Thomas Berends Tijsseling |2|

Ben er heel kort geweest. Niks dan poffen. Wat ik tekort kwam moest ik bijpassen, ging van mijn loon af. Toen bij slager Koning in de Schans. Vleeshaken schuren. Grote houten emmers met luiers midden in een bijt in de Rien uitspoelen. Beppe heeft me nog een keer geholpen, die woonde daar dichtbij. Het eten was er goed, maar twee jongens aten het midden uit het brood en dan werden de korsten op mijn bord geschoven. Ik lustte ze wel maar ik was een trots kreng. Ik kwam toen weer thuis, was toen 13 jaar.

Mevrouw Zoete had toen een dienst voor me bij Frederik Wegener Sleeswijk. Ik kwam daar als tweede dienstmeisje. 50 Cent per week. Er werd bij verteld, dat als je iets brak, dan moest je dat betalen. Het haar op een knotje, strak achterover, geen Kuifje, geen kammetje of broche. Had ik ook niet. Katoenen japonnen, witte en bonte schorten, leren pantoffels, behoorlijke lange rokken. Ook zondags moest ik komen."

Een van de panden waar de familie Sleeswijk gewoond heeft.

"Nu over museum en vesting Huize Sleeswijk, daar heb ik een prima opleiding gehad. 50 Cent per week, maar zonder kost. Ik begin bij maandag: half acht beginnen, ook wel zeven uur. Wat heb ik daar moeten werken. Om negen uur een boterham, daar was een kwartier voor. Onderwijl groenten schoonmaken. Dan maar ploeteren tot twaalf uur. Soms kreeg ik een kopje koffie maar lang niet altijd. Het was heel sober wat voor de keuken werd verstrekt, en dan nog van het aller goedkoopste.

Dan naar huis voor middageten, half twee terug en dan weer van alles en nog wat. Wel eens stoppen in een oud karpet, dat alleen zondags op de keukenvloer kwam. (Wel een twaalf stoppen), Kippen met kokend water overgieten en dan plukken. Zilver en koper poetsen. Slaapkamers doen, po's schoonmaken. Bad vol pompen, naar de bel lopen, boodschappen doen. Ik heb wat hakken en zolen versleten daar. De ene dag naar de ene bakker, de andere dag naar een andere. Bij de een roggebrood en meel in een vaatje. Bij een ander beschuit in een trommeltje. Daar brood. Bij een ander een klein brood, de een kruidkoek, de ander weer Weesper moppen.

Ook wel eens een paar eierdooiers halen bij bakker Brouwer. Er werd om vijf uur een warme maaltijd gegeten. Ook de grote meid at dan mee. Ik moest dan opdienen en kleine werkjes doen. Na afloop werd er dan een plakje vlees voor mij afgesneden, een klein schepje groente en een aardappel als dat over was. Anders moest ik Reina maar vragen of er in de keuken nog wat was. Heel vaak niet.

Dan weer werken tot half acht. Dinsdags, woensdags en donderdags moest ik drie keer per dag komen opdraven. Half acht beginnen, twaalf uur tot half twee haar huis, dan vier uur weer naar huis, halfzeven tot half acht, soms ook acht uur. Vrijdags en zaterdags weer net als maandag. Maar dan moest ik 's middags het hekwerk aan de voorkant van het huis met water afboenen. Ook moest ik dan tussen de 50 en de 60 houten emmers vol water pompen en sjouwen.

De grote meid moest dan schrobben maar vaak ging ze naar de keuken, en ik maar straat schrobben. Voor, opzij en achter het huis. Die twee dagen kreeg ik weer een klein kliekje te eten. Zondags om acht uur beginnen tot een uur. De grote meid ging naar de kerk. Ik ging dan 's middags, mocht dan op de plaats van mevrouw zitten. Zelf ging ze nooit. Ik zat wel deftig naast de gegoede stand, 's Avonds halfzeven terug komen voor kleine karweitjes.

