Christelijk onderwijs |6|

1887 - 1921.

A.B.H. Funcke.

Den 10en Maart zal het 25 jaar geleden zijn, dat "meester Funcke" in de School voor Chr. Nat. Onderwijs te Lemmer werd geïnstalleerd als Hoofdonderwijzer. Hij kwam toen van Oostburg in Zeeland, waar hij circa 5 jaar als Hoofd was werkzaam geweest. Hij was niet vreemd in Friesland. In IJlst was hij een jaar of wat "hulponderwijzer" geweest. Hij bleek dan ook spoedig, hoewel Gelderscheman van oorsprong, aan het Friesche volksleven zich te kunnen aanpassen.

Hij gaf zich aan de Lemster school en aan het Lemster Christelijk leven met heel zijn hart. Dat heeft hij nu 25 jaar gedaan met de hartelijkste toewijding. Hij is een werkzaam Christen, altijd bezig in het werk des Heeren. Dat werk des Heeren is voor hem in de eerste plaats in de school, waar hij leeft en zijne leerlingen leven, schijnt mede te deelen. Dat werk vindt hij in de opleiding van de meest begaafde zijner leerlingen tot onderwijzer. Dat werk vindt hij in den kring zijner oud-leerlingen, die hij als directeur van allerlei vereenigingen dient.

Dat werk vindt hij in de practische politieke beweging der Christelijke partijen en in den kring van de mannen van Patrimonium. Gezwegen van wat hij op Kerkelijk gebied voor onschatbare diensten bewezen heeft en nog bewijst, kan men op hem als op een onverdroten krijgsknecht onzes Heeren Jezus Christus wijzen. Gezwegen van wat hij op Kerkelijk gebied voor onschatbare diensten bewezen heeft en nog bewijst, kan men op hem als op een onverdroten krijgsknecht onzes Heeren Jezus Christus wijzen.

Hij worde gehuldigd door vriend en vijand, door zijne broederen het meest. God worde verheerlijkt ook door dit jubileum, dat den feestvierenden broeder sterke tot nog lang durenden arbeid. En waar in den laatsten tijd nog al eens de klacht vernomen werd, dat vele Chr. Onderwijzers zoo weinig meeleven op sociaal- en politiek gebied, daar vinden wij in den heer Funcke een man van de daad, die de Christelijke banier hoog houdt.

●●●

Al heeft men weinig, als men 't oog Heft dankend, maar tot God omhoog. Die geeft en zegent, dan is 't veel.

Deze lovende woorden aan het adres van meester Funcke, zullen door allen die hem gekend hebben, onderstreept worden. Gedurende de 34 jaar dat hij hoofd van de school is, drukt hij een stempel op de gemeenschap van Lemmer. Hij en zijn vrouw zijn zeer geliefd bij de kinderen. Omdat zij altijd dicht bij de school gewoond hebben, kan ieder kind daar in-en uitlopen. De indruk die dat op een kind maakt is onvergetelijk, wat mag blijken uit de vele herinneringen die bij de oud-leerlingen naar boven komen, als je de naam 'Meester Funcke' noemt.

Het zijn vaak de kleine dingetjes, als het verbinden van kapotte knietjes, het repareren van een scheurtje of een losgeraakte schorteband, die onverbrekelijk gekoppeld zijn aan de goedheid van mevrouw Funcke, de 'juffrouw', en de gastvrijheid van het schoolhuis. Dit alles doet niets af aan het respekt voor het hoofd. Zelfs als hij geplaagd wordt, verandert dat niet. Nu heeft meester Funcke, ook wel een heel indringende manier om zijn afkeuring kenbaar te maken. Een paar kinderen knoopten eens een handdoek aan zijn slippenjas, de normale dracht van de meester, en natuurlijk was niemand de schuldige! Dan zegt meester: „Durf je het voor God te bekennen, dat je niet weet wie het gedaan heeft"? Stilte . . .

