Herinneringen uit mijn kinderjaren in Lemmer |4|

Herinneringen aan Lemmer (9)

Chromatica.

In de voorgaande stukjes heb ik al heel wat persoonlijke herinneringen uit mijn kinderjaren in m’n geboorteplaats Lemmer opgeschreven. En terwijl je dan het een en ander op papier zet, borrelen er steeds weer andere herinneringen uit m’n kinderjaren naar boven.

Zo vertelde ik in het vorige stukje over de bonte avond die in Lemmer was georganiseerd voor de schippers die in Lemmer lagen vastgevroren met hun schepen. Ik noemde ook de naam van de mondharmonicavereniging ‘Chromatica’. Deze mondharmonicavereniging was, voor zover ik nog weet, opgericht door mijn vader Jan Bosma samen met de heer Stoffer, die gasmeteropnemer was bij de Gasfabriek.

Na de oprichting van 'Chromatica' werden er eerst muziektheorielessen gegeven in het scheepsbevrachtingskantoor van mijn vader bij de sluis. Daar ben ik ook nog enkele keren naartoe geweest, maar die lessen waren ontzettend gortdroog, dus helemaal niet leuk. Daar ben ik dus al gauw mee gestopt. Ik kon overigens allang mondharmonica spelen, maar niet van de muziek af, wel zo uit het hoofd. Blijkbaar een aangeboren talent…?

Maart 1950.

Later heb ik bij Crescendo, samen met Haye Dijkstra, op een heel oude cornet leren spelen en uiteraard ook geleerd om noten te lezen en om de ventielen van dat kleine blaasinstrument te bedienen. Daar heb ik later, nadat ik bij het Leger des Heils mocht meespelen in een muziekkorps, heel veel plezier van gehad.

Maar toch werd ik wel lid van Chromatica, want ik mocht de trommel slaan. Eerst de grote trom en zo nu en dan de kleine trom. Ik kreeg trommelles van de heer Moed, die in de eerste Parkstraat woonde. Volgens mij was hij ook al slagwerker bij Crescendo in Lemmer voordat hij bij Chromatica kwam. De heer Moed kwam altijd naar ons toe in de Schoolstraat en dan kreeg ik in de fietsschuur achter ons huis van hem trommelles.

En dat trommelen vond ik prachtig en ging me ook wel goed af. Ook leerde ik om de trommelmuziek van het blad af te lezen. Ik moest de trommelmarsen uit het hoofd leren, zodat ik ook in een mars op straat kon trommelen als de muziek niet speelde. Ik kan me herinneren dat ik op een feestdag (Bevrijdingsdag?) tijdens een rondgang van de plaatselijke muziekkorpsen Crescendo en Excelsior ook mee mocht lopen met de trommel op m’n buik.

De heer Moed liep tussen de muzikanten in, maar ik liep helemaal in m’n eentje voor de muziek uit. Dat was wel heel erg spannend, want steeds werd ik achter m’n kinderrug aangespoord door de blazers om veel harder op die trommel te slaan. Op een avond, toen ik bij een optocht had getrommeld en deze weer voorbij was, bracht ik de trommel naar huis en mocht dan, bij wijze van uitzondering, van m’n ouders nog even het dorp in om naar het vuurwerk te gaan kijken dat in de Binnenhaven bij de Schulpen werd afgestoken.

Chromatica heeft ook enkele keren meegedaan aan een concours. Ik heb dat ook een keer meegemaakt. Dat was , meen ik me te herinneren, in Oudemirdum . Of we daar een prijs hebben gewonnen, weet ik niet meer. Ik weet wel dat de jury nogal wat commentaar had op, jawel : het slagwerk. Verder zijn we met Chromatica een keer met de bus naar Urk geweest en hebben daar een concert gegeven in de muziektent vlakbij de haven. Ook heeft Chromatica meerdere keren in de muziektent op de Kortestreek gespeeld.

Deze foto is uit de tijd van mijn kinderjaren toen ik wekelijks trommelles kreeg van de heer Moed. Wel bij ons in het schuurtje, want m'n moeder wilde 'die herrie' niet in huis hebben. Daarnaast was ik ook leerling-cornetblazer bij Crescendo. Toentertijd heette de cornet nog piston.