Als er loges waren was ik er in de kost, mocht ik met de andere meid mee eten. Maar ik maakte dan ook dagen van morgens zeven uur tot soms 's avonds negen uur. O ja, er was ook bedeling 's winters. Als het water dicht lag dan was er een paar weken (op zaterdagmorgen) bedeling. Ik kreeg dan een lijst om de namen aan te tekenen en f 1,- aan stuivers en halve stuivers. Ik moest dan wel 20 keer naar de deur als er gebeld werd.

Meestal waren het vrouwen, niet van vissers. En ook niet die stille armoede leden. Maar vrouwen van vissersknechten en van de hangen. Ze gingen naar meer, onder andere de Straatweg bij de boeren, om voor de zondag een snee brood bij elkaar te schooien. Ook moest ik bij een paar weduwen met kerstmis een gulden brengen, ik denk dat ze de adressen van de kerken hadden, want mijn grootmoeder was er niet bij. Toen ik daar diende heeft ze twee keer een gulden gehad.

Er was toen ook veel tbc in de Lemmer, ja overal geloof ik. Ik moest eens wat gesneden rollade brengen bij Sake de Rus, waar een dochter en zoon met die ziekte lagen. Ook zijn ze eraan gestorven. Er stierven er toen veel. Ook knechten die op de helling werkten. Twee kinderen en een kleinzoon van Pier de Boer. Trijntje die met smid van der Wolf was getrouwd, en ook Jelte, dat was geloof ik de jongste zoon van Pier de Boer. Ik word er akelig van om ze allemaal op te noemen. Soms drie in een gezin, allemaal van die jonge blommen. Ook is er een tyfus epidemie geweest in 1906 of 1907. Allemaal barakken op de Gedempte Gracht. Er bleven er nog al wat wezen achter. In een paar gezinnen de vader en de moeder.

Barakken op de Gedempte Gracht.

Nu weer over de bedeling. Ik moest eens een paar koude aardappelen en een kruimeltje vlees bij een paar oude vrouwtjes brengen. Ze likten dan het schaaltje uit. O ja, winters was er ook wel eens soepuitdeling in 't armhuis in het Achterom. Snert of bonensoep, ook wel koolsoep. Dat werd door de vader en de moeder gekookt. Ook was er een meneer van de Juliusstichting daar werd dan met kerstmis roggebrood en ik geloof een bon voor kruidenierswaren uitgereikt...

"Een boek zou ik wel kunnen schrijven wat daar aan pronk was. Maar ook hoe daar gewerkt moest worden. Er waren toen nog geen moderne hulpmiddelen. Alles wassen op de hand, mangelen, persen en strijken. Ook op je eerlijkheid werd je onderzocht. Je werd gewoon in verzoeking gebracht. Nu schiet me te binnen dat met Nieuwjaar het personeel van de molen kwam voor een borrel en sigaar. Het zullen wel de voormannen en die in opleiding waren zijn geweest.

Dat grote complex winkels op de Schulpen van de Nieuwe Dijk tot de Lange Streek was van Sleeswijk, met een grote tuin erachter die liep tot de Pottebakkerssteeg. Er is toen een stuk afgegaan t.b.v. de Tuinstraat. Boerderijen, die van Roelevink*, maar ook in Blokzijl, met een viskolk waar ze karper in uitzetten.

  • (* Langestreek 6: aan de achterzijde was een onderdeel van een herberg/stadsboerderij, was dit de boerderij van Roelevink?)

Toen ik er drie jaar was moest ik eigenlijk plaats maken voor een ander, maar mevrouw vroeg me nog een jaar te blijven voor 75 cent per week. Ik deed dat ook al omdat je als je in zo'n dienst bent geweest je daar verder in wilt gaan. En die diensten waren er niet veel in de Lemmer. Toch ook de trots dat je niet in de hang of bij een bakker of slager diende. Maar waar je het van kost vaak beter had....

Ook mijn oudste broer Jaap kwam van school af voor opleiding houtzager voor 50 cent per week naar de houtmolen. Ik was net voor het achtste jaar verhuurd toen ik zware longontsteking kreeg. De dokter kwam de eerste dagen drie maal per dag. Hij vreesde voor mijn leven. Mijn vader waakte 's nachts bij mijn bed. In januari in een erge kou lag ik in een klein kamertje op een hele grote zolder. Zes weken heb ik daar gelegen. Mijn haar is nooit verzorgd. Toen moest ik voor zes weken naar huis om op te knappen, daar werd toen ƒ 2,50 per week voor betaald.