Of als meester Rindertsma, die wat moeite heeft met orde houden, weer eens op een vreselijke manier gepest is en meester Funcke, de klas instapt met de woorden: „Zullen we dan nu eerst maar even bidden"? Stilte ... en beschaamde kaken! Dat komt hard aan in de schuldige kinderhoofdjes en indruk maakt het. Zijn manier van lesgeven was zeer boeiend en de verhalen die hij vertelde, worden met aandacht beluisterd. Dat meester Funcke, ook Franse lessen gaf is bekend, maar dat hij de 6e klassers de Psalmen ook in het Frans liet zingen .... of nog mooier, in aansluiting op een zendingsverhaal, het scheepke onder Jezus hoede, in het Maleis, zal slechts bij een enkeling bekend zijn.

Meester Funcke, heeft ook altijd geprobeerd veranderingen in het onderwijs door te voeren, waarbij hij steeds weer tegen de toch wel starre houding van het bestuur moest opboksen. Al genoemd is de schoolgeld-inning, die ook de nodige moeilijkheden veroorzaakt heeft. Maar ook de leus 'De school aan de ouders', die meester Funcke, altijd heeft getracht waar te maken, stuitte bij het bestuur op weerstand.

Op 27 en 28 juli 1921 neemt men node afscheid van meester Funcke. Het door meester Schurer, gecomponeerde afscheidslied, op de wijs van 'De herdertjes lagen bij nachte', maakt ons dit wel duidelijk:

„Zo kwam dan de dag van uw scheiden,
de dag dat G' ons allen verlaat
Neen, 't is ons geen stond van verblijden,
al staan w'ook in feestlijk gewaad.
Schoon buiten de vogeltjes kwelen,
schoon 't zonlicht ook jubelt op zee.
Wij kunnen niet blij zijn en spelen,
want scheiden, ja scheiden doet weê".

Uitgewuifd door een schare leerlingen, de meesters Dragt, Schurer, Rindertsma, Boschker en de juffen IJlst en De Vries, vertrekken meester Funcke en zijn vrouw naar Ede, waar ze van hun welverdiende rust kunnen genieten.

A. B. H. Funcke *7-7-1856 - +12-4-1933.

De twintiger jaren.

Voor het bestuur breken nu rustiger tijden aan. Zij kampt niet langer met financiële tekorten en mag zich verheugen in een groot ledental, variërend van 120 tot 140 leden. Het is even wennen met het nieuwe hoofd, meester Van der Kooi, die op 1 augustus 1921 uit 37 sollicitanten is gekozen om meester Funcke, op te volgen. Het personeel moet ook aan hem wennen, want meester Van der Kooi, stelt hoge eisen aan de orde in de klas.

Het bestuur verlangt van de onderwijzers dat de barometer wat hoger komt, maar het enthousiasme over hun nieuwe baas is niet erg groot. Er volgen kleine strubbelingen, waarbij hij vooral met meester Dragt en meester Schurer, nogal moeite heeft. Die nemen geen blad voor de mond en gaan menigmaal tegen het gezag van Van der Kooi in.

Het bestuur is echter niet ontevreden over hem en geeft hem vrij mandaat, indien nodig, in alle klassen te inspekteren. In de loop der jaren weet meester Van der Kooi, zijn draai toch te vinden in de schoolgemeenschap en wordt hij als schoolhoofd geaksepteerd.

1919 - Meester Dragt en de "aankomende meester" Fedde Schurer.

Waar sommige onderwijzers het nog steeds moeilijk mee hebben, ook al is het verboden, zijn de lijfstraffen. Regelmatig moet er weer één op het matje komen. De verhalen over rietjes en linealen zijn bekend en menige oud-leerling kan hierover mee praten! Het aantal leerlingen blijft in deze jaren vrijwel konstant en in de bezetting van de leerkrachten verandert weinig. In deze periode komt er een schoolfunktie bij, namelijk die van conciërge. Voorheen zijn er schoonmaaksters en kachel-aanzetters. De man die dit vak gaat uitoefenen is Albert Smink. Hij neemt een heel aparte plaats in.

