Verzameling van Sleat Eartiids |9|

HOUW

Dicht bij de Kop van de Afsluitdijk ligt aan de voet van de oude zeedijk de buurtschap Houw, welke naam bij velen niet onbekend is vanwege het feit, dat zij met flinke letters op de door de familie S. Elgersma bewoonde boerderij — rechtsboven — prijkt. Onder die velen zijn ook talloze buitenlanders, want de route langs de zeedijk — practisch van Lemmer tot aan de Kop — wordt door de vreemdeling hogelijk gewaardeerd. Alleen al vanwege de sensatie, dat zij zo duidelijk ervaren dank zij een beschermende dijk op veilige, beneden de zeespiegel liggende, grond te kunnen rijden.

Een andere sensatie is het grazende vee op dijk en berm, dat zo rustig blijft onder alle verkeer. En dan niet te vergeten de kostelijke vergezichten over een rijk met kleine dorpjes en grote boerderijen gestoffeerd landschap onder een hoge hemelboog. Dat is voor de buitenlander nog unieker dan de Afsluitdijk, hoe dit stuk ingenieursvernuft ook wordt bewonderd. De vrachtauto links naast de huisjes rijdt op die dijk. Het witte gebouw; in het midden aan de horizon is het bekende benzinestation op de Kop met daarnaast het viaduct in de rijksweg naar Bolsward. Daar zullen zich straks grote verkeerstechnische veranderingen voltrekken vanwege het feit, dat op dit punt van samenkomst van de E 10-weg en rijksweg 43 de laatstgenoemde weg de hoofdroute zal worden.


Jan Dam en Jerina en dochter Freay bij de lerse huifkar met een van hun fjordenpaarden.

FRIES MOZAÏEK

LEMSTER JAN LEEFT ALS OUDERWETSE ZIGEUNER

“Je bent overal, maar je bent ook altijd thuis"

Door Louis Westhof

OP DE STANDPLAATS voor woonwagens bij Lemmer, aan gene zijde van de A50, staat sinds enkele dagen een huifkar. Op zich is dat niets bijzonders, ware het niet dat de huifkar permanent wordt bewoond door een echtpaar met kind. Wij mogen dan de laatste maanden nauwelijks iets van een winter beleven, toch lijkt het ook met deze buitentemperaturen geen pretje dagen en nachten in zo’n behuizing te vertoeven. Jan (44), Jerina (40) en Freay (4) de Vries maken er echter geen probleem van. „Wij hebben een kachel", zegt Jan, wijzend op een houtkacheltje, dat overigens juist die dag dienst weigert.

Waarom Jan met zijn gezin Lemmer aandoet is snel verteld. Hij is Lemster en zijn ouders wonen er nu nog. Als de krant langskomt, zijn z’n vrouw en dochtertje daar juist op bezoek. Maar goed ook, want in de wagen is weinig ruimte voor zoveel mensen tegelijk. Jan haalt zijn schouders op. „Vroeger woonden ze met z n tienen in zo’n kar." Waarmee hij maar wil aangeven dat de huifkar voor zijn gezin ruim bemeten is. Het is maar waaraan je gewend bent.

„Wij wonen al tien jaar in zo’n wagen", vertelt Jan. „Eerst hebben we een andere gehad. Eentje van het type Pipo de Clown. Daarmee zijn we vier jaar door België en Nederland getrokken. Dat ding woog 3500 kilo en was te zwaar om er mee door bergachtige streken te trekken. Vandaar dat ik zes jaar geleden deze kar heb gebouwd." Zodoende kon ook Frankrijk eens worden aangedaan. Inmiddels behoort die reis al weer een jaar tot het verleden, maar de ervaringen die Jan daar opdeed, staan hem nog helder voor de geest.

Politie op je dak.

„We zijn bij de hele westkust van Frankrijk langs geweest en vervolgens door de Pyreneeën naar Marseille getrokken. We hebben rondgezworven door de Provence en op braderieën en markten gestaan. De sfeer is daar veel gemoedelijker dan in Nederland. Hier heb je bijna overal waar je komt direct de politie op je dak. Die heeft dan een telefoontje gekregen, hè. Van mensen die ons niet vertrouwen en voor zigeuners aanzien. En als ze komen, vragen ze je direct naar je naam. In het buitenland gebeurt dat niet."

Hoewel hij niets op zijn kerfstok heeft, is Jan van de in zijn ogen overdreven belangstelling voor zijn persoontje eigenlijk een beetje flauw geworden. Dat is dan ook de reden dat hij steevast een foutieve naam opgeeft. „Ik heet helemaal niet De Vries'”, bekent Jan, die zijn juiste achternaam in het midden laat. Tenslotte verandert dat niets aan de situatie dat mensen vreemd opkijken als hij met zijn kar voorbij rijdt.

In juli gaat de reis naar Italië. „In Saint Marie de la Mer in Zuid-Frankrijk ben ik op een groot feest een Italiaanse zigeuner tegen gekomen. In Italië zou het allemaal veel gemakkelijk zijn voor zigeuners. Nu, wij nemen de proef op de som", legt Jan de reden van het reisdoel uit. Het zal een langdurige reis worden, want de twee fjordenpaarden, die de huifkar trekken, halen een gemiddelde van honderd kilometer per week.

Handlezeres

Zodoende zijn Jan, Jerina en Freay gedwongen onderweg vele markten aan te doen om in het levensonderhoud te voorzien. Op die markten worden zelfgemaakte poppen verkocht. Hij maakt de kop, het lijf en de ledematen, zij vervaardigt met hulp van een handnaaimachine de kleren. Per pop zijn Jan en Jerina gemiddeld twee dagen bezig. Die arbeid wordt niet vertaald in de verkoopsprijs. „Vijfenzestig gulden", zegt Jan. „Dat is niet duur als je ziet dat in een winkel het dubbele wordt gevraagd. Maar wij hebben weinig geld nodig. Eén fles gas in de twee maanden en af en toe een nieuwe spijkerbroek."
Naast de verkoop van de zelfgemaakte poppen*, schamen Jan en Jerina er zich niet voor ook andere zaken aan de man of vrouw te brengen. Droogbloemen, kaarsen, sieraden, posters van de huifkar. Jerina draait haar hand er zelfs niet voor om op markten het ambt van handlezeres uit te oefenen.