Bovenste rij: ? Sjoerd v.d. Veen, ?, Renze van der Veen, Plantinga; 2e rij: Fleer, ?,?,van Brug, van Dijk, Wiebren Schaap, ?, ?; 3e rij: van der Wal, mevr. van Brug, Annie van der Gaast, ? Nijdam (dirigent), Rottine, Rottine, ?;; voorste rij: ?, Pieter Verhoef, Roelie van Dijk, Moed. ?.

Foto: Marten Jaalsma, Jan Bosma en Reitze Lemstra, leden van ‘Chromatica’ bij optocht in Lemmer van alle verenigingen ergens in het begin van de vijftiger jaren.

De eerste dirigent van Chromatica was de heer Stoffer, daarna kwam Pieter Verhoeff. Hij was een zoon van Wiebe Verhoeff, huisschilder en stuurman op de reddingboot Hilda. Ook Wiebe Verhoeff was lid van Chromatica. Pieter is later heel bekend geworden als regisseur en programmamaker bij de VPRO geworden. Daarnaast was Pieter ook filmmaker en heeft prachtige films gemaakt.
Chromatica repeteerde in de consistorie van de N.H. Kerk. Daar stonden ook de spulletjes van Chromatica in en op de kasten opgeslagen.

Pieter Verhoeff

Ik herinner me dat Pieter in die tijd nogal stotterde (later is dat allemaal goed gekomen), maar wat was hij enorm muzikaal (hij speelde clarinet en, ik dacht ook trompet?, bij Crescendo). Als dirigent was hij wel erg streng.

Hij ging tijdens de repetitie zo nu en dan de consistorie uit en luisterde dan achter de gesloten deur naar hoe er gespeeld werd. Daarna wist hij haarfijn te vertellen wie er verkeerd speelde en wat er fout ging.

Helaas heeft Chromatica niet erg lang bestaan en ik meen me te herinneren dat de mondharmonicavereniging al was opgeheven voordat wij eind 1956 van Lemmer naar Enschede verhuisden. Ik herinner me dat ik een keer bij Pieter Verhoeff moest komen in z’n ouderlijk huis aan de Tuinstraat. Het was hem blijkbaar opgevallen dat ik met m’n jongensstem nogal mooi kon zingen en ik moest dus bij hem thuis komen voorzingen. Volgens mij wilde hij een kinderkoor oprichten in Lemmer. Of het er ooit van is gekomen, weet ik niet meer.

Reddingboot Hilda.

De reddingboot Hilda, waar Wiebe Verhoeff stuurman op was, was ook altijd erg geliefd bij ons als kinderen. We zwommen dan in de Tramhaven en klommen via de steiger waaraan de Hilda was gemeerd aan boord en doken dan in het water. Natuurlijk was de ‘toegang tot de steiger ten strengste verboden’, maar ja, zoiets lazen we natuurlijk niet wanneer we via het water erop klommen.

Vader van Pieter, Wiebe Verhoeff, was ook stuurman op de reddingboot Hilda.

Reddingboot Hilda afgemeerd in de Tramhaven; daarachter één van de Lemmerboten.

Horeca in Lemmer.

In Lemmer waren meerdere cafés en het was, zoals ik me dat herinner, bijna normaal dat je op straat wel eens mensen tegenkwam die nogal wankel ter been waren. Meestal zeiden ze niets, keken rechtuit en probeerden alleen maar koers te houden om weer veilig thuis te komen. Maar er waren er ook wel bij die nogal lawaaierig waren en duidelijk hun aanwezigheid kenbaar maakten.

Zo herinner ik me dat ik als kind eens iemand die nauwelijks nog op z’n benen kon staan naar huis heb gebracht. Ik kwam bij m’n vader z’n kantoor vandaan en was via de sluisdeuren naar de andere kant van de sluis gegaan om langs de Emmakade weer naar huis te lopen. Daar werd ik door die man aangesproken en hij vroeg me of ik wist waar hij woonde en of ik hem naar huis wilde brengen. Ik kende hem wel, had hem al vaker dronken gezien en wist dat hij achteraan op de Vissersburen in een enorm groot huis woonde. Ik gaf hem een handje en hij hield me stevig vast. En toen ik hem thuis bij de voordeur had afgeleverd, kreeg ik een geldstukje van hem. Ik dacht een kwartje. Die had ik dan toch maar mooi verdiend.

