lukte, we kregen dat anker.

Op het laatst kwamen we bij de zeug onderwal. Nou, ze praten wel: de stront waait van de dijk af, maar toen we in Medeblik kwamen, hadden we toch een stuk zand onder in 't zeil zitten. Dat was uit die polder, over de dijk heen, bij ons in het zeil gewaaid. We gingen meteen onder de dijk, daar stond geen zee, op het kale zeil zo van de zeug af naar Medeblik toe. Toen we d'r waren, rookte 't nog d'r over, uren heeft 't nog gehangen".

Onze zoetwatervisserij van 29 december 1949 berichte over het door Hendrik Bijma genoemde omslaan van de LE 31 en kon daar aan toevoegen; zoals wij maandag 20 december vernamen, werden pogingen in het werk gesteld om het schip te bergen. De vis word nog steeds duur betaald. Hulde aan de Redders.

Henny Kingma vertelde, dat de aak van zijn vader, de laatste die de Boer bouwde, als enige een ankerketting had.

Kingma’s speuren naar familiedetails.

Door Symen Kingma. 1 augustus 1998.

Eens kwamen er een paar neven langs die Kees Kingma, familiegegevens vroegen- maar van informant werd hijzelf een onderzoeker een ’sneuper’- de geestdrift van de neven Wieb en Joost sloeg over op de gepensioneerde elektrotechnisch ingenieur. Gedrieën hebben ze de Kingma familie doorvorst tot het jaar 1450.

Dat is voorgenealogische begrippen vér in het verleden. Kees die in Emmen woont "Ik heb bij het Centraal Bureau voor de Genealogie geïnformeerd en ze geven ons daar niet veel kans om nog dieper in de geschiedenis te kunnen graven" Maar Kingma heeft het goede voorbeeld bij de hand. Z’n schoonvader kan een stamboom laten zien die tot midden veertiende eeuw teruggaat. De familie van Kees komt uit Wytgaard.

Z’n vader Sake kreeg een leraarsbaan op Oud-Beijerland later in Hilversum. Daar mocht hij een jaar met buitengewoon verlof om zich te bekwamen in de automobieltechniek. Verder terug in de tijd naar Ynte Oenes Kingma die kuiper was in Raerd. Op zeker moment gaat de naam Kingma over in de vrouwelijke lijn. Opvallend is dat de naspeuringen van het Kingma partuur steeds leiden naar de omgeving Raerd, Aldeboarn, Poppenwier en Wytgaard totdat de vervoersmogelijkheden toenemen en ook verder gelegen plaatsen zoals Beijerland in de belangstelling komen. Maar de wortels liggen duidelijk in Friesland. Een sprong terug in de familiehistorie.

Kees Kingma

In Aldeboarn woonde in de zeventiende eeuw Ynte Dirksz meester-bakker en koopman. Hij noemde zich Kingma en hij is bewijsbaar een voorvader van Kees. Wie in die voor-Napoleontische tijden een echte achternaam had moest maatschappelijk wel iets betekenen zegt Kees Kingma. Zo was het ook met Dirck Claes Kingma meester-timmerman omstreeks 1620 geboren en ook afkomstig uit de vrouwelijke familielijn. Z’n moeder heette Trijncke Dircks Kingma. Moeders naam aannemen was toentertijd heel gewoon om de eenvoudige redenen dat er nog geen burgerlijke stand was. Ieder was vrij om een naam aan te nemen maar als de eenvoudige man dat deed werd hij door z’n omgeving wel scheef aangekeken. "Wat hat dy man it heech yn’e holle wat sjucht dy man heech"

De familieannalen van deze Kingma-tak vermelden ook een zekere Dirck Jelles Kingma die omstreeks 1513 boer was op Wiardastate ’te Lambertsbuyren onder Dronryp’.

Dirck Jelles’ vrouw was namelijk een Wiarda. Z’n broer Ynte Jelles ligt begraven in de Regina-kerk van Zweins. Hij stierf 18 augustus 1590 zoals de nog steeds bestaande rijk bewerkte grafsteen vermeldt. Nu breekt de tijd aan dat de Kingma’s van Makkum in het vizier van de genealoog komen - hoewel die hun eigen weg gingen ter zee en later ook op het land.

Een zekere Jelle Pieters Kingma geboren in 1528 op Kingmastate te Zweins was de vader van Dirck Jelles en Ynte Jelles. Hij was eigenaar van Kingmastate onder Dronrijp zoals oude geschriften melden. Jelle Pieters was getrouwd met Hylckje Geryts Fogelsangh een in Friesland al even bekende familie als de Kingma’s. Zoals dat vroeger ging en soms nog wel in bepaalde families werden de namen elke generatie opnieuw doorgegeven Pieter Jelles werd Jelle Pieters en geen Patrick of Robin. Die traditie maakt het voor de genealogen bij hun naspeuringen ook wat gemakkelijker.

 De voorlaatste Pieter Jelles die door het Kingma-trio is getraceerd leefde in het midden van de vijftiende eeuw. Hij staat genoteerd als een (thoe) Kingma. De familienaam werd verschillend geschreven volgens Joh. Winkler is ook de spelling Kinguma en Kingsma bekend terwijl in oude rekeningen van de rentmeester van Friesland in 1516 ook sprake is van een Peter Jelles te Kingum by Sweins Mr W.W Buma noemt in z’n aantekeningen over het geslacht Kingma ook de naam "Kingghum" onder Sweyns.

Kingmastate de stamplaats van een geslacht Kingma is in 1864 gesloopt maar in Zweins en Kingmatille kunnen ze de locatie nog aanwijzen. Julius Matthijs van Beyma thoe Kingma was de laatste bewoner tot zijn dood in 1847. "Op zeker ogenblik zaten we vast met onze naspeuringen. 

Toen heeft Hennie Kingma uit Lemmer ons een gouden tip gegeven" vertelt Kees Kingma. Hij is naarstig op zoek naar nieuwe gegevens en als het kan tekeningen van de state. Z’n neef Wieb uit Valkenswaard pluist de stamboom uit. Zijn neef Joost in Driebergen is gespitst op belangrijke Friese gebeurtenissen waarvan z’n voorouders getuige zijn geweest. Die zichzelf opgelegde opdracht wordt na 1752 vergemakkelijkt omdat toen de Leeuwarder Courant verscheen als nog steeds gewichtige Friese nieuwsbron.

Afbeelding van: www.kingmastate.nl

Zie ook: 

Descendants of Michiel Jans
PDF – 146,7 KB 775 downloads

Reactie plaatsen

Reacties

Margreet Kingma
3 jaar geleden

Het is alweer 20 jaar geleden dat ik op de Kingma dag in Zweins ben geweest.
Prachtig om te zien hoeveel we op elkaar lijken.
Ook dit stuk is een mooi verhaal van één van mijn voorvaderen.

Nelleke Wissing Koehoorn
7 jaar geleden

Mooi verhaal weer en prachtige foto's

Nelleke Wissing Koehoorn
7 jaar geleden

Prachtig mooi werk weer.