Voordat Jan definitief voor het trekkersbestaan koos, woonde hij gewoon in een rijtjeshuis en was hij in dienst bij een baas. „Ik heb wel twintig beroepen gehad. Ik heb in de haven gewerkt, ben als knecht bij een boer geweest en heb zelfs op een Urker vissersboot gevaren."

Niets bevalt hem echter beter dan het leven zoals hij dat nu leidt. „Je bent overal, maar je bent ook altijd thuis. En je leert veel mensen kennen", zegt hij. Jan weet niet hoe lang zijn trekkersbestaan nog zal voortduren. Zijn dochtertje moet over een jaar naar school, hoewel ook daaraan wel een mouw is te passen, verwacht Jan. „Als je met weinig tevreden bent heeft zo’n bestaan slechts mooie kanten", zegt hij. „Ook met temperaturen van min twintig is het hier best uit te houden. Soms ligt er een laagje ijs op de dekens, hangen de ijspegels aan het plafond en in mijn baard en zijn de koffiemelk en het brood bevroren, maar we hebben het nog nooit koud gehad. Ook mijn dochtertje niet.” Dat komt dus vooral door het houtkacheltje, dat hij kreeg van een Franse kennis. „Weet je wat het voordeel is van hout als brandstof? Je moet het hakken en dus heb je er twee keer warmte van."

Foto en pop van Fetsje Kortstra: Een van de zelfgemaakte poppen door Jan en Jerina.


SCHRIJFKUNST

ledere vreemdeling die over het Turfland in Lemmer wandelt, verbaast zich over de fraaie letters, die groenteboer Koop Gaastra (36) schijnbaar moeiteloos met een krijtje of een stift op de borden voor zijn winkel aanbrengt. Het zit een beetje in de familie, verklaart hij „en ik mei graech skilderje en tekenje, dat sadwaende." Enige opleiding in het lettertekenen heeft hij niet genoten. Er wordt hem vaak geadviseerd om als nog een kursus te volgen, maar dat zal er wel niet van komen. Het is eigenlijk begonnen toen hij een versje moest maken voor het poëziealbum van een oomzeggertje. De onderwijzeres had er een fraai gecalligrafeerd vers in geschreven en die bezat een MO-akte. Koop Gaastra wilde bewijzen, dat hij het ook kon en ging er speciaal voor zitten. Het resultaat werd alom geprezen en sindsdien maakt hij er wat meer werk van. Af en toe krijgt hij verzoeken om de tekst in foto-albums te verzorgen of een trouwboekje te calligraferen. Dat is wel eens leuk, maar het moet uitzondering blijven, zegt hij, want anders staan ze hier straks in de rij.


Het uit 1773 daterende koopmanshuis van de Oudesluis in Lemmer, waarvan een groot deel van de geschiedenis in een boekje is vastgelegd.

JELLE DE JONG EN DE HISTORIE VAN “HUIS OUDE SLUIS 9”

KARAKTERISTIEK is het huis aan de Oudesluis in Lemmer zeker. Vooral nu het na een grondige restauratie door de Lemster Douwe Tijsseling wordt gebruikt als restaurant en woning. Over de historie van dit uit 1773 daterende pand was tot op heden weinig bekend. De als bouwkundig tekenaar bij architektenbureau Kroes werkzame Jelle de Jong uit Lemmer werd evenwel in de historie geïnteresseerd toen in 1980 het pand Oudesluis 9 gedeeltelijk werd gerestaureerd.

Veelvuldig gestelde vragen over dit op de Monumentenlijst staande huis brachten hem op het idee om een onderzoek in te stellen. Het resultaat daarvan heeft hij in een boekje samengebracht. In een oplage van honderd exemplaren is vorige week „Het huis Oudesluis 9" verschenen. „Moge dit werk bijdragen tot een verhoogde belangstelling voor de weinige monumenten die Lemmer nog heeft", zo schrijft Jelle de Jong in de inleiding van het boekje.

Door zijn naspeuringen kwam boven water, wie het karakteristieke pand in 1773 heeft gesticht. Vele malen heeft De Jong het gemeentearchief van Lemsterlanaop nadere gegevens nageplozen en uiteindelijk stuitte hij in zogenaamde reéelkohieren op het gegeven dat de Lemster houtkoper Nanne Jouwerts Stapert het op 15 april 1773 gekochte pand liet afbreken. Een paar maanden later werd vermeld dat het pand „stond vernieuwd te worden".

Het pand aan de Oudesluis 9 stond in vroeger tijden op één der fraaiste plaatsen van het dorp. Het had toen nog uitzicht op de zeesluis, waar altijd volop drukte was door de schepen die Lemmer binnenkwamen of weer verlieten. Ook het naastgelegen pand - waar nu Makelaardij Friesland is gevestigd - behoorde toentertijd in eigendom toe aan Nanne Jouwerts Stapert. Hij gebruikte dit als woonhuis. Het huis aan de Oudesluis 9 was tot 1790 ingericht als pakhuis voor de houthandel.
Het is de heer Jelle de Jong duidelijk geworden dat de houtkoper Nanne Jouwerts Stapert ook heeft weten te profiteren van de bloei van Lemmer in de tweede helft van de achttiende eeuw. Als ondernemer deed hij goede zaken met zijn houthandel en bovendien verwierf hij huizen en landerijen in Lemmer en omstreken. „Hy hearde ta in famylje fan oansjen. Hy is ek yn tsjerke beierdige", licht De Jong verder toe.

Deze Lemster „sneuper" heeft in zijn boekje . “Het huis Oudesluis 9" verder allerlei gegevens verzameld over wie het bewuste pand in eigendom hebben gehad en wie er in hebben gewoond. De kleindochter van Nanne Jouwerts Stapert, Wiepkjen Jentjes, werd na de dood van de stichter van dit nu monumentale huis eigenaresse van alle eigendommen. Later werd het pand door haar verkocht De kelders werden aangeprezen als bijzonder geschikt voor de berging van wijnen. Zover is het evenwel niet gekomen. ln het huis en dan met name de kelders werden respectievelijk een textielzaak van de familie Van Schoot, een courantdrukkerij van Hendrik Wilder, een brandstoffenhandel van de familie Gosse Wierda gevestigd. Dit laatste bedrijf heeft als vennootschap tot november 1970 in het onderhavige pand gezeten.