Wat ik me ook herinner is dat er nog wel eens ruzies in de cafés waren. Een keer was er een hoop lawaai bij en in het café aan het begin van de Schans. Zelfs de politie kwam er aan te pas. Later hoorden we dat in het café zo het een en ander kapot was geslagen door de ruziemakers.

Maar ook herinner ik me een flink opstootje bij het hotel-café aan de Nieuwburen. De uitbater ervan was tevens keeper bij vv Lemmer. Blijkbaar had hij teveel ballen doorgelaten, want er stond een grote groep mannen tegen hem te keer te gaan. Ook daar was de politie bij aanwezig.

Café aan het begin van de Schans.

Pruumke tabak Zelf ben ik ook een keer zeg maar ‘dronken’ en ‘doodziek’ naar huis gekomen na mijn bezoekje aan de Jan Nieveen op een vroege ochtend tijdens een zomervakantie.
Onze ouders waren niet thuis (ze waren op familiebezoek in Amsterdam) en oma en opa Bosma pasten op. Op een vroege ochtend was ik weer naar de Jan Nieveen gegaan die uit Amsterdam was gekomen.

Nu werden er met de Jan Nieveen regelmatig grote ronde houten kisten vol met tabaksbladeren in Lemmer aangevoerd vanuit Amsterdam, waar ze van een zeeschip afkomstig waren. Die kisten werden dan verder getransporteerd naar Joure waar de tabak dan bij Douwe Egberts verder werd verwerkt tot shag en andere tabakswaren. Ik zag de mannen van de Jan Nieveen in die vroege ochtend hard aan het werk om het schip te lossen en zag ook dat enkelen een pruimpje tabak achter de kiezen hadden.

Dat was voor mij toch wel heel interessant, want als je zo’n op zo’n vette pruim kauwde, dan telde je pas mee! (zoiets dacht ik dus…) Nu staken er uit die tabakskisten vaak stukken tabaksbladeren naar buiten. Dus wat deed die ondeugende Leendert Bosma? Hij trok stiekem een stuk van zo’n naar buiten stekend tabaksblad af, propte die in zijn mond en begon als een volleerde ‘kringetjesspuger’ flink te kauwen op die tabak. Het gevolg was dat ik binnen 5 minuten doodziek was, en bijna kruipend en kotsend naar huis ben gegaan. Bij Noppert heb ik een tijdje tegen de winkelpui gezeten. Maar ja, ik moest wel verder.

Thuis gekomen kreeg ik eerst flink op m’n kop en naast het overgeven, kwam ook het hele tabaksverhaal eruit. Ik kreeg toen, geloof ik, wel een liter melk te drinken van mijn oma en opa, want het gif in m’n maag moest eruit. Ik wilde niet, want alles kwam er weer net zo vlug uit, maar ik moest! Het werd echt in m’n mond gegoten. Toen deze marteling voorbij was heb ik uren geslapen en kreeg daarna nog eens een flinke uitbrander van m’n opa, die trouwens zelf ook een fervente tabakskauwer was. Toch had dit ook heel anders kunnen aflopen met die nieuwsgierige Leendert Bosma, want, volgens zeggen, waren die tabaksbladeren nog onbewerkt en daarom puur gif.

Herinneringen aan Lemmer (10)

Chr. Mulo aan de Langestreek.

In het voorgaande heb ik in heel wat herinneringen uit mijn kinderjaren in Lemmer tevoorschijn getoverd. Herinneringen aan de jaren dat ik op de lagere school zat.