De schoolkinderen hebben respekt voor hem; als een cipier staat hij bij de ingang van de school om te kontroleren of ze wel schoon zijn en zo niet.... terug jongens! Hij wordt ook wel een beetje geplaagd door de jeugd en hij op zijn beurt plaagt het bestuur met zijn herhaalde verzoeken om loonsverhoging. Daar hij ook in nature wordt betaald, men huurt een stukje weide voor hem, waar hij wat vee kan houden, vindt het bestuur dit ruim voldoende en zijn vele verzoeken zijn dan ook niet gehonoreerd.

Toch is de uitbreidingsdrift van het bestuur nog niet ingetoomd: in 1927 is er een speciale schippersklas en de leden denken erover een bewaarschool te stichten. Dit heeft nogal wat voeten in aarde, maar men besluit toch maar alvast een stuk grond te kopen. Het gemeentebestuur geeft toestemming onder de voorwaarde dat de school binnen 5 jaar gesticht is.

Dan pakken donkere wolken zich samen boven de hoofden van de bestuurders en moeten zij zich bezig houden met een zaak die veel opschudding veroorzaakt.

Schippersklas.

De schoolkwestie.

Voorwoord.

In de in 1969 posthuum verschenen autobiografie van Fedde Schurer 'De bisleine spegel' schrijft hij: „Als ik mij nu, zesendertig jaar later, de mogelijkheid indenk, dat ik mij door een verklaring zou hebben verbonden om mij aan hun traditie te onderwerpen, dan weet ik dat ik, ook al was ik dan een 'sieraad' van dit milieu geworden, altijd het land aan mezelf zou hebben gehad".

Wat tegenwoordig ondenkbaar is, gebeurde toen: Fedde Schurer, werd door het schoolhoofd ontslagen om zijn evangelisch pacifistische ideeën. Dat deze zaak zoveel opschudding heeft veroorzaakt in Lemmer, zoveel pennen in beweging gebracht, breed uitgemeten in zowel de plaatselijke als de landelijke pers, kunnen wij ons nu nauwelijks nog voorstellen.

De veranderingen in de kerk en de politiek, in het geestelijk bestaan, hebben vele van de idealen die toen werden uitgedragen, bevestigd; de hiërarchie van vóór de Tweede Wereldoorlog bestaat, nu bijna 60 jaar na dato, niet meer. Wij kunnen vandaag de dag gemakkelijk een oordeel vellen over de machtssituatie van toen en over de mensen die het gezag vertegenwoordigen, maar zo simpel is dat niet.

Er is veel tijd over heengegaan om te komen tot wat het nu is, en dat geldt niet alleen voor het onderwijs, maar ook voor kerk en staat. Inspraakprocedures, medezeggenschapsraden en noem maar op .... Wij vinden het heel normaal en demokratisch. Toch hebben wij mensen als Fedde Schurer, nodig gehad, mensen die vraagtekens zetten achter vanzelfsprekendheden, een kritisch geluid lieten horen en die soms pas een halve eeuw later erkend werden; deze 'wereldverbeteraars' hebben de boom geplant, waarvan wij nu de vruchten plukken. Maar anno 1929 was men daar nog niet aan toe.

Toen werden door dit type mensen de fundamenten van een Christelijke traditie aangetast en schudde het puriteins Christelijke leven op zijn grondvesten! Er waren duidelijke grenzen, die werden bepaald door mensen, die om wat voor redenen dan ook, vonden dat zij het gezag vertegenwoordigden: de mannenbroeders.

Zij vervulden vaak dubbel-funkties in kerkeraad, kiesvereniging, schoolbestuur en gemeenteraad en konden als zodanig een grote invloed uitoefenen op het zedelijk en sociaal gedrag van de dorpsgemeenschap. Zij waren de vertegenwoordigers van het gezag. En wee degene, die daar tegenin ging! Hij werd ter verantwoordiging geroepen, hetzij door het opzicht van de kerkelijke vergaderingen of in dit geval door de schoolvergadering.