Door de jaren heen ging evenwel veel van het karakteristieke v.m het “huis aan de Oudesluis" verloren. Veel van de oude betimmeringen werden gesloopt en het exterieur raakte in verval. Markant is echter de rijk versierde klokgevel van dit koopmanshuis, die door de eeuwen heen wel in de oorspronkelijke staat is gebleven.

Volgens Jelle de Jong heeft het huis in de loop der tijd toch enorm aan schoonheid ingeboet “Der is foaral fan binnen in protte fernield", vertelt hij. Met de restauratie is het pand uiterlijk grotendeels weer in oude staat teruggebracht. “It is ien fan de seldsume kearen dat der noch mei rykssubsydzje in hûs' bûten in beskerme doarps- of stêdsgesicht restaurearre wurde koe", legt De Jong uit. Douwe Tijsseling kreeg het evenwel klaar, nadat hij het pand in 1979 had gekocht. Tot die tijd was het huis een showroom van Slump voor sanitair en kachels.

Op dat moment werd de belangstelling van Jelle de Jong gewekt voor de geschiedenis van dit koopmanshuis. “lt is in leafhawwerij fan my om nei âlde saken te sneupen", verklaart hij. Het werd een duik in het verleden van één van de weinige in Lemmer overgebleven monumenten. Veel van de oude karakteristieke gevels zijn in de loop der tijd namelijk gesloopt. Het was voor Jelle de Jong een extra stimulans om de geschiedenis van het pand van Douwe Tijsseling eens na te gaan en vast te leggen Het monumentale “huis van de Oudesluis" vormt daarin een herinnering aan de bloei van Lemmer in de tweede helft van de achttiende eeuw.


Fluitje aan de wilgen gehangen

U. de Jong, liet de voetbal in Lemmer jarenlang rollen

Lemmer heeft in de heer U. de Jong, enige tijd geleden pensioengerechtigde geworden, een man, die bij nader inzien méér voor de voetbalsport in zijn woonplaats heeft gedaan dan uiterlijk wel lijkt. Tien jaar geleden hing hij zijn scheidsrechtersfluitje aan de wilgen, na deze 25 jaar lang met animo te hebben bespeeld. Opvallend lang was zijn zitting in de elftalcommissie van de vv Lemmer, waarin hij 15 jaar achtereen meehielp de elftallen samen te stellen. De reden om de heer U. de Jong nu in het zonnetje te zetten is een weinig voorkomend jubileum. Dit jaar zal hij 25 jaar consul zijn geweest van de KNVB voor de vv Lemmer.

Nog actief

Al is deze voetballiefhebber in hart en nieren al jaren geen officiële „fluitist" meer, het is geen beletsel voor hem nog dikwijls leiding te geven bij een voetbaltreffen. Er werd op hem nog nooit vergeefs een beroep gedaan. Het kan moeilijk anders: door de jaren heen is mevrouw S. de Jong - de Vries zich ook gaan interesseren voor de tijdrovende liefhebberij van haar man. Voetbal heeft voor hen nooit aanleiding gegeven tot wrijvingen. De loyale houding van mevrouw De Jong gaat niet zo diep, dat zij het voetbal zo kan doorgronden als haar man. Zijn jarenlange rijke ervaringen zouden hem voldoende stof opleveren er een onderhoudend boek over te schrijven.

Keuren

Een verantwoordelijkheid, die men niet te licht moet achten. Het is iedere zondagmorgen vroeg opstaan, de velden keuren en dan dikwijls voor de moeilijke beslissing staan of Lemmer een voetballoze zondag zal hebben, of niet. Toen enige jaren geleden „Lemmer" zijn 40-jarig bestaan vierde, werd voorzitter H. Haveman de gelegenheid geboden in ruime kring het vele verdienstelijke, werk van de heer De Jong te onderkennen. Deze werd dan ook onderscheiden met zijn 40-jarig lidmaatschap van de vereniging.
Reeds voordat de heer De Jong in 1940 officieel als consul werd aangesteld, hielp hij zijn, in de oorlog overleden, voorganger C. Koole al jarenlang bij de wekelijkse keuring van het terrein.


Sjoelen in Lemmer ten bate van de drumband. Op de achtergrond op 't toneel het „lichtspel".

“AS WY DER DAN MAR TWA TROMMELS FAN OER HALDE”

Sjoelen en schieten in 't belang van de verenigingskas

WOENSDAGAVOND in het r.k. verenigingsgebouw Us Thús te Lemmer, waar de Lemster drumband gastvrijheid geniet voor het houden van schiet-, sjoel- en speerwerpwedstrijden „ter versteviging van de kas." Instructeur J. Coenoorn heeft het wel gezien. „Midden yn 'e wike ha se noch net folle jild. Eartiids wiene wy sa gek en gean hjir op freed- en saterdeitojoun stean, mar dat wolle dy jonge minsken net mear. En dochs barden wy dan folie mear yn." Nog een geluk, dat er vanavond geen voetbal op de televisie is." Dan wie it in rampflucht wurden," zegt Coehoorn. Overigens is er wel concurrentie: de Jasperina-show staat in Lemmer.

Dit is de tijd, dat de h.h. verenigingsbestuurders overuren maken in het belang van hun clubs. Ze timmeren sjoelbakken in elkaar, lenen windbuksen, oefenen zich in het bal- en speerwerpen en piekeren zich suf over nieuwe attracties, die het publiek uit de warme huiskamer en bij de beeldbuis vandaan kunnen lokken. Ze bestellen in goed vertrouwen taarten, banketletters en worsten en liggen 's nachts wakker van de vraag: raken we de boel wel kwijt? Ze schreeuwen zich twee avonden aaneen de keel schor: „Allegear klear? Spelen maar".

