Winia, Herre

Herre Winia, werkzaam op de luchthaven Schiphol, geboren op 4 november 1910 te Amsterdam, overleden op 6 april 1945 bij de Zandvoorderhoek bij het IJsselmeer, zoon van Herre Winia en Christina Carolina Steijger. Hij en zijn vrouw waren ondergedoken bij de familie Dijkstra in Terzool, waar Winia actief bezig was in de verzetsbeweging.


HET VERHAAL VAN DE WAPENS VOOR DISTRICT IX

Verschillende personen hebben over dit onderwerp al geschreven, zoals Pieter Wijbenga (‘Geale’) in deel III van Bezettingstijd in Friesland. Verder heeft Wijbenga in de Zondagskrant van het Friesch Dagblad op 17 december 1966 en de daarop volgende zaterdagen een duidelijk en op feiten berustend verslag gedaan van de gang van zaken zoals die zich toen heeft afgespeeld in District IX (de gemeenten Rauwerderhem, Idaarderadeel en Utingeradeel).

Dan is het ook de KP’er ‘Cor’, Piet Stavast, in zijn boek Vlucht en verzet die erover schrijft, maar hij is plaats en naam van sommige betrokkenen vergeten. Ook mevrouw Fr. Schuurmans-Koudenberg geeft in Mids Fryslân een overzicht van de gebeurtenissen in Terzool in 1940-1945, maar ook hier ontbreken vaak de data en soms namen van personen.

En tot slot heeft ook Yge Damstra in het boek Dit hebben wij beleefd in ’40-‘45 niet alle details boven water kunnen krijgen, vooral voor wat betreft de wapens in de Lege Geaën. Omdat ik er ook bij betrokken was, heb ik getracht een reconstructie te maken op basis van de informatie van deze schrijvers en mijn eigen herinneringen en bevindingen.

Na de dropping van de wapens op drie december 1944 in de Deelen, tussen Oldeboorn en De Tynje, hebben Ferdinand Keulen en Pieter Sikkema, onder zeer barre weersomstandigheden, deze opgehaald met een praam. De praam moest met de boom worden voortbewogen, of lopend met een lijn worden getrokken vanaf de wal.

Keulen en Sikkema gingen via de Brekken door het Terzoolster sluisje langs Terhorne naar Akkrum, vandaar naar Oldeboorn en naar de Deelen, waar zij zich moesten melden bij de woonboot van Popke Zwerver. Daar ontvingen zij de voor District IX bestemde wapens. Natuurlijk werden deze goed gecamoufleerd, eerst onder een laag riet, dan onder een laag turf. Zo konden beide mannen voor turfhalers doorgaan…

Op de terugweg ging het eerst naar Grouw, daar werd het deel van de wapens bestemd voor de Grouwster BS overgenomen door Sikke Bangma en Pieter Eisinga. Die hebben de wapens bij boer Hendrik van der Meer te Goïngahuizen ondergebracht (helaas hebben de Duitsers deze partij later in handen gekregen). Daarna naar Akkrum. Dat was bepaald niet zonder gevaar, want zij moesten de spoorbrug tussen Grouw en Akkrum passeren die bezet was door Duitse bewakers. Gelukkig was de camouflage van turf voldoende om ongemoeid te worden gelaten.

In Akkrum wachtte een teleurstelling: de boer bij wie Keulen en Sikkema dachten het voor de BS van Utingeradeel bestemde deel te kunnen lossen, weigerde ontvangst. Na Akkrum werd de terugtocht aanvaard via Terhorne en het Terzoolster sluisje naar de Brekken.

Daar werden ze opgewacht en gewaarschuwd dat er een razzia in de Lege Geaën gaande was en dat dominee Boerlage in Rauwerd was opgepakt. Dit moet ongeveer rond 12 december 1944 gebeurd zijn. Ferdinand en Pieter hebben toen gewacht tot het donker was en zijn vervolgens naar de boerderij van Age Dijkstra op de Kleine Wieren gevaren, waar het grootste deel van de wapens onder het hooi werd verborgen.