Over Fedde Schurer:

In 1919 is hij benoemd als onderwijzer aan de school. Hij trouwt in 1924 met de tevens aan de school verbonden juffrouw Willie de Vries. Na zijn ontslag in 1930 is hij in Amsterdam bij het openbaar onderwijs werkzaam geweest. Dan keert hij in 1946 terug naar Friesland en is tot zijn pensioen in 1963, hoofdredakteur bij de Heerenveense Koerier, de latere Friese Koerier. In de politiek is hij voor de Tweede Wereldoorlog aktief voor de Christelijk Democratische Unie en nadien voor de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer (1956-1963). Maar vooral is hij bekend geworden door zijn gedichten, voor het eerst gepubliceerd in de bundel 'Fersen' (1925). Zijn poëzie getuigt van een grote medemensenlijkheid, spontaniteit en een sterk persoonlijk geloof.

Als strijder voor de Friese taal is hij menigmaal in het nieuws geweest. De wettelijke regelingen voor het Fries in het onderwijs zijn niet los te denken van de beruchte 'Kneppel-freed', 16 november 1951 te Leeuwarden. In 1972, vier jaar na zijn dood, wordt hij door de Gereformeerde kerk, die hem in 1930 na zijn ontslag het lidmaatschap ontzegde, gerehabiliteerd. De Lemster bevolking heeft de oud-Lemster schrijver en dichter in het voorjaar van 1986 geëerd met een plaquette in de openbare leesbibliotheek.

Christendom en oorlog.

Het is ondoenlijk de 'schoolkwestie' in al zijn aspekten te belichten; het dossier is té omvangrijk en zou een onevenredig grote plaats innemen in dit herdenkingsboek. Toch zal ik proberen een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de toenmalige gebeurtenissen.

„De zaak van Schurer moet worden aangepakt". Zo luidt het oordeel van de heren bestuurders. Met enige ironie kan worden vastgesteld, dat zij dan niet weten waaraan zij beginnen. Meester Schurer, moet buigen voor het Gezag, want de mannenbroeders zijn van mening dat hij een verkeerde opvatting heeft over de Bergrede (de diskussie over dit onderwerp wordt nog tot op de dag van heden gevoerd, dus er is niets nieuws onder de zon) en zij moeten hem van zijn ongelijk overtuigen.

De aanleiding tot dit alles is de brochure 'Kristendom en Oarloch', de ook in druk verschenen rede, die Schurer in april 1929 houdt voor de Kamerkring Friesland van de C.D.U. De opwinding omtrent het verschijnen van deze brochure is, niet alleen in Lemmer, zeer groot. Het bestuur besluit Schurer, hierover ter verantwoordiging te roepen. Door een toevallige samenloop van omstandigheden verschijnt de heer A.L. Wijtzes, hoofd van de kweekschool te Sneek en inspekteur van het Christelijk Nationaal Onderwijs, op een vergadering van het bestuur. Hem worden de moeilijkheden voorgelegd en hij belooft aanwezig te zijn bij het gesprek dat het bestuur op 25 juli 1929 met Schurer zal hebben.

Het feit dat Wijtzes, bij dit gesprek aanwezig zal zijn, is overigens bij Schurer, niet bekend en mede doordat hij zelf geen getuige mag meebrengen, legt hij dit, terecht, uit als een daging. Hij weet dat hij zich zal moeten verantwoorden voor de uitspraken, die zijn samengevat in 'Kristendom en Oarloch'. Toch beantwoordt het bestuur de vraag, of hij als 'verdachte' of "beschuldigde' zal worden behandeld, niet en zegt alleen, dat zij hem enkele vragen willen stellen, waarop Schurer, de konklusie trekt, dat het beter is die vragen dan op papier te stellen, zodat hij deze weloverwogen en rustig kan beantwoorden.

Het bestuur gaat hier aanvankelijk niet op in, maar besluit aan het eind van de vergadering alsnog aan dit verzoek te voldoen. Het kernpunt van de vragen is Schurers, opvatting over de Bergrede van Jezus Christus, opgetekend in Matth. 5, 6 en 7. Volgens het bestuur is deze in strijd met artikel 3 van de Statuten van de Vereniging. Het is bovendien van mening dat hij foutieve aanhalingen gebruikt in zijn geschrift en betwijfelt of hij vanuit deze gedachten de Vaderlandse Geschiedenis nog wel goed kan uitleggen; hij erkent het recht van de Overheid niet voldoende en zijn Christendom is te humanistisch en te weinig gericht op de "Val der mensheid'.