Vroeger sjouwden om deze tijd van het jaar de „bolkoerrinsters" met manden vol taai, speculaas, marsepein en pepernoten. Er zijn fraaie prenten uit deze minder fraaie tijd overgebleven. Vroeger hielden de bakkers op sinterklaasavond sjoelen en schieten om hun laatste Sinterklaaslekkernijen kwijt te raken. Het was bar gezellig in zo’n warme bakkerij', waar de mensen op elkaar gepakt de dubbeltjes lieten rollen. Er zullen niet veel bakkers meer zijn, die deze traditie in ere houden. De verenigingsbesturen hebben het overgenomen.

Maar op Sinterklaasavond krijg je de mensen niet meer de deur uit en vandaar, dat de kermis binnenshuis meestal op woensdag of donderdagavond begint.
„Wy hoopje der twa trommeltjes fan oer to halden," zegt de instructeur van de Lemster drumband, twee VDG-dieptetrommen met dubbele besnaring, voor doffe partijen, als iedereen begrijpt wat daarmee bedoeld wordt. Zo’n trommel kost al gauw vierhonderd gulden, zodat de twee avonden sjoelen en schieten enz. tenminste achthonderd moeten opbrengen. Daar zijn dan het bestuur en de meeste leden een hele tijd in voor de weer geweest, belangeloos natuurlijk.

Lichtspel

De timmerlui in de band hebben een stuk of tien sjoelbakken in elkaar gezet, de vereniging heeft sinds jaar en dag een eigen windbuks en de leden, die verstand hebben van electronica hebben een lichtspel in elkaar geknutseld. Op een groot bord, dat op het toneel staat, staan in een stuk of veertig vakjes de namen van Lemster middenstanders. Er worden bonnetjes verkocht en als alle vakjes bezet zijn, gaat het licht flitsen. Op zeker ogenblik blijft het staan op één der vakjes en op het daarmee corresponderende nummer is dan de prijs gevallen. Het mes snijdt hier aan twee kanten; de middenstanders betalen voor de reclame en de spelers offeren hun kwartjes.
Omroeper Jan Bergsma is in de avonduren met de bel door Lemmer getogen om 't feest aan te kondigen. Dat doet hij voor een banketletter en een worst.

In de hoek van de zaal liggen de prijzen, door Coehoorn streng bewaakt: 150 banketstaven, 100 pond worst, 50 taarten (à vijf gulden per stuk). Een hele investering. Er moeten heel wat kwartjes rollen voordat de vereniging er wat beter van wordt. De drumband heeft nog een vijftiental leden, vertelt Coehoorn. 't Is een toer de boel op gang te houden, maar hij heeft nu weer twee jongelui in opleiding. Daar is hij de hele winter mee besteld en waarschijnlijk ook de volgende nog wel. De Lemsters zitten n.l. in de ere-afdeling en dan komt er heel wat kijken.

„It wurdt hyltiten moeiliker foar de burgerkorpsen. Se sjogge tofolle nei de militairen, mar dat kinne wy net opbringe. As der ien is dy't der net to folle makket dan kin ik dy net fuortstjûre." Hij is blij met ieder nieuw lid. De tien klaroenen hangen al een hele tijd aan de wilgen. Er zijn geen liefhebbers meer voor. Jammer, maar het is niet anders. Als de drumband maar blijft bestaan.
„As wy dermar twa trommeltjes fan oerhâlde," zegt Coehoorn nogmaals en hij kijkt zorgelijk. Andere jaren was het om ruim acht uur al stampvol. Maar de sjoelbakken zijn bezet en de lichtflits-attractie draait permanent. De eerste winnaars melden zich met de bonnetjes bij de lekkernijen-beheerder: drie voor een taart, twee voor een worst en een voor een banketstaaf. „Allegear klear? Spelen maar.


Wilhelm Bettinger (links) en Rudolf Salewski, op vakantie in Lemmer.

CONCENTRATIEKAMP DUURDE TIEN JAAR

Gesprek met twee goede Duitsers

DE TIJD ligt nog niet zo ver achter ons, dat allerlei goede vaderlanders zich beijverden met het plakken van de tekst „Heim ins Reich" op Duitse personenwagens. Men ging er wat ongenuanceerd van uit, dat al die Duitsers op zijn minst medeplichtig geweest waren aan het schrikbewind van Hitler. De laatste jaren is daarin wel wat verandering gekomen. Men heeft oog gekregen voor het verzet, dat er toch ook in Duitsland is geweest. Met name de bomaanslag op Hitler in juli 1944 wordt de laatste jaren bij herhaling op de televisie als het voorbeeld van het Duitse verzet naar voren gehaald.

Veel minder is 't bekend, dat er jaren voor Nederland werd bezet, al een verzetsbeweging in Duitsland bestond. Twee mensen uit dat „vooroorlogse" Duitse verzet waren dezer dagen met vakantie in Lemmer: Wilhelm Bettinger (69) en Rudolf Salewski (68), beiden uit Oberhausen in het Ruhrgebied. Ze verbleven in pension bij het kledingmagazijn Van der Berg in Lemmer. Voor de tiende mei 1940, de dag dat de verschrikkingen van het nazisme werkelijkheid werden voor ons land, hadden ze door hun verzet al jarenlang doorgebracht in gevangenissen en concentratiekampen.

Nog voor 1933
Het verzet begon voor hen zelfs niet eens in 1933, toen Hitler aan de macht kwam, maar al daarvoor. Salewski en Bettinger, beiden mijnwerker, waren al, jong aktief, in de vakbeweging in het Ruhrgebied. Als zovele politiek bewuste arbeiders kwamen ook zij in de rijen van de KPD, de Duitse communistische partij, terecht. Het was de Duitse arbeidersbeweging, die met name de strijd aanbond met de reactionaire groepen uit het leger en de zogenaamde Junkers in de Weimarrepubliek.

Bettinger en Salewski waren getuige van de snel naderbij komende ondergang van de demokratie in hun land. Toen de krisis uitbrak, vertrok Wilhelm Bettinger naar de Verenigde Staten, waar hij enkele jaren werkte in een metaalfabriek. In 1932 keerde hij naar Duitsland terug en raakte daar, met zijn vriend Salewski, betrokken bij optochten en demonstraties — en als het zo uitkwam vechtpartijen — tegen de nazi's. Het was ook de tijd, dat er een tegenstelling bestond tussen communisten en socialisten. De socialistische stadsbesturen lieten communstische betogingen meestal uitelkaar slaan, en de communisten scholden de socialisten uit voor „sociaal-fascisten".