Ik was niet genezen, ik had vocht in mijn zij en heb lange tijd met een pleister met zalf erop gelopen. Toen moest ik weer volop aan de slag. De vrouw van Roelevink gaf me als ik melk haalde een kop melk. Tegen de dokter moest ik liegen, ik moest vragen om de rekening en zeggen dat ik het zelf moest betalen. Ik kreeg het dan terug. Ik heb het de dokter verteld en hij rekende hun toen maar f 8,-.

Dat was een heer en mens, die ver boven hen stond. Hij is maar heel kort in de Lemmer geweest. Dat was dokter Dillewijn. Maar toen het Nieuwjaar was heb ik ze de dienst opgezegd. Geen negende jaar. Ze hebben me nog drie maal gevraagd te blijven. Want dat was hun nog nooit gebeurd dat een dienstbode bij hun de dienst opzei. Ik heb gezegd ik moet het aan de grote klok hangen als jullie een aalmoes weggeven, maar voor een dienstbode hebben jullie niets over.

Negen maanden later is meneer overleden. Ze hadden toen al de tweede grote meid en die ging ook met drie maanden weg. Ik ben toen naar Amsterdam vertrokken als keukenmeid en zuster Leen als tweede meisje in dienst van de spoorgod. Die had het hele goederenvervoer van de Hollandse spoorwegen onder zijn beheer. Een goed mens, mevrouw, was een dienstklopper. We moesten op de klok werken. Dat heb ik haar gauw afgeleerd. We hoorden later dat ze voordat wij daar kwamen nog een bellehitje had gehad voor de morgenuren. Daar kreeg ik weer longontsteking, maar ben daar prima verzorgd in de ziekenverpleging op de Prinsengracht. Door de huisdokter en ook nog een specialist.

Zes weken in het ziekenhuis. Zes weken naar hun buitenhuis Huize 't Huil in Tongeren (buurtschap) bij Epe, waar ze huisbewaarders hadden. Dat landgoed Tongeren was net zo groot als Amsterdam. Het was van de familie Rauwenhoff,  wij dienden.

De bossen grensden tot Apeldoorn aan de bossen van prins Hendrik..." "In Amsterdam ben ik 2 jaar gebleven. Het werd me te zwaar. Ik ben naar een nicht van meneer Rauwenhoff gegaan voor een halfjaar, dat was in den Haag. Mei 1915 ging ik naar Amersfoort, huize Endelijck, bij de familie Beijnen. Er waren drie dienstboden voor dag en nacht. Ik was daar keukenmeid. Drie maal per dag koken. Die waren heel goed voor hun personeel, ook voor hun tuinpersoneel.

Wij zijn in februari 1917 getrouwd. Ik was bijna 26 en Thomas bijna 25 jaar. Ik had wat gespaard. Thomas moest nog tot mei in dienst blijven. Ik kreeg toen ik tien dagen getrouwd was f 11,-, zo iedere tien dagen. Mijn schoonmoeder met twee kinderen kreeg f 13,- om de tien dagen, een dubbeltje per kind per dag.

We woonden in de 3 de Parkstraat, nieuwe huisjes maar niet veel bijzonders, ƒ 1,50 huur per week. Oktober 1918 zijn we naar de 2de Parkstraat verhuisd, waar later ook Jelle Calsbeek kwam te wonen. Hij was toen directeur van de visafslag. Eerst was dat Gerard Platte, de derde was Pier Meier. De vissers moesten toen belasting betalen, van te voren niet. Van Sake de Rus werd de aak aan de ketting gelegd. Hij wou niet betalen. De vissers hadden het over het algemeen niet zo slecht. Altijd hadden ze wel een visje, wel hadden ze een zwaar bestaan. Maar er werd ook veel gedronken.

2e of 3e Parkstraat te Lemmer.