De zinsnede 'Volg de stem van uw geweten en laat u niet meer africhten en dresseren voor moordenaarswerk, want alleen in de weg van Christus' geboden is vrede en vrijheid!', legt het bestuur uit als een oproep tot dienstweigering. Het zijn beschuldigingen van mensen, die overtuigd zijn van hun gelijk, mensen die de broeder willen redden van de 'ondergang' en hem, door het erkennen van deze dwalingen, willen doen buigen voor het menselijk gezag.

Het pakt allemaal iets anders uit: het zal een gevecht worden tussen twee overtuigd principiële partijen. De antwoorden die meester Schurer geeft, bevredigen de bestuursleden niet en zij spreken de vrees uit dat er een breuk zal ontstaan als hij weigert verder op hun vragen in te gaan. Maar meester Schurer, wil Gods woord gehoorzaam zijn en wijkt niet af van zijn meningen, opgetekend in de reeds genoemde brochure. Dit is slechts het voorspel tot de verdere ontwikkelingen.

Op 25 juli 1898 werd Fedde Schurer geboren ... Hij had zich op de 25e juli van het jaar 1929 een fraaier verjaardagscadeau kunnen wensen!

De vragen.

De eerste serie vragen die Schurer moet beantwoorden, zijn opgesteld door de heer Wijtzes. In het kort komen ze er op neer, dat hij de oorlogen, in het Oude Testament als 'oorlogen des Heren' en de Tachtig-jarige oorlog als 'godsdienstoorlog ter verdediging van de Kerk des Heren tegen de afgedwaalde Rooms Katholieken', moet goedkeuren.

Hij moet de konklusie weerleggen dat hij mensen aanspoort tot het weigeren van militaire dienst en mag niet in het Fries antwoorden. Deze eerste amateuristische poging hem tot een erkenning van zijn 'fouten' te dwingen, treft geen enkel doel. Schurer antwoordt dat men een situatie van eeuwen geleden niet meer kan vergelijken met de bestaande opvattingen. Dit antwoord maakt het bestuur wrevelig. „Waarom kan die man niet gewoon antwoorden op de vragen, die wij stellen?", verzucht men.

Het is duidelijk dat het bestuur geen raad weet met de toestand. Er zal beter advies ingewonnen moeten worden, vooral omdat zij dan al, op lichte aandrang van de heer Wijtzes beslissen hem eventueel te ontslaan, mocht hij doorgaan met zijn aktiviteiten. Op welke gronden en met wat voor bewijsmateriaal, is nog de grote vraag.

Pieter Sjoerds Gerbrandy, de 'rooie' advokaat uit Sneek wordt eind oktober 1929 bij de zaak betrokken. Gerbrandy is in eerste instantie niet erg genegen de zaak op zich te nemen, misschien omdat hij in zijn hart de denkbeelden van Schurer niet verwerpt. (Uit een later gesprek met Schurer blijkt ook wel, dat hij best zijn zaak had willen verdedigen in plaats van de zijde van het schoolbestuur te kiezen. Gerbrandy doet zelfs de suggestie dat Schurer, zijn politieke ideeën iets aanpast, zodat een carrière bij de anti revolutionairen zijn voortand zou kunnen zijn. Zij worden echter tegenstanders).

De vergaderingen volgen elkaar nu in een hoog tempo op. Er wordt overlegd, gewikt en gewogen. Er volgt weer een serie vragen, deze keer opgesteld door Gerbrandy en het konflikt verhard zich. De leden beginnen zich nu ook te roeren. Plotseling melden zich ook veel nieuwe leden aan, zo veel zelfs, dat het bestuur een komplot vermoedt. Daar moet wat aan gedaan worden, want anders mislukt de hele zaak nog en kan bij een eventuele stemming in de ledenvergadering de meerderheid zich wel eens tegen het bestuur keren.