Na de lagere school ging ik naar de Chr. Mulo op de Langestreek. Daar heb ik wel een leuke tijd gehad. Het was allemaal niet zo moeilijk en ik kon heel goed meekomen. Het hoofd van de school was de heer Van Dasler. Hij gaf les in wiskunde. Hij was vriendelijk, maar kon ook geweldig uit z’n slof schieten als hem iets niet beviel. Toen ik later in Enschede op school zat, kwam ik hem een keer in de stad tegen. Hij was daar samen met zijn vrouw omdat hij gesolliciteerd had op de Hervormde School voor ULO in Enschede, de school waar ik toen naartoe ging. Zijn sollicitatie liep blijkbaar op niets uit want hij is later in Aalten hoofd van een middelbare school geworden.

Verder herinner ik me van de Muloschool in Lemmer nog de leraren Larooij, Tjeerdsma, en Ter Haar. Verder nog een leraar die Frans les gaf, maar zijn achternaam ben ik vergeten. Wel weet ik dat hij in 1956 ging verhuizen naar Breda (?).

Meneer Ter Haar droeg de bijnaam ‘peulvrucht’. Waarom hij die naam kreeg toebedeeld, weet ik niet meer. Misschien omdat hij zo saai boekhouden en handelsrekenen gaf?
Meneer Tjeerdsma gaf aardrijkskunde en Nederlandse taal.
Meneer Larooij, die vlakbij de Kon. Wilhelminaschool woonde, gaf Duits en deed dat op een heel gedreven manier. Ik meen me te herinneren dat hij ook Engels gaf. De allereerste zinnen in het Duits, die we moesten leren en heel duidelijk moesten uitspreken, waren:

Fritz geht heute zum ersten Mal in die Schule.
Er ist sehr froh. Ich erzähle ihm was er alles lernen muss.
Er bekommt einen neuen Anzug an.
Schnell, schnell, ruft er, denn sonst komme ich zu spät.

De heer Larooij.

Foto uit begin van de 20e eeuw toen de Christelijke Lagere School nog in dit gebouw aan de Langestreek gehuisvest was. Pas later, nadat er ook nog een sigarenfabriek in had gezeten, kwam de Chr. Mulo er in.

Baantje als monsternemer.

In de eerste klas van de Mulo zocht ik, om een paar zakcentjes te verdienen, een baantje. En zowaar kon ik in het voorjaar een baantje als monsternemer bij de melkfabriek NOVAC in Oosterzee krijgen. Officieel was ik nog iets te jong, maar officieus werd ik toch aangenomen. Ook m’n oudste broer Jannes kreeg eenzelfde baantje als monsternemer, ook bij deze melkfabriek. Het betekende wel dat we ’s middags direct na schooltijd op de fiets met ons monsterkistje met flesjes en driepoot met unster op pad moesten naar de betreffende boer en het weiland waar z’n koeien stonden te grazen.

Vaak moest je een flink eind fietsen om bij het weiland van de boer te komen waar zijn koeien liepen en ook gemolken werden. Soms was het in de buurt van Bantega, Oosterzee, Follega, maar ook in de Brekkenpolder. En de volgende morgen moesten we al weer heel vroeg ons bed uit om op tijd weer bij het melken te zijn. Ik had het geluk dat ik een beetje kon melken, dus om de boer een handje te helpen, molk ik ook wel eens een paar koeien. En dat leverde me bovendien wel een heel enkele keer een paar liter verse melk op.

Ik had het kannetje meestal uit voorzorg al meegenomen. Soms vroeg ik er om en betaalde dan voor de melk. Toch was dit leuke werk, in combinatie met school veel te zwaar. Ik kreeg aanvallen van migraine, waar ik behoorlijk ziek van werd. Bij zo’n aanval werd ik blind van de hoofdpijn (ik heb er nadien nog enkele jaren last van gehad en ben uiteindelijk toen we in Enschede woonden bij de specialist terecht gekomen). We besloten dan ook om in de zomervakantie te stoppen.

Hier staan we klaar, ik links en Jannes rechts, om te gaan monsternemen.

Op de laatste ochtend als monsternemer was het verschrikkelijk slecht weer. Ondanks dat het zomer was, was het koud, waaide hard en het regende aan één stuk door. Ik moest op de fiets naar Follega, naar de boer die net over de brug aan het verbindingskanaal aan de linkerkant woonde. Daar weer achterop de kar waar de melkbussen op stonden en naar het weiland in de buurt van de Grote Brekken. Wat was ik nat, door en door koud en ziek. Ik herinner me dat ik opgezwollen handen van de kou en regen had.