Industriëlen

De heer Bettinger zegt: „De Ruhrindustriëlen, die hebben Hitler in het zadel geholpen. Toen Hitler's partijkas leeg was hebben zij hem tien Pfennig voor iedere ton kolen gegeven. Dat gaf de doorslag." En wat het nazisme betekende, wist hij al in 1930. „Wij zeiden toen al: Hitler is oorlog." Maar aan de andere kant vindt hij, dat de Duitse arbeiders toen voor het merendeel Hitler toch ook wel hebben onderschat. De eenheid, die eerder bestond tegenover het rechtse gevaar, bestond in 1933 niet meer.

Op de dag van de machtsovername in 1933 hebben beide mannen, samen met geestverwanten, nog oproepen voor een algemene staking tegen Hitler verspreid. Maar de KPD was meteen na de Rijksdagbrand krachteloos gemaakt doordat de politie honderden vooraanstaande communisten arresteerde. Socialisten, gelovigen, mensen van alle gezindte die zich tegen de nazi's keerden volgden de communisten snel op de weg naar de gevangenissen en kampen. Wilhelm Bettinger en Rudolf Salewski raakten vrijwel meteen betrokken bij illegaal werk, dat werd opgezet door niet opgerolde cellen van de KPD. Hun werk bestond uit het verspreiden van illegale lektuur, het helpen van vervolgden naar het buitenland en het tegenwerken van de nazi's, waar dat maar kon. De heer Bettinger bracht zijn vrouw naar het toen nog niet bij Duitsland horende Saargebied. Toen dat in 1935 na een volksstemming weer Duits werd, vluchtte ze verder naar Amsterdam. Bettinger: „Ze deed vanuit Amsterdam veel illegaal werk in ons land. Omdat ze Duitse was, werd ze in november 1939 geïnterneerd door de Nederlandse politie. En zo viel ze in juni 1940 in handen van de Gestapo." Ze werd naar Duitsland getransporteerd.

Veel anti-fascisten die naar het buitenland waren gevlucht en in 1940 gevangen werden genomen, werden aldus Bettinger als ze naar Duitsland werden gebracht, meteen over de grens doodgeschoten. Mevrouw Bettinger bleef in leven, en bracht de oorlog verder door in diverse tuchthuizen. Haar hele familie zat gedurende de oorlog gevangen. Haar moeder en een broer zaten elf jaar in gevangenissen en kampen. Sinds 1945 woont ze in de DDR. Ze is niet meer bij haar man teruggekomen, hoewel ze na de bevrijding vernam, dat hij nog leefde. Bettinger: „Het leven heeft ons gescheiden."

Wilhelm Bettinger werd in 1937 gearresteerd en naar Sachsenhausen gebracht. Zijn vriend viel in oktober 1934 in handen van de Gestapo, toen de illegale groep waarin hij werkt, werd opgerold. „Wat de Gestapo aan de mensen van onze groep heeft misdaan, is onbeschrijfelijk. Een kameraad werd zo geslagen, dat het vlees hem van de benen viel," zegt hij. In mei 1935 werd hij met de anderen tot vijf jaar tuchthuis veroordeeld.

Na Sachsenhausen kwam Wilhelm Bettinger in het concentratiekamp Neusestrum in het Emsland. Daar werd hij in augustus 1939 losgelaten. Hij werd toen dwangarbeider in een mijn in het Ruhrgebied. Hetzelfde overkwam Salewski, die in februari 1940 naar een mijn werd overgeplaatst. In 1943 kwamen beide mannen in een zogenaamd Bewahrungsbataljon terecht. Dat waren legereenheden, samengesteld uit voormalige politieke gevangenen. Die eenheden werden ingezet in Griekenland en Joegoslavië tegen de partisanen. De opzet van die eenheden was, dat niemand van degenen die erin geplaatst waren de oorlog zou overleven.

Bettinger en Salewski overleefden echter de oorog wel. De heer Salewski was op Leros in Griekenland en in Joegoslavië, in Tsjechoslovakije geven hij en zijn medesoldaten zich zonder zich te verzeten over aan de Russen. Hij werd krijgsgevangen gemaakt en verbleef tot 1948 in Moldavië. „Ik heb het daar goed gehad." Zijn gevangenschap neemt hij de Russen niet kwalijk. „Ik maak de Russen geen verwijten. Ik heb immers het fascistenuniform gedragen," zegt hij.
De heer Bfttinger werd aan het eind van de oorlog gevangen genomen door de partizanen van Tito, die hem en de andere Duitsers meteen na het tekenen van de overgave over de grens zetten. Hij kwam bij een Engelse eenheid terecht, waar hij anderhalf jaar als tolk werkte. Daarna mocht hij
naar Oberhausen terugkeren.

Wilhelm Bettinger en Rudolf Salewski hebben ondanks hun ervaringen hun idealisme niet verloren. Ze zijn geen lid,meer van de KPD, maar werken wel aktief mee in de vereniging van vervolgden van het naziregiem. Ze vinden, dat het gevaar van het fascisme niet verdwenen is in hun land dat ze onder meer belichaamd zien in de figuur van Strauss. Salewski: „Wie zoals wij het geluk heeft gehad die hel te overleven is aan zijn vermoorde kameraden verplicht alles in het werk te stellen dat er nooit weer fascisme, nooit weer een SS komt. Er is geen compromis met deze lieden mogelijk."


Jan en Bertus Thijsseling bij hun uitstalling marsepein. (Foto Jan de Vries).

DE MARSEPEIN VAN BANKETBAKKERIJ THIJSSELING IN LEMMER

'Ien diel mangels, twa dielen sûker en in lyts bytsje geheim resept'

Door Louis Westhof

MARSEPEIN. De een vindt het vreselijk en heeft al na het kleinste hapje buikpijn. De ander kan er van blijven eten zonder dat de maag opspeelt. Maar omdat dit voor alle lekkernijen geldt - smaken verschillen tenslotte - zegt dat niets over het vakmanschap van banketbakker Thijsseling aan de Schans in Lemmer. Liefhebbers van marsepein weten het echter zeker: zoals Thijsseling het maakt, is er geen ander in de provincie.