Mijn vader was zo langzamerhand in vaste dienst bij Jan Pen. Voor ƒ 7,- in de week, in de ansjovistijd een paar gulden meer, maar dan werkte hij ook dag en nacht. Jan Pen was erg voor de geheelonthouding, maar vader moest zondagsmorgens naar de kroeg van Boukje Meier in de Schans om het taangeld te beuren. Vader werd dan wel een glaasje aangeboden, maar hij nam nooit meer dan twee. Hij had liever een dubbeltje om huisbrand te sparen voor de winter.

Nu over het socialisme op de Lemmer. Dat was al jaren aan de gang, al in de vorige eeuw. Bij Andries de Blauw hing een afbeelding van Domela Nieuwenhuis aan de wand in de huiskamer. De de Rooks, Jan Pen, de gebroeders Visser en nog meer heetten socialisten. Mijn man noemde hen salonsocialisten.

Ferdinand Domela Nieuwenhuis, oprichter van De Vrije Socialist in 1898, dominee, socialist, anarchist, maar voor alles -strijder- tegen maatschappelijk onrecht. Domela Nieuwenhuis had een bijzondere band met Friesland: hij was in 1870-1871 predikant in Harlingen en sprak regelmatig op propagandabijeenkomsten. Hij had veel aanhang in zuidoost Friesland, waar het kiesdistrict Schoterland hem in 1888 als eerste socialist in de Tweede Kamer koos en de veenarbeiders hem vereerden met de titel 'ús Ferlosser'.

In 1918 begon het los te branden. Eerst de Spaanse griep, door ondervoeding zijn er toen meer gestorven dan er in vier jaar gesneuveld zijn. Wij hebben ook de griep gehad, maar we hadden beiden een goed doorvoed lichaam. Eenheidsworst, rotte veen aardappelen, dat was het voedsel van de gewone man. Die wat geld had kocht zwart. Onze regering was de grootste schuldige, alles werd verkwanseld.

Toen in 1918 begon het overal los te branden. Ze namen het niet meer. Erop of eronder. In de Lemmer begon het op de boten. Met vervoer van watten dekens die overal opgekocht werden. Die werden dan gezuiverd. Die watten dienden als verbandwatten. Ze zaten vol met vlooien. De bemanning stond 's nachts naakt op het dek om zich van die vluggertjes te ontdoen. Mijn man had een nieuwe Engels leren kiel aan. Daarmee aan kwam hij thuis, vol met vlooien in het ruige aan de binnenkant.

Ik had Thomas liever voor ƒ 7,- in ander werk gehad, dan ƒ 9,- op de boot, maar hij had geen vak geleerd. Wel heeft hij leren nadenken wat voor een leven Jan Boezeroen had. Een moderne bond moest er komen. Met nog een paar mensen en de meester van de openbare school die hen van advies diende.

(Wiebe?) Nauta uit Leeuwarden een van de hoofdbestuurders is nog een paar keer bij ons geweest. Er kwamen sprekers naar de Lemmer. Ze gingen naar meatingen, naar Amsterdam. Van heinde en verre. Op pantoffels, gelapte kleding. Er waren er toen over de 80-duizend. Geen wanklank gehoord. Vrijheidsliederen zongen ze. Overal in Friesland. In Beetsterzwaag zijn de Lemsters ook geweest en op nog veel meer plaatsen.

Het was vechten tegen kapitaal en kerk. Ik heb al geschreven hoe mijn man zonder werk kwam. 17 Weken lang. Er is toen een staking bij de Lemsterboten geweest. Drie weken lang dat heeft de maatschappij duizenden guldens gekost. Maar zolang ze 40 procent dividend konden betalen was het voor hen niet erg. Voor ons wel, wij hadden niks. Drie jaar lang heeft mijn man geprobeerd werk te vinden in de Lemmer. Lemmer en Friesland was hem alles. Volgende week hoop ik te vervolgen.

De tranen schieten me soms in de ogen. Naar aanleiding van uw verzoek om meer informatie betreffende het socialisme en communisme op de Lemmer moet ik u eerst een verhaal schrijven van de tijd dat ik de leeftijd van 20 had bereikt. Ik ben van de lichting 1912 en heb van augustus 1912 tot en met maart 1913 mijn dienstplicht vervuld bij de marine. Nadat ik afzwaaide ben ik bij de Lemmerboot in dienst gekomen. Dat was hard werken voor weinig geld, en gemiddeld 100 uren en meer. Een slavenbaan zult u wel begrijpen, maar dat allemaal daargelaten.