Toen het melken was afgelopen, mocht ik van de boer niet op de fiets naar Lemmer, maar moest ik wachten en met de melkauto mee. Ik liet m’n fiets daar dus staan en ben met m’n kistje met kostbare inhoud met de melkauto meegereden. (De fiets heb ik later weer opgehaald.)
Thuis gekomen moest ik meteen het bed in met een kruik, want ziek worden wilde ik niet. Wij zouden n.l. die dag met de Lemmerboot naar Amsterdam varen om een paar weken bij onze oma en opa te zijn.

Gelukkig deden een paar uur slaap wonderen en op tijd zaten mijn broer en ik op de Jan Nieveen en begon een heerlijke vakantie bij opa en oma in Amsterdam. Als herinnering aan de periode als monsternemer kregen we nog een getuigschrift uitgereikt door de melkfabriek. En dat papiertje heb ik nog steeds.

Scheepswerf Bijlsma.

Het allereerste schip dat op de nieuwe scheepswerf van Bijlsma werd gebouwd, was de ‘Schiermonnikoog’ een veerboot die tussen Friesland en het eiland Schiermonnikoog zou gaan varen. Samen met mijn vriend Haye Dijkstra gingen wij daar op zondagmiddagen vaak kijken hoever de bouw al was gevorderd. Je kon toen nog heel gemakkelijk op het terrein van de scheepswerf komen. Het hele bouwproces, vanaf de kiellegging totdat de bouw af was, hebben we gevolgd en we vonden het machtig interessant. De tewaterlating hebben we niet meegemaakt, want we zaten toen waarschijnlijk op school in de les.

Herinneringen aan Lemmer (11)

Namen en bijnamen.

In de voorgaande stukjes heb ik allerlei brokstukken uit de herinneringen aan mijn kinderjaren in Lemmer weergegeven. Het zal duidelijk zijn dat er veel meer herinneringen zijn opgeslagen in mijn hoofd….. Maar die kunnen natuurlijk niet allemaal een plekje op deze site krijgen, want dan zou het verhaal veel te lang en, denk ik, ook te langdradig worden.

Daarom in deze aflevering de laatste brokstukken die ik voor 'www.spanvis.nl' bij elkaar heb geraapt vanuit mijn herinnering. In Lemmer hadden heel veel mensen een bijnaam. En zoals ik al die bijnamen heb beleefd, waren het geen scheldnamen, maar namen waar een verhaal aan vast zat. En je vond als kind die namen dan ook heel normaal.

Ik heb enkele mensen in Lemmer gekend die een bijnaam hadden. Op www.spanvis.com bijnamen staat een heel lange lijst van namen en bijnamen, en daarbij ook de achtergrond van die bijnaam.

Zo heb ik de drie broers  Rottiné, indertijd bekend als 'De Klutsen', die hier op de foto staan, ook gekend. Ik kwam ze vaak in het dorp tegen.

Al gravende in mijn herinneringen kwam ik verder tegen: Ale de Boer, ook wel genoemd Ale Honnekop.

Ale was getrouwd met Antje Stuur, dochter van ‘beppe Stuur’ zoals ik die heb gekend en die wel eens bij onze moeder kwam. Ale kon dichten/rijmen als de beste en heeft daarvoor ook een Kon. Onderscheiding gekregen. Hij heeft mij die onderscheiding een keer vol trots laten zien, kort nadat hij met Antje na hun huwelijk in hun huisje in de Pietersbuurt was getrokken. Hij en z’n vrouw Antje gingen veelal in Lemmer en omstreken langs de deur om de gedichten en andere waar aan de man te brengen om daarmee de boterham te verdienen.

Ook een heel bekende verschijning en persoonlijkheid in Lemmer was Jan Bergsma, doorgaans genoemd Manke Jan. Onderstaand verhaal zegt genoeg over deze aardige man die ik als kind vaak tegenkwam.