Men besluit de nieuw aangemelde leden eerst te onderzoeken op kerkelijke meelevendheid en op het al dan niet onderschrijven van artikel 3 van de statuten. En vooral ook mogen ze geen ophitsende stukken in de kranten schrijven! Kortom er is sprake van een paniek-reaktie en deze doet het bestuur zeker geen goed, want het gevolg is dat er nog meer nieuwe aanmeldingen komen. Om de leden toch achter zich te krijgen, wil het bestuur een schriftelijke campagne beginnen, waarin ouders hun verontrusting kenbaar moeten maken.

Slechts één ouder reageert en deelt mee dat hij vindt dat zijn kind niet bij meester Schurer, in de klas kan zitten, omdat hij te ver van de Gereformeerde beginselen is afgedwaald en daardoor niet meer als onderwijzer aan de Christelijke school gehandhaafd kan blijven.
Mr. Gerbrandy vermaant hen daarop zeer voorzichtig te zijn met dit soort akties, want het kan de zaak alleen maar nadelig beïnvloeden. Ook als zij buiten hem om een brief schrijven, waarvan de inhoud twijfelachtig is, meester Schurer zou geen orde kunnen houden in de klas, vindt hij dit zeer onwaardig.

Achter de schermen gaan de advokaten (Pollema is de raadsman van Schurer) door met de voorbereiding. Dan volgt op 27 februari 1930 een algemene ledenvergadering. Uit voorzorg heeft men Wijtzes uitgenodigd om een (lange) rede te houden. Deze is vooral bedoeld om de 'oppositie' te verhinderen al te veel te zeggen.

De geschiedenis van de Christelijke school belicht hij uitvoerig en hij waarschuwt tegen de vredesbeweging, die een inzinking in de strijdbaarheid van de Christenen dreigt te veroorzaken. „Want", zo zegt hij, „zijn er al geen scholen waar de vaderlandse geschiedenis vals verteld wordt en waar de oude Bijbelverhalen over de oorlogen van Gods uitverkoren volk niet meer in de bijbellessen zijn opgenomen?"

Mogen daar nog wel de prachtige vaderlandse liederen worden gezongen als 'Wien Neerlands' bloed door d'aadren vloeit', 'Hollands vlag, je bent mijn glorie' of mooier nog 't Is de plicht dat ied're jongen aan d'onafhankelijkheid van zijn geliefde vaderland, zijn beste krachten wijdt...

Met gloed spreekt Wijtzes de rede uit. Met gloed ook wordt er gedebatteerd. In een al eerder gehouden ouderavond is de situatie dermate uit de hand gelopen, dat de handhaver van de wet heeft moeten ingrijpen. Deze vergadering heeft een rustiger verloop maar de grimmige ondertoon blijft bestaan.

Het ontslag.

Nog steeds raadt Mr. Gerbrandy, een ontslag af. Volgens hem zou Schurer, wel bekeerd kunnen worden tot de goede politiek! En hij probeert het, maar stuit op de standvastigheid van Schurer. Het bestuur en de heer Wijtzes denken echter dat hij niet van zijn dwaalweg terug zal komen en achten hem daarom een 'gevaarlijk' persoon voor het Christelijke onderwijs. Het enige dat Gerbrandy bereikt, is de verklaring die Schurer zal moeten ondertekenen en die hij zoveel mogelijk getracht heeft te verzachten. Het is vanuit bestuursstandpunt een compromis.

Die verklaring luidt: „Ondergetekende verklaart bij dezen, dat hij al het onderwijs dat hij geeft en geven zal aan de Christelijke school te Lemmer, in niets zal laten blijken, dat door hem gevoelens worden aangehangen als door hem in zijn brochure 'Kristendom en Oarloch' uitgesproken en in de door hem aan het bestuur toegezonden beantwoording der vragen toegelicht, speciaal wat betreft het punt persoonlijke dienstweigering en de gewenschtheid dat elk Christen daartoe kome;

  • dat hij direct noch indirect in de school voor deze opvatting eenige propaganda, hoe dan ook zal maken;
  • dat hij elken wenk van het Hoofd der School, dien deze hem te dezen zake zal geven, dadelijk en nauwgezet zal opvolgen;
  • dat hij alles zal vermijden, wat in de harten en hoofden der kinderen de overtuiging omtrent de positie van het overheidsgezag, gelijk die in Gereformeerde en Confessionele Confessionele kringen wordt beleden, zou ondermijnen en zich derhalve zal gedragen naar de ten dezen in de Gereformeerde en Confessionele kringen traditionele opvattingen, zonder reserve;
  • dat hij buiten de school voor zijnen boven bedoelde opvatting, geen opzettelijke propaganda zal maken;
  • dat bij ondertekening dezer verklaring van hem verwacht wordt, dat hij de verbinding met vrienden buiten de eigen kring, zal verbreken;
  • dat hij zal worden geplaatst voor de tweede klasse (dit onder toevoeging van meester Van der Kooi).