Banketbakkers Jan (48) en Bertus Thijsseling (47) blijven er bescheiden onder. „Ik leau wol dat it sa is", zegt de laatste na enig aandringen. Thijsseling krijgt in deze weken, waarin de aanwezigheid van Sinterklaas menig kinderhart sneller doet kloppen, mensen over de vloer die hij in de rest van het jaar niet ziet. Enkel en alleen vanwege de marsepein. „Se komme út Ljouwert, Swolle en Emmeloord, mar wy hawwe se ek wol út Grins."

In deze Sinterklaastijd doet het voorste deel van de huiskamer, pal naast de banketbakkerij, dienst als etalage. Op de tafels, die voor het raam zijn geplaatst, liggen honderden figuurtjes van marsepein uitgestald. Hondjes, schildpadden, krokodillen, aapjes, pinguïns, muizen en zeehondjes, te veel om op te noemen, maar ook levensechte bitterballen, knakworstjes en kroketten. Opvallend zijn de niet van echt te onderscheiden kunstgebitten.
„Dy dogge it altyd goed as surprise ', weet Bertus. Verder zijn de duimen en de vingers geliefd, terwijl de laatste jaren ook de gebakken schol een succes was. „In frou fan in âld fisker lei sân skol jûns by har man op it boerd. 'In bakte skol, wêr hast dy helle?', frege er. Pas doe’t hy de foarke der ynsette, seach hy dat it net in echte fisk wie. Dat binne fansels aardige dingen."

'Net nei it sin'

Bertus Thijsseling weet niet echt of hij nu verwonderd moet zijn over de grote belangstelling voor zijn produkt. „Ik tink wol dat wy hjir yn Fryslân noch de ienichsten binne, dy't it sels meitsje", zegt hij. Vreemd vindt hij dat niet. „Jo hawwe der in soad wurk fan. Oare bakkers ferkeapje it fansels ek wol, mar dat is allegearre fabryksspul. Dat hawwe wy hjir ek wol hân. Allinnich mar om te keuren, hear. Ferkocht hawwe wy it noait. It wie ús net nei it sin.

Zo’n uitspraak is niet vreemd als je je opleiding hebt gehad van Carel van Laere, die in de banketbakkerswereld bekend staat als dé marsepeinkunstenaar. Bertus en Jan zaten beiden op de bakkersvakschool in Voorhout bij Leiden, waar Van Laere leraar was. „Dy man hat ek in soad figueren ûntwikkele en der boekjes oer skreaun", vertelt Jan, die regelmatig voor nieuwe figuurtjes uit een van die boekjes put.

De gebroeders Thijsseling zien niet op een uurtje meer of minder. Het maken van marsepein hoort bij het bedrijf, zoals de schimmel bij de Goedheiligman. Vader Dominicus Thijsseling is in 1937 met het tijdrovende handwerk begonnen en zijn zoons hebben de traditie, toen zij de zaak in 1973 overnamen, met veel ambitie voortgezet. „Us wurk is ús hobby. Mar je moatte it fansels ek in bytsje yn 'e fingers hawwe", meldt Bertus.

Geheim

Daarmee is het 'geheim' van Thijsselings marsepein nog maar ten dele verklaard. „Je moatte ek de goede grûnstoffen hawwe." Volgens Van Dale wordt marsepein bereid uit fijngestampte amandelen, suiker en rozewater, ook wel met toevoeging van eieren en confitures. Bertus spreekt van „ien diel mangels, twa dielen sûker en in lyts bytsje geheim resept. Dat hawwe wy noch fan ús heit."

Zoals een goochelaar zijn truc niet verklapt, geven ook de Thijsselings zich niet helemaal bloot. „Mar it giet om de mangels. It is krekt sa as mei wyn. Je hawwe mangels en mangels. De mangels dy 't wy brûke, komme út Sicilië. Dy besteane foar 55 prosint út oalje. Do kinst bygelyks ek wol Amerikaanske mangels krije, mar dy binne folle droeger. Boppedat hawwe dy ek net it goede aroma."

Dé amandelen worden in een zogeheten amandelwrijfmachine steeds fijner gemalen. „Dat moat hiel stadich. Asto it forsearrest, hast allinnich mar oalje en dat is fansels net de bedoeling." Na de vermenging met suiker en eventuele kleurstoffen is de marsepein al gereed voor verwerking. „De kleur kin ek letter oanbrocht wurde. Eins moatst sa min mooglik kleurstoffen brûke, want der binne minsken dy't der net oer kinne."

Al in oktober beginnen ze te draaien. De produktie van de vele honderden marsepeinfiguurtjes gaat nog door tot eind november. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van talrijke vormpjes. Tegenwoordig zijn die van aluminium en kunnen zo worden gekocht, maar vroeger maakte vader Thijsseling ze zelf van gips.

Het leukste is echter het maken van figuurtjes, waarvoor niet een vormpje nodig is en de fantasie een grote rol speelt. „Dat is it echte hânwurk. Élk figuerke is wer oars", legt Bertus uit. In een schrift wordt jaar na jaar nauwkeurig bijgehouden welke figuren er zijn vervaardigd. Succesnummers worden gehandhaafd en minder geslaagde creaties van de lijst afgevoerd. „Mar wy bliuwe noait mei it spul sitten, hear. Oer twa wike is alles fuort."


Jan S. Bergsma, zoals hij af en toe nog eens door Lemmer trekt.

AS JAN OMROPT IS IT OP TEAKESYL SKOAN TO HEARREN

JE KUNT het geloven of niet maar het is een waar verhaal, zegt Jan S. Bergsma (68 jaar) uit Lemmer. Als hij vroeger in Lemmer omriep, zeiden de mensen op Tacozijl: “Jan ropt wer hwat om". Eerlijkheidshalve vertelt hij erbij, dat men op Tacozijl wel zijn stem kon horen, doch niet verstaan wat hij zei. „Myn stim is noch goei", vertelt de heer Bergsma. Toch roept hij de laatste tijd niet veel meer om, want tegenwoordig huren de meeste mensen een auto met geluidsinstallatie als zij hun medeburgers iets mee te delen hebben.