In april 1914 ben ik voor een maand op herhalingsoefening geweest, en heb toen mijn dienstplicht als vervuld beschouwd. Tot in 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak. Ik ben toen tot mei 1917 weer bij de marine geweest. Ik ben toen afgezwaaid en weer bij de Lemmerboot in dienst getreden. De toestand was daar nog hetzelfde. Ik heb toen met enkele medestanders de afdeling Lemmer van de Centrale Transportarbeiders opgericht. Ik wil geen namen noemen want ik ben bang dat ik er een of twee vergeet.

Later heb ik nog de stoot gegeven tot de oprichting van de ziekenvereniging. Ik werkte toen al in Zeist. In die tijd heeft mijn vrouw 17 weken in het Academisch Ziekenhuis in Groningen gelegen. We hebben het zelf moeten betalen, dat was ƒ 90,- per maand. En de ziekenauto kostte ons ƒ 88,-. Later heeft mijn vrouw ƒ 25,- terug gehad van het groene kruis.

Van 2 ziekenverenigingen in Friesland had ik de reglementen en statuten opgevraagd. Daar het meeste van overgenomen en aangevuld met enige artikelen zoals ik dacht dat het moest worden. Ook daar kwam ik in conflict met de anderen, met onder andere Esseling, toentertijd in Lemmer. Ik heb nog kranten van de Zuid Friesland met ingezonden stukken van dokter Esseling en anderen, tot zover dit dan eerst maar.

De socialisten werden toen vertegenwoordigd door de de Rooken, de Blauwe, gemeentesecretaris H. Daan en J. H. de Vries, veehandelaar en raadslid voor de partij, en de Vissers, aannemers, en nog wat mindere goden. Toen dan de acht uren dag een feit was kwam ik als voorzitter van de bond in conflict met de socialistische top. De Rook en anderen lieten de mensen werken 80 a 90 uur in de week. Toen ik daar over begon, verklaarden ze dat ze de mensen goed betaalden. Ja maar voor twee maal 48 uur. Toen was de boot aan. Het draaide uit op een knokpartij.

Zo dat was het einde van mijn socialist zijn. Ik heb daarna met Jacob de Rook en anderen de afdeling Lemmer van de communistische partij opgericht. Ik ben evenwel niet lang lid geweest, want de partij discipline lag mij niet, dat zodoende."

J. H. de Vries, veehandelaar en raadslid voor de partij, pand Markt te Lemmer.

1929

"Nu ik weer. Mijn man heeft u deze keer het een en ander geschreven. O ja, op de helling waren ook veel socialisten. Onder ander de broers van je overgrootmoeder Grietje de Boer. Harmen en Makke, dat weet ik niet, wel Klaas en Francien, Durk en Annie, die uit Sliedrecht kwam, en Hendrik en Anna Bouma.

Ook op de houtmolen waren er. Ze probeerden allemaal met het oprichten van een muziekkorps, voordrachten in het nutsgebouw (het gebouw van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen), door Klaas de Rook en een van de gebroeders Peereboom (kleermaker). Klaas had meer jongens, haast allemaal muzikaal.

In September had je vier dagen kermis. 's Woensdags was het hardzeilen op zee en donderdags ringsteken op de Straatweg. Er waren er dan wel eens een paar dronken. Ze waren naar de loggers geweest op de Noordzee en hadden wat geld verdiend. Sietse Luiking, zat toen in de gemeenteraad en wou de kermis afschaffen, maar dat ging niet door. Hij zelf mocht wel plezier hebben. Hij was gereformeerd, maar ging met zijn vrouw naar het paarden spul.

Jan Pen en Johannes Sterk zaten ook in de raad. Sterk was armmeester, daar werd nogal veel aanmerking op gemaakt. Allemaal hadden ze huizenbezit. Van Doede Gaastra en Pieter Martens de Vries, ging het gerucht dat ze geld in de grond gevonden hadden, en het zelf in bezit hadden genomen.