Een klein gedeelte (1 brengun, 7 stenguns en 30 revolvers met bijbehorende munitie werd meegenomen en in een hooiberg verstopt (bij M. Tjeerdsma in Sijbrandaburen?). Kort daarna zijn deze wapens door de KP-groep van ‘Cor’ opgehaald en naar boer Hoekstra in Friens gebracht (de groep van Cor had onderdak gevonden in Tienserburen, en zo waren de wapens dichter in de buurt van de groep.

P. Stavast beschrijft deze operatie. Het werd een gevaarlijke tocht, die vanuit Sijbrandaburen in de schemer werd uitgevoerd. Omdat zij langs weggedeelten moesten waar geregeld door de Groene Politie en de Landwacht werd gepatrouilleerd, zetten zij overal langs de weg posten uit en daartussen reed Teye de Boer op en neer als koerier om de volgende post te waarschuwen. Het transport kwam veilig op de bestemde plaats aan. Daar werden de wapens gebruiksklaar gemaakt, dat wil zeggen, vetvrij. De Engelsen waren bepaald niet zuinig met vet!

Als gevolg van de arrestatie van de Gewestelijk Operatieleider kapitein Pander en zijn adjudant F. Wierda, in de avond van 3 februari in Tjerkwerd, waren de Duitsers in het bezit gekomen van gegevens over de gehele organisatie van het Friese verzet. Wierda had de bewapening en de opslagplaatsen van de tien districten geregistreerd. Gelukkig heeft een aantal commandanten hun wapens meteen op andere plaatsen ondergebracht. Toen bekend werd wat er in Tjerkwerd was gebeurd, werd groot alarm geslagen en zochten velen een ander adres.

Ook Herre Winia, onze Districts-operatieleider (DOL) die bij de Terzoolster groenteman Durk Dijkstra ‘gast’ was, verdween en sloot zich aan bij de KP-groep in Hempens. Eerst gebeurde er niets. Maar de 8ste februari was het raak. De Duitsers voerden een grote reeks goed voorbereidde arrestaties uit.

In Sijbrandburen werd onze Districtscommandant, meester Tinkelenberg, hoofd van de openbare school, opgepakt. Tegelijkertijd werden in Terzool onze gemeentelijk commandant Ferdinand Keulen en Kees van Balen gepakt. Ferdinand probeerde nog te ontkomen, maar werd net buiten ons dorp gegrepen. Wij zagen vanuit ons huis hoe hij met de handen in de nek naar zijn woning terugliep.

De Duitsers wisten ook dat er in het elektrische gemaal een partij kaas en gesmolten vet was opgeslagen. Ze wilden de boot van Yde Beeksma gebruiken om de buit op te halen. Het noodlot sloeg opnieuw toe: toen ze in de boot stapten, zagen ze twee revolvers die onder de golfplaten van het boothuis waren gestoken.

Daardoor werd Beeksma gearresteerd, hoewel hij van de prins geen kwaad wist. Ook Sjoerd de Jong werd aangesproken. Die was bezig in zijn kippenhok op de groentetuin achter ons dorp. Geheel overstuur begon De Jong in het Engels te praten (hij had een aantal jaren in Canada gewerkt). De Duitsers hielden hem voor een piloot. Dus moest hij ook mee. En tot slot werd in Poppingawier nog Watse Buiteveld opgepakt.

Allen werden overgebracht naar het politiebureau van Sneek en daar opgesloten. De volgende dag werd Tinkelenberg overgebracht naar Crackstate in Heerenveen. Sjoerd de Jong en Kees van Balen (hij was evacué, stond in zijn persoonsbewijs) werden naar Drenthe gestuurd om loopgraven te maken. Na een aantal dagen zijn ze gevlucht. Gelukkig voor Ferdinand hadden de Duitsers niet meteen door wie hij in werkelijkheid was. En in de avond van de 11e februari wist de Sneker KP hen te bevrijden.

Intussen had men in Terzool van onder andere Pieter Sikkema, die aan de Duitsers was ontkomen, wel begrepen dat de wapens die bij Age Dijkstra onder het hooi zaten, van plaats moesten veranderen. In de nacht van 9 op 10 februari hebben Pieter Sikkema, Durk Dijkstra, Hette Keulen (een broer van Ferdinand) en waarschijnlijk Leen Poot de wapens bij Age Dijkstra opgehaald en naar een boot gebracht, die achter het land van de boerderij van Bouwe Elzinga lag.