Er is een tijd geweest dat Jan Bergsma wel vijf keer in een week tijd met zijn „panne" en later met de „hoarn" het dorp in trok om te verkondigen dat de „tonnen" of de „jiskefetten" in verband met de feestdagen een dag eerder of later zouden worden opgehaald. Hij had ook wel andere werkgevers dan de gemeente, bijvoorbeeld particulieren of zakenmensen die bloemen of groente te koop aanboden. „Ik ha in forskriklik lûd." zegt Jan Jan Bergsma. Hy is er trots op dat de mensen in hun huizen konden verstaan wat hij zei. „Se hoege by my net to freegjen: hwat seine jo." Soms deden zij dat wel. Bergsma's steevaste reactie was: „Dan moet je maar horen."

Twee uren

Het viel niet mee om heel Lemmer mee te delen wat er aan de hand was. Jan Bergsma herinnert zich best dat hij vaak meer dan twee uur werk had, als alle hoeken en herntsjes een beurt kregen. Na afloop was hij dan zeker wel een beetje hees? „Noait hinder fan hawn. Dan koe de âlde best noch in kear," zegt hij een beetje verontwaardigd.
Om de dertig of veertig meter bleef Bergsma stilstaan als hij „op karwei" was. Hij riep dan steeds dezelfde tekst om. Voor bepaalde artikelen had hij een vast versje. Bloemen bijvoorbeeld riep hij aldus om: „Wilt gij bloemen kopen/Dan moet ge naar de bloemenmarkt lopen/Bloemen in alle kleuren en geuren/Voor de ramen en voor de deuren/Voor de tuin en in de pot/Voor elk aannemelijk bod".

Er waren nog een paar vaste teksten, maar die willen hem niet te binnen schieten.
Jan Bergsma wil niet praten over het geld, dat hij thans nog krijgt voor het omroepen. Wel zegt hij zich de tijd te herinneren dat hij vijftien stuivers kreeg voor een ronde door heel Lemmer. In die tijd was het wel een armoede, zegt hij. De steun voor een gezin met acht kinderen bedroeg destijds zes gulden per week en dat maakte enige bijverdienste niet ongewenst. „Hwat ik dien ha, kinstou net yn dyn boekje hâlde," zegt hij.

Nijjierjen

Wat heeft Jan Bergsma in die arme jaren eigenlijk niet gedaan? Hij ging met een „bakje mei agoasje" de streek op, hij verkocht vis, hij was petroleumventer en hij verkocht liedjes („Het vrouwtje van Stavoren", 24 coupletten voor 25 cent). Nog nederiger bezigheden ging hij niet uit de weg, zoals het bedelen langs de deuren.

Een jaarlijks terugkerend evenement was het „nijjierien". Jan Bergsma ging dan op Nieuwjaarsdag 's morgens om een uur of negen weg en kwam tegen de avond thuis met soms een „daghuur" van wel zestien gulden. Allemaal goede gaven van mensen die hij de hand had gedrukt met de beste wensen voor het nieuwe jaar. Bij het „nijjierjen" hoorde het volgende versje:
„Veel heil en zegen in het nieuwe jaar met elkaar. Zalig leven, zalig sterven/God en de wijnstok, wij zijn de ranken/Blieft u wat te geven/Ik zal u er vriendelijk voor bedanken."

Het „nijjierjen" van Jan Bergsma is al lang afgelopen. „It hoecht nou net mear," vindt hij.
Jan Bergsma is nu 68 jaar „en dan krijst dyn nocht", zegt. hij. Niettemin staat hij altijd voor iedereen klaar en als er iemand graag wil dat hij iets omroept, dan gebeurt dat. Er zijn weliswaar meer mensen met een stem, die hen geschikt zou maken voor omroeper, maar een forse stem alleen is niet voldoende, aldus de heer Bergsma. Er is iets dat minstens zo belangrijk is: „Jo moatte durf ha."


FOTO: ANNE WIENIA.

LEMSTER HOTELIER VOLGT AL JAREN DE GROTE SCHAATSWEDSTRIJDEN

“Ik sei: ik gean mei, fertel do it myn frou"

ANNE WIENIA is weer thuis. Tien dagen lang is hij in Amerika geweest om de Olympische Winterspelen bij te wonen. Nu zit hij weer aan de stamtafel van zijn hotel De Wildeman in Lemmer en verhaalt over Lake Placid, het schaatsen, de wenselijkheid van de terugkeer van Leen Pfrommer in de top van de KNSB en meer van die dingen.

En Wienia kan het weten, want hij is een der laatste Mohikanen, die is overgebleven van het eertijds indrukwekkende klompenlegioen, dat de vroegere nationale schaatshelden als daar waren Ard en Keessie overal volgden. Het legioen bestaat niet meer, Maar Wienia en vijf maten reizen nog ieder jaar mee in het kielzog van de kernploeg als die de Nederlandse kleuren op binnen- en buitenlandse ijsbanen moet verdedigen. En dat gaat al jaren zo.
„Ik ha it tige nei it sin hân, ik kin net oars sizze'", zegt Wienia over zijn verblijf in Lake Placid. „It is in hiele reis, mar wy binne fan dy „schaatsgekken." It riden is noch altyd in moaie sport." Zelf is Wienia ook nog een schaatsfliefhebber in hart en nieren.

Tweemaal reed hij de Elfstedentocht mee, “de earste kear wie yn '42. By Snits frear it sa tweintich, twaëntweintich graden." Twee jaar geleden stond de hotelhouder, die nu 57 is, voor het laatst op de schaats. Daar kwam overigens sneller een eind aan dan de bedoeling was. „Se rieden my de fuotten ûnder de kont wei en doe wie it dien." Wienia is overigens vast van plan het volgend jaar nog eens te wagen. „Dan wol ik it nochris besykje, dat giet oan." Maar dit terzijde. Terug naar de reizen met de kernploeg. Al jaren vliegen en rijden Wienia en zijn maten door Europa. Trondheim, Grenoble, Inzell, Davos, voor hen is het allemaal bekend terrein. Vertel hun iets over de kwaliteit van de Europese ijspistes. Zij weten het beter. Vertel hun ook niets over bijvoorbeeld de rijstijl van de heren schaatsers en hun kansen. Zij weten ook dat beter. Eigen waarneming, een jarenlange ervaring, persoonlijke contacten met de schaatsmeesters, vanuit die achtergrond redeneren de heren. Oprecht verheugd zijn zij, wanneer de Nederlanders een goede beurt maken, in droefenis verkeert de vreugde wanneer zij er niets van bakken.