Gaastra had een rijtje huizen in de Schans, een steeg met negen grote gezinnen en maar één wc, en die stond vlak bij de deur van het laatste huis. Daar woonde Evert de Vries en Jantje Bergsma met 13 kinderen. Allemaal een kamer met portaaltje, twee bedsteden en zolder. Geen beschoten dak, enkel pannen. Je hoeft niet naar de onontwikkelde landen te gaan, want wij waren de slaven van kerk en kapitaal. Nog zou ik op de bres staan met mijn 89 jaren. Ik zou het de jongeren toe willen roepen: dat nooit weer. Als ik geen geloof had gehad, had ik het niet kunnen volbrengen. Het geloof van mijn moeder: de weg van Jezus de grote verzetsstrijder."

"Eigenlijk weet ik niet waar ik in mijn laatste brief gebleven ben, maar er komt nog wel wat. Nadat mijn man 17 weken werkeloos is geweest, is hij een jaar bij Flevo geweest aan de wal. Toen die over de kop ging weer drie weken zonder werk. Hij kwam bij de gebroeders Visser als sjouwerman. Er werd mijn man gezegd dat zolang zij werk hadden, hij het ook had. Maar het duurde maar kort.

Bij Albert Bosma kreeg het volk vijf cent per uur opslag. Dat wilde het volk bij Visser toen ook. Mijn man als voorzitter van de bond maakte daar toen werk van. Thomas kreeg weer ontslag. Ze hadden geen werk meer voor hem. Ook nog een poosje op de houtmolen gewerkt, daar heeft hij zelf ontslag genomen. Daar hield hij het niet uit.

Nergens geen werk voor hem op de Lemmer. Toen naar Zeist op een beurtveer op Amsterdam. Een kosthuis om de drie weken naar huis. Dat hield hij niet uit. Dan maar om de twee weken, toen om de week. Beter een halve boterham dan niks.

Midden in een strenge winter haalde hij me met de kinderen naar Zeist, naar dat kosthuis. Ons oudste kind heeft er een astmatische bronchitis aan overgehouden, waar we jaren mee getobd hebben. Nog eens een keer in de zomer. Toen nog eens een zomer in Amersfoort. Hij had altijd nog eens hoop om in de Lemmer terug te komen. Ik was vaak ziek.

Ons derde kind en vierde kind, een tweeling moest geboren worden. Ik was bed patiënt, een meisje van 13 was mijn hulp. Eén gulden per week en de volle kost. Eén keer een theelichtje in de brand en één keer had ze de kachel zo opgestookt, dat de pijp stond roodgloeiend en de houten schoorsteenmantel stond te verkolen. Zij was naar huis. Ik rook het en kwam mijn bed uit. En ben ik in de kamer in elkaar gezakt. De dokter vond me daar, die heeft me naar bed gedragen en is toen naar mijn vader gegaan.

Moeder was het jaar tevoren overleden. Zodra Thomas zaterdags thuiskwam moest hij bij de dokter komen. Ik moest naar het ziekenhuis. We moesten dat zelf betalen. We konden een renteloos voorschot krijgen. Het goedkoopste was Groningen ƒ 75,- per maand. Vervoer ziekenauto ƒ 88.- omdat we in het groene kruis waren kregen we voor de auto 25 procent terug. De twee kinderen moesten ergens onder gebracht worden. Een bij mijn vader en een bij mijn broer. 17 weken ben ik daar verpleegd. Er was sprake van een drieling. Ik heb op drie verschillende afdelingen gelegen. Ook nog alleen op een kamertje. Wat een zorg hebben ze daar aan mij besteed.

Alle edele delen waren zo in mijn lichaam door een grote bloedarmoede aangetast. Ik was 33 jaar, grijs van haar, mijn mooie gebit wat ik altijd zo goed verzorgde. Toen ik thuis kwam is ds Zoete bij mij geweest. Een dominee uit Groningen had hem geschreven. Maar Aaltje dat kan je toch nooit redden zo, met die vier kinderen. Ik zei nee, dat kan ik ook niet, maar ik zal het toch moeten. Je komt ook nooit in de kerk. Ik zei mijn man van huis, hoe kan ik dat dan. Ja maar de familie dan, kan die niet bijspringen. Mijn familie had mijn twee kinderen en man verzorgd die 17 weken. Dominee Zoete is nooit meer geweest.