Deze boot was in de zomer gebruikt door de vier onderduikers bij Elzinga, die er in sliepen. Zij hadden er een soort kajuitboot van gemaakt. Mocht de boerderij worden overvallen, dan waren daar in ieder geval geen onderduikers aanwezig. Maar in de koude natte herfst van 1944 was de boot ongeschikt geworden om in te slapen. Bovendien was die door het hoge water moeilijk bereikbaar geworden. Drie van de vier onderduikers hebben een andere plek gevonden. Alleen Freerk Abma bleef als knecht achter.

De boot was afgedekt met een dekzeil van de Gebr. Sikkema, gecamoufleerd met bossen riet, verscholen achter de polderdijk, omringd met riet en onder een begroeiing van een dichte haag van kruipwilgen haast onzichtbaar geworden. Toch werden de wapens ook daar niet veilig geacht. Bovendien waren ze te ver van de groep verwijderd. Ze zijn toen in de nacht van 17 op 18 februari door Durk Dijkstra en Jelle Feenstra met een te kleine boot opgehaald.

Door de duisternis en het hoge water – alles was één grote watervlakte – raakten zij de weg kwijt. Bovendien maakten ze water. Ze zagen zich genoodzaakt de wapens overboord te zetten, de plaats werd gemerkt. Ze hebben toen boer Elzinga uit bed gehaald en zijn daar wat op verhaal gekomen. De volgende nacht hebben ze de wapens weer opgevist en naar Sijbrandburen bij Mintje Tjeerdsma gebracht. Daar werden ze in een mestbak in het varkenshok opgeborgen.

Net op tijd: op 21 februari werd de boerderij van Age Dijkstra overvallen. Het bleek dat de Duitsers al veel wisten, zodat Dijkstra wel moest toegeven dat er wapens waren geweest. Jammer dat hij ook wist waar de wapens naar toe waren gebracht. Na enig stevig aandringen heeft hij de Duitsers naar de boot bij Elzinga gebracht. Maar gelukkig: ook daar waren de wapens toen niet meer. Het is een wonder dat de Duitsers hem toen niet hebben meegenomen. Ook voerden zij hun dreigement niet uit om de boerderij in brand te steken.

Op dat moment hadden de Duitsers niets meer in handen. Geen wapens en geen gevangenen, die hen konden informeren. Die waren immers op 11 februari ontkomen. De Duitsers wisten dat er wapens waren, maar waar? Mintje Tjeerdsma maakte zich zorgen dat de wapens zouden gaan roesten, vooral de stens. Via de koerierster Reino van der Veer werd ‘Cor’ daar bericht van gedaan en gevraagd maatregelen te treffen. ‘Cor’ en ‘Witte Jaap’ gingen die avond naar Tjeerdsma om de wapens te drogen en opnieuw in te vetten. Tjeerdsma was al heel vroeg betrokken bij de verzorging van joden en onderduikers.

Hij was de contactpersoon van de LO. Ook had hij een Duitse jood in huis wiens drie kinderen in de omgeving waren ondergebracht. Bovendien waren er sinds november ’44 twee Duitsers bij hem ingekwartierd. Beide hadden gediend in de Eerste Wereldoorlog. Een van hen was 71 jaar, maar toch, beide mannen waren in de kamer aan de andere kant van de gang. De situatie was verre van aangenaam, schrijft Piet Stavast.

De kachel werd flink opgestookt en het wapentuig werd uit elkaar gehaald, gedroogd en opnieuw ingevet, tot diep in de nacht zijn ze met z’n vieren bezig geweest. Een paar dagen later zijn de wapens door Durk Dijkstra en Jelle Feenstra met de bakfiets opgehaald en naar de zuster van Feenstra in Offingawier gebracht en daar verstopt.

De 5e maart werd Age Dijkstra toch nog gearresteerd en in het Sneker politiebureau opgesloten, maar de 6e maart wist de Sneker KP voor de tweede keer een bevrijdingsactie uit te voeren. Werkelijk een huzarenstukje. Intussen probeerde het overgebleven kader van de BS de schade te herstellen en zich te hergroeperen. Ook werden waar mogelijk wapeninstructies gegeven.