Toevallig begonnen

Het is min of meer toevallig in de jaren zestig begonnen. Een kennis van Wienia - de man was kraanmachinist en zat in de vorstverlet - liep wat met de ziel onder de arm. Hij wilde wel eens een schaatswedstrijd aanschouwen. Hy sei tsjin my: geanst mei nei it hurdriden yn Grenoble? Ik sei, dat is best, mar sis do it mar tsjin myn frou. Dat hat er dien en it wie klear." Zo verzeilde het tweetal een keer in Davos. De volgende dag waren er rijderijen in Cortina d'Ampezzo. „Bertus en ik der hinne. Litte dêr noch twa Hollanners by de baan stean. Dat wienen Henk Besselink út Enschedé en Piet de Wit üt Eibergen. No, mei dy mannen ha wy ek nei Lake Placid west. Al dy jierren binne wy by mekoar bleaun. It ploechje is wat grutter wurden. Op in stuit wienen der wol in man as tsien. No binne wy wer mei syn seizen."

Behalve Wienia, Besselink en De Wit zijn dat Wim Lubberding, ook uit Eibergen, Henk Vader uit Vogelenzang, en Jan Kuin uit Bovenkarspel. 's Zomers hebben de heren schaatsliefhebbers helemaal geen contact. Ze treffen elkaar aan het begin van het schaatsseizoen tijdens de wedstrijden om de IJsselcup in Deventer. „Dan prate wy ôf wat wy dat jier dwaan sille. Nei hokker wedstriden wy ta geane." Vast onderdeel van het programma zijn natuurlijk de Europese en wereldkampioenschappen. Voorts pleegt men uiteraard de nationale titelstrijd op te fleuren en het seizoen wordt in de regel besliten met de wedstrijden om de Gouden Schaats in Inzell.

Schaatsgek

Wienia is altijd al schaalsyek geweest. De liefhebberij voor die sport werd nog aangwakkerd door Klaas Schenk, de vader van Ard, die regelmatig naar Lemmer kwam om te jagen. .,Dy mannen as Ard en sa kamen dan mei om te driuwen. It wienen noch mar fan dy jonges. Ja, mei de Schenks ha ik in frij nauwe bân. Ik ha bygelyks alle rekords van Ard sjoen. Dat hat syn heit net iens". „Ik sjoch it noch foar my, it wie yn Davos. Ard en Kees moasten lotsje wa't de binnen- of de bûtenbocht hie. Ard wûn it en hy ried de fyftjinhûndert meter foar it earst binnen de twa menuten, yn 1.58.3, Kees ried 1.59.8. Ja, sei er, as ik de binnenbocht hân hie, dan hie ik wûn. Tink derom hear, de mannen koenen goed meimekoar, mar dochs efkes wat bekfjuchtsje hén, dat koenen sy net litte".

Wienia kent de kernploegleden van nabij. „Allegear kinne wy se persoanlik en och, no mei dy Fryske jonges, dy lizze my wat leaver fansels. Sa't sa'n jonge as Hilbert van der Duim yn Lake Placid de tsientûzend meter riden hat. Geweldich! En sa'n Piet Kleine dan, sa leech riden ha ik him noch noait sjoen. Hy skriemde deroer, mar dochs sulver. Fantastysk. „En dan over de vroegere bondscoach Leert Pfrommer: „Een zeer bekwaam man. Hy mei om my wol wer werom komme. Wêrom? Wel, hy kin bygelyks wat better mei minsken omgean as Egbert van 't Oever".

Hoogtepunt

Lake Placid was voor de mannen het hoogtepunt van het schaatsseizoen. Dêr foar binne wy efkes nei Noorwegen west, de EK, mar dat wie sa’n domper op'e noas. Doe 't wy nei Lake Placid gongen seinen wy noch tsjin mekoar: as wy jir mei in bronzen plak weikomme, dan meie wy bliid wêze. Komme sy ferdorie mei goud en sulver en brüns thús. Sjoch, dat fyn ik no sa moai".

Door tussenkomst van een bevriende houthandelaar, die zaken doet in Lake Placid zou het zestal gehuisvest worden in een huis aan de Olympische schaatspiste. Maar toen de heren in Lake Placid arriveerden, bleek de eigenares van het huis de kamers verhuurd te hebben, voor een dubbele prijs. „Doe kamen wy seis kilometer fan de baan ôf te sitten. Wy ha tsjin dat minske in proces oanspand. Ik tink dat wy dat wol winne sille. En och, dan hawwe wy wer in moai potsje foar takom jier". Over potjes gesproken, de zes kookten in het Olympische dorp zelf hun potje. Dit om de kosten te drukken, want het is toch al duur genoeg. „It moat dochs allegear bestuivere wurde en dan moatte jo sa mar wat besunigje".

Als men al die uitstapjes door de jaren heen optelt, dat zal dat aardig in de papieren lopen. „Dat is sa", zegt Wienia, „ik ha it ris útrekkene, mar dat sil ik mar net sizze".

Van de chaos in het olympisch dorp, vooral op vervoersgebied, hebben de zes niets gemerkt. „Flak by ús wie in parkearterrein foar de parse en sa. Wy hoegden de hân mar op te stekken en dy jonges namen ús mei. Dat wie gjin inkeld probleem".

Het schaatsseizoen zit er voor Wienia bijna weer op. Natuurlijk is hij het afgelopen weekeinde in Heerenveen geweest. „ Yn september ha'k de kaarten al besteld". Op het programma staan dan tot slot nog de wedstrijden om de Gouden Schaats in Inzeil. Die zijn volgende week. Daar gaat het zestal met de auto naar toe. .,Wy moatte de kosten wat yn de hân hâlde". Dan zit het er weer op en scheiden de wegen. Totdat ze elkaar aan het eind van het jaar in Deventer weer treffen. En zoals ieder jaar klinkt dan weer de vraag: “Wat dogge wy fan't winter?"


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.