Manke Jan in zijn kenmerkende houding als dorpsomroeper: Hij begon z’n verhaal vaak met: “Op de markt staat een bekende koopman …………”

Maar Manke Jan was niet de enige omroeper in Lemmer, want ook hoorde ik zo nu en dan een andere stem en dan zag ik dorpsomroeper, de heer Willem Platte . Ook Willem had een harde, zij het wat krakerige stem. Hij lustte maar wat graag een tabakspruimpje.

Willem Platte

Ja, en dan was er in Lemmer de bekende Reade Sake, de vader van Roelie Visser.
Roelie beheert de site over Lemmer en haar geschiedenis: www.spanvis.com en daar staat ook veel informatie over haar markante vader, gelardeerd met veel foto’s. Ook hadden we in Lemmer Reade Oane. Zijn bijnaam kende ik wel, maar heb er momenteel geen beeld meer bij.

Onze buurman, die op de hoek van de Lijnbaan en de Schoolstraat een piepklein winkeltje had, werd Bauke Fugeltsje genoemd. Hij zat bij mooi weer altijd op de vensterbank van z’n huisje. Vaak zat hij liedjes te fluiten, te zingen of te neuriën. Sommige van die liedjes kende ik ook van de zondagschool. Bauke was lid van een kleine geloofsgemeenschap die bijeen kwam in de kapperswinkel van Booms aan de Prinsessekade. Ik meen me te herinneren dat deze kleine geloofsgemeenschap ‘het kerkje van Booms ‘ genoemd werd. Bauke was wel een vriendelijke man. Alleen werd hij boos als hij ontdekte dat je op de zijkant van z’n huis met krijt aan het kladderen was of ballen tegen die muur schopte. Kort voordat wij gingen verhuizen is Bauke in het ziekenhuis in Sneek overleden. Hij lag thuis opgebaard. Toen ik dat had gevraagd, mocht ik Bauke nog even zien.

Ook kende ik Lange Joost, die op de Vissersburen woonde. Ik vond het altijd heel indrukwekkend als hij met zijn enorme schepnet in de Binnenhaven kleine visjes probeerde te vangen om die later als aas voor sportvissers te verkopen. Hij kon niet zo goed praten vanwege een stoma in de luchtpijp. Ook kwam de naam Kromme Goune in me op. Wie dat was, weet ik niet meer.

Zoals ik al eerder opmerkte is er op deze site een lange lijst van namen en bijnamen te vinden. Ik heb hierboven dan ook alleen die mensen genoemd die ik zelf, in ieder geval met hun bijnaam, heb gekend.

Voordat ik echt stop met het ophalen van de herinneringen, wil ik toch nog een paar anekdotes uit m’n kinderjaren doorgeven.

Raampje tikken en belletje drukken.

Tegen de achtertuin van ons huis aan de Schoolstraat grensde de tuin van de familie v.d. Bijl, die in de Bantegastraat woonde. Wij als kinderen hadden een heel goed contact met hun kinderen. Ze hadden één jongen en de rest was meisjes. De buurvrouw zei nooit zoveel en de buurman ook niet omdat hij, zeg maar, een soort spraakgebrek had. Hij kon namelijk de ‘R’ en de “L “niet zo goed uitspreken. Maar, het waren vriendelijke buren en een fijn gezin.

Mijn broer Jannes en ik haalden nog wel eens wat kattekwaad uit, waar we beiden natuurlijk heel veel lol aan hadden, maar degene die het betrof niet. Zo gingen we een keer in het donker raampje tikken bij onze achterburen, de familie v,d Bijl. We hadden een klosje naaigaren en een naald uit de naaidoos van onze moeder gehaald. Een steentje aan het garen gebonden in aan de naald bevestigd. Toen heel stiekem de naald in de stopverf van een van de ramen gestoken. Het garen afgerold en weggekropen achter wat struiken in de tuin van de openbare lagere school.
Toen begon het feest. We gaven zachte en korte rukjes aan het garen. Hierdoor tikte het steentje tegen het raam van de voorkamer van de familie v.d. Bijl.