Voor onze groep was dat op 27 maart, ’s middags, bij Durk Dijkstra, onder leiding van Herre Winia. Jaap van het Zet en Bauke van der Weit waren onze instructeurs. Aanwezig waren Anne Hoekstra, Yme Raap, Freerk Abma, Leen Poot, Albert Hogedoorn en ikzelf. Hoewel we zoveel mogelijk van verschillende kanten kwamen, is het haast onmogelijk dat dit onopgemerkt is gebleven. We kregen uitleg over het geweer, de sten en de handgranaat. Het was een geweldige ervaring, wapens in handen te hebben waarmee je je zou kunnen verdedigen. Spannend!

We werden echter de 29ste maart weer geconfronteerd met de harde werkelijkheid. Het werd een rampdag voor onze groep. In de vroege ochtend werden Durk Dijkstra en zijn ‘gast’ Herre Winia van bed gelicht. Winia was na een kort verblijf in Hempens weer teruggekeerd naar zijn vorige adres bij Dijkstra in Terzool. Of het toeval is geweest of dat de Duitsers over nieuwe informatie beschikten zal altijd wel een raadsel blijven. Dezelfde morgen probeerden zij ook Jelle Feenstra in Gauw te arresteren.

Maar dat liep anders. Jelle, hoewel gewond, ontkwam en wist de boerderij van Elzinga te bereiken.
Bouwe Elzinga en ik hebben beide ons verhaal over die dag opgeschreven, Elzinga op 27 februari 1979 naar aanleiding van het verschijnen van het derde deel van Bezettingstijd in Friesland, waarop hij enige aanvullende informatie gaf op wat er de 29ste februari en daarna gebeurd was. Zelf gaf ik ons verhaal weer in januari 1983, om in aanmerking te komen voor het Verzetsherdenkingskruis, dat mij later werd uitgereikt.

In de vroege morgen van 29 maart 1945 ging ik met een polsstok vanuit mijn ouderlijk huis door de weilanden naar de Grote Wieren en de boerderij van Elzinga om daar in de groentetuin te werken. Toen ik omstreeks zeven uur aankwam, zag ik een hoopje natte kleren buiten op de gierkolk liggen. Ik vermoedde meteen dat er een vluchteling was. Nadat de kinderen naar school waren gegaan, werd ik binnengeroepen en zag daar Jelle Feenstra zitten met een been in verband.

Hij vertelde dat hij ontkomen was aan de SD, maar dat Durk Dijkstra en Herre Winia in de vroege ochtend van bed waren gelicht. Hij maakte zich grote zorgen over zijn zuster in Offingawier en de wapens die hij samen met Durk een paar weken eerder bij haar had gebracht en die in haar kelder waren opgeslagen.

Deze moesten daar zo snel mogelijk vandaan. Er was al een bericht door een van de meisjes van Elzinga naar het dorp gebracht, maar daar zag men toen direct geen oplossing omdat er zeer intensief door de Duitsers werd gepatrouilleerd. Bovendien was Age Schuurmans net terug van een lang niet ongevaarlijk avontuur.

Nadat Durk en Herre waren gearresteerd is mevr. Dijkstra naar Schuurmans gegaan, omdat de wapens die gebruikt waren voor de instructie, nog verborgen zaten in hun kippenhok. Schuurmans is toen samen met vermoedelijk Leen Poot met die wapens naar Gauw gefietst, met de bedoeling deze bij Feenstra te brengen.

Maar toen ze bij de oprit naar de woning kwamen – Jelle woonde een honderd meter van de weg af – en deze wilden inrijden, hoorden ze dat er geschoten werd. Hals over kop zijn ze teruggefietst en hebben de wapens achtergelaten bij boer Minne Jansma in Sijbrandburen. Dus het was te begrijpen dat zij de schrik nog in de benen hadden.