Schurer, heeft niet veel tijd nodig voor zijn antwoord en weigert ondubbelzinnig deze verklaring te tekenen; 17 maart 1930 wordt hem na schooltijd zijn 9 vellen tellende ontslagbrief overhandigd en met onmiddellijke ingang de toegang tot de school ontzegd.

De nasleep.

Onmiddellijk na het ontslag en de schorsing gaan de raadslieden van Schurer, in beroep bij de Commissie van Beroep van de Schoolraad voor Scholen met den Bijbel. De zitting vindt plaats op 9 juni 1930 in Utrecht en het is een verloren zaak voor Schurer. Toch is het bestuur voor de rechtszitting nog niet honderd procent zeker van de afloop van de zaak, want het besluit Schurer, in elk geval de toegang tot de school te verhinderen, ongeacht de uitspraak van de Commissie van Beroep.

Het bestuur voelt zich gedreven tot deze daad door de golf van protesten die het te verwerken krijgt. Van Den Helder tot Maastricht en ook op het Friese platteland, klimt men in de pen om tegen het ontslag te protesteren. De ingezonden stukken in de landelijke en plaatselijke pers liegen er niet om.

Hoewel de vakverenigingen van de onderwijzers via hun besturen niet hebben geprotesteerd, zijn er individueel veel handtekeningakties van onderwijzers gevoerd, dit in tegenstelling tot wat er later wel beweerd is, namelijk dat er geen enkel protest vanuit de onderwijswereld naar voren gekomen is. De bewijzen van het tegendeel zijn nog overduidelijk aanwezig.

Toch heeft het bestuur nog voldoende steun in de rug van leden, die het gevoerde beleid ondersteunen. Hoewel geen enkele schriftelijke, zijn er genoeg mondelinge adhesie betuigingen vanuit confessionele kringen geweest; er is immers al vanaf het begin van de kwestie sprake geweest van twee partijen, vóór of tégen.

De 'schoolkwestie' is met de zitting in Utrecht dan wel afgerond, maar het bestuur krijgt nog geruime tijd te maken met de gevolgen. Twaalf leerlingen zijn van school gehaald en in een algemene vergadering in december 1930, waar overigens de aspirant-leden geweerd zijn, wil men artikel 5 van de statuten wijzigen. Een bestuurscoupe dus, want het nieuwe artikel zou moeten behelzen dat, ten eerste de bestuursleden niet meer terstond herkiesbaar zijn en ten tweede dat, ouders van schoolgaande kinderen zitting hebben in het bestuur. Het voorstel wordt verontwaardigd van de tafel geveegd.

Bij de stemming die hierop volgt, trekt de meerderheid het voorstel weer in. Een andere kwestie is het stichten van een "Vrije Christelijke School" Een aantal leden van de vereniging, ontevreden over het verloop van de zaak, tracht deze school op te richten. Het bestuur doet alle moeite om dit te verhinderen: het schrijft brieven aan de Minister van Onderwijs en wendt zich zelfs tot de Kroon, om steun te krijgen.

De onzekerheid in deze zaak veroorzaakt een oponthoud in de plannen voor de nieuwe bewaarschool. Dan biedt in mei 1933, de wet van Marchant uitkomst; deze wet verbiedt uitbreiding en nieuwbouw, als de bestaande faciliteiten voldoende zijn. De leden van 'De Vrije School in oprichting' besluiten dan hun pogingen op te geven, waarna het bestuur van de vereniging opgelucht ademhaalt en eindelijk de normale bestuurszaken weer met voldoening kan uitoefenen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.