En, ja hoor, de buurman die dacht dat iemand op het raam tikte, deed de deur open, zag niks en de deur ging weer dicht. Wij een tijdje gewacht en toen nog een paar keer getikt, maar nu iets harder. Intussen hielden we het niet meer van het lachen, want daar ging de voordeur weer open. De buurman staarde in het duister en riep (in het Fries): Wie is daar? Hij keek nog eens rond bij het raam, maar zag niets en ging weer naar binnen. Wij weer een tijdje gewacht en toen weer flink het steentje laten tikken. Nauwelijks waren we uitgetikt of de voordeur ging weer open en een woedende buurman schreeuwde: Smawwege wotjongens. Sodemietejwe op, oaws siwwik dei wow te pakken kwije.

Ik weet, het was kattenkwaad, maar wat hebben Jannes ik geproest van het lachen.
Nu ik dit opschrijf, zie ik het hele gebeuren weer voor me.

En zo zaten we vol met streken die bij onze leeftijd hoorden. Daar hoorde natuurlijk ook het bekende belletje drukken bij. Ik had alleen de pech dat ik niet zo hard kon lopen als Jannes, die bij de voetbal had leren hardlopen. Dus ik moest al gaan rennen vóórdat m’n broer op een bel had gedrukt. En we hadden natuurlijk zo onze favoriete adressen. En als ik eens op een bel drukte en er vandoor ging, dan was iedereen allang onzichtbaar behalve Leendert. Dus was bij degene die de deur opende onmiddellijk bekend dat die rotjongens van Bosma weer aan het spoken waren.

Eind van de Schoolstraat met rechts het huis van Haye Dijkstra Sr. Ons huis stond aan het andere einde van de Schoolstraat.

Als laatste dan het verhaal van de knikkers.

Jannes en ik mochten graag knikkeren. We wonnen veel knikkers (geverfde kleiknikkers), maar we verloren er ook wel veel. Toch het ging niet alleen om de winst, maar ook om het spel.
Nu hadden we ‘ruzie’ met Frans Deinum, zoontje van de waterpolitieagent. Toch wilde hij wel met ons knikkeren en we zagen meteen onze kans schoon op zeer grote knikkerwinst en op die manier even met hem af te rekenen.

Terwijl we aan het knikkeren waren, werden door ons continu de knikkerregels gewijzigd, in ons voordeel natuurlijk. Die arme jongen had op zeker moment geen knikker of stuiter meer over. Hij vond dat natuurlijk ontzettend gemeen, maar wij vonden dat we ons helemaal aan de regels (de onze dus) hadden gehouden.

’s Avonds na het eten, ging bij ons de voordeurbel. En wie stond daar in vol uniform?
Inderdaad, politieagent Deinum. Of hij onze vader even mocht spreken.
Nu kon mijn vader het erg goed met Deinum vinden, dus werd die uitgenodigd om binnen te komen. Toen kwam dus het hele verhaal boven water, dat hij had gehoord van zijn zoon Frans, dat Jannes en ik hem al zijn knikkers hadden afhandig gemaakt door het in eigen voordeel toepassen van zelfgemaakte knikkerregels.

Het eind van het liedje was dat onze pa heel erg boos op ons werd. Toen Deinum dan ook weer weg was, hadden wij geen knikkers meer. Onze pa had die aan Deinum meegegeven voor zijn zoon Frans. Boontje kwam om z’n loontje en zo werden wij gestraft voor onze zonden. Daarmee was die schuld vereffend.

Epiloog bij ‘Herinneringen uit mijn kinderjaren in Lemmer’.

Ik heb het een leuke uitdaging gevonden om vanuit mijn herinnering en geholpen door foto’s van onszelf, van de Lemsterkrant en van www.spanvis.nl , veel verhalen uit mijn kinderjaren in Lemmer tevoorschijn te toveren en daarmee weer ‘nieuw leven’ in te blazen. Terugkijkend in de tijd en vorsend in je eigen verleden, realiseer je je dat de meeste mensen uit Lemmer, van wie de namen zijn genoemd en die ik als kind heb gekend, niet meer onder ons zijn.

Met eerbied denk ik aan hen, omdat zij mede bijgedragen hebben aan mijn ontwikkeling als kind en daarmee ook aan de basis hebben gestaan van wat en wie ik ben geworden.

Wierden, oktober 2013.

Samen met mijn vrouw Petra.