Jouw overgrootmoeder Grietje Calsbeek woonde schuin tegenover ons. Ze riep me eens bij zich. Ze vroeg me of ze me iets mocht geven voor versterkende middelen. Ik huilde toen en zei, voor mij heeft het leven geen zin, maar mijn man en kinderen, wat moet er van hen terecht komen. Als ik er niet meer ben. Ze gaf me toen f 10,-. Meester Molenaar van de roomse school kwam op een avond met tien eieren. En ik kon 14 dagen lang een liter melk nemen bij de melkboer. Meije Bosma, ook rooms, zei tegen zijn vrouw, als we soep eten breng je daar een bord soep, want je kunt dat mens dwars door de oren heen kijken. Mijn man heeft toen zo zijn best gedaan om een ziekenverpleging-vereniging op te richten. Alles had hij tot in de puntjes geregeld. Gooitzen van der Laan bemoeide zich er mee. De premie was te hoog.

Pand aan de Parkstraat te Lemmer, waar Gooitzen van der Laan. zijn winkel had.

Er is toen een vereniging opgericht zoals zij dachten. Maar het andere jaar moesten ze de premie toch verhogen. Dokter Esseling en mijn man hebben toen nog een poosje in de Lemsterkrant tegen elkaar geschreven. Alles is nog bewaard, ook de postwissels die mijn man iedere maand naar het ziekenhuis stuurde, de terugbetaling van het renteloos voorschot en autovervoer.

Wat hebben ze ons uitgeknepen, maar niet op de knieën. Een oprechte Fries knielt alleen voor God. De jeugd zou ik willen toeroepen: steek de handen uit de mouwen, maar wees geen kruiper, dat nooit meer.

Nu daar gaan we dan maar weer. Jouw grootmoeder (bedoeld is de grootmoeder van Durk Hak) had een winkeltje in de eerste Parkstraat. Je grootvader die op de houtmolen werkte kwam op straat te staan, want door wanbeheer van een van de kleinzoons van de oude Sleeswijk was het gedaan.

Enkele vakbekwame, waaronder ook mijn oudste broer, gingen met Nauta de hoofdklerk over naar Bruinzeel in Zaandam. Enkel de kistjesfabriek bleef. Je opa ging met een kar met manufacturen de straat op. Je grootmoeder woonde in het keukentje met haar gezin, de kamer was haar winkel. Ook naaiwerk deed ze wel, en ook haar zuster Atsje. Dat waren doorzetters.

Nu weer over ons gezin. Als ik daar over denk dan huil ik. Zal ik het in de doofpot doen. Ik was altijd ziek. Vier kleine kinderen, de oudste vijf jaar. Die deed 's morgens haar tweelingzus en -broertje een droge luier om. Stil maar memke, zei ze dan. Kukje, ze heette Lutske, zal de kamer wel wat aanvegen met veger en blik. Ze was zo mager. Haar ruggengraat was net een kettinkje op haar rugje. Ze had bronchitis.

Ik had een zware verzakking, twee breuken en gal aanvallen. Maart 1926 ben ik in Groningen geopereerd. Een gezwel als een kinderhoofdje aan de galblaas. Het was op het nippertje. Van onderzoek zo op de operatietafel. De ziekenvereniging was er toen. Drie weken werd er voor mij uitbetaald. Eén kind was bij meester de Boer. Eén kind bij Klijnsma, die was bij de Lemsterkrant. Eén kind bij Pier Bijlsma, en één bij mijn vader.

In juni 1926 zijn we vertrokken naar de Bilt, op aandringen van dokter Esseling. Het was beter voor ons oudste dochtertje. Mijn man heeft hem wat verwenst, want dat eerste jaar was het kind veel zieker dan ooit tevoren. Maar we zullen maar denken dat hij het met de beste bedoelingen heeft gedaan."