Wat nu? Ik stelde voor om de wapens met een boot op te halen. Een roeiboot was te klein, zei Feenstra, dat hadden zij al ondervonden! Mijn idee was een melkpraam (een Giethoornse punter) te gebruiken, deze voer licht en had voldoende ruimte. Dit werd uitvoerbaar geacht.
Wij, dat wil zeggen Freerk Abma, J. de Ridder (een evacué) en ik gingen naar Terzool en vorderden a.h.w. de praam. Daarmee gingen we via de Oudvaart richting Sneek-Offingawier, na ongeveer een uur waren wij vlakbij het dorp, we spraken af dat ik me zou melden omdat Froukje, de zuster van Feenstra, mij wel kende. Maar wij werden al verwacht. Elzinga was per fiets naar Offingawier gegaan om haar op de hoogte te stellen.

Terwijl Freerk en De Ridder de wapens uit de kelder haalden liep ik met twee handgranaten in de zak van het ene naar het andere eind van het dorp om te zien of de kust veilig was. Niets te zien, meldde ik, maar toen we met de stenguns van het huis over de weg naar de boot wilden lopen, kregen we de schrik van ons leven.

Op de weg stond een Duitse soldaat, het geweer op de boot gericht. Hij was op eendenjacht en schoot op een eend, die hij maar half raakte en die achter de kerk verdween. Die Duitser erachteraan. Wij zijn teruggeweken achter het huis, terwijl de stens voor ons gevoel een heidens lawaai maakten. De Duitser had niets in de gaten. Toen hij weg was hebben we zo snel we konden de wapens ingeladen en zijn ervandoor gegaan.

Door de anderen werd voorgesteld via het Snekermeer terug te gaan, maar ik kon ze ervan overtuigen dat we dezelfde route moesten nemen als we gekomen waren, dan hadden we betere vluchtmogelijkheden. Nauwelijks buiten het dorp zagen we een overvalcolonne van de Duitsers aankomen. Een auto reed voorop, daarachter twee motoren met zijspan waaraan touwen waren gebonden, met aan weerskanten fietsers. Terwijl Freerk de boot duwde en De Ridder aan de lijn trok, vulde ik de stenhouders met patronen en maakte een aantal stens schietklaar. Het miezerige weer ging over in mist en weldra waren wij vanuit de dorpen niet meer te zien.

Bij Gauw gingen we richting het Snekermeer en naar de Gauwster sluis, dit om een dwaalspoor uit te zetten (ik wist hier goed de weg, omdat ik er was opgegroeid). Bij de Gauwster sluis zijn we via de dijksgracht richting Terhorne gegaan en bij de Terzoolster sluis afgezwaaid naar de boerderij van Elzinga. Kort daarvoor ontmoetten we nog de landwachter Punter uit Irnsum in vol ornaat. Hij was bezig kievitseieren te zoeken. Na een groet liet hij ons ongemoeid. Rond vier uur waren we weer terug en konden we ons tegoed doen aan de warme hutspot van mevrouw Elzinga. Daarna ben ik naar huis gegaan. Jelle Feenstra was toen al vertrokken.

De wapens zijn ’s avonds door Elzinga naar de Tolhuisbrug gebracht en door Jochem Postma en Pieter Sikkema overgenomen en bij Kooistra op Harstaburen ondergebracht. Deze wapens zijn op de middag van de 14e april door Jan Kooistra op een wagen afgedekt met mest vanaf Deersum via de straatweg naar Wirdum gebracht.

Hij moest met de wagen langs de Duitsers die zich terugtrokken naar de Afsluitdijk. In de wagen bevonden zich de wapens voor ongeveer dertig man, verzameld in de boerderij van Boonstra. Zo zijn ze uiteindelijk toch op het bestemde doel terechtgekomen en is de moeite niet voor niets geweest.

De Duitsers in de overvalcolonne, bij Froukje Koldijk-Feenstra aangekomen, hadden Dijkstra en Winia bij zich. Er werd tegen haar gezegd: ‘Ontken maar niets, zij weten alles.’ Maar ze hield haar hoofd koel en wist de Duitsers op het verkeerde been te zetten. Ze stuurde de colonne in de richting van het Snekermeer. Maar Terpstra bij de sluis kon niet anders zeggen dan dat er die ochtend niemand de sluis was gepasseerd, en dat was ook aantoonbaar, dus moesten de Duitsers onverricht terzake naar Sneek terug.

Ze gaven het echter niet op. Op vrijdag de 30ste hebben ze vanuit Sijbrandburen de visser Scholten opgezocht, die met een woonark midden in het veld lag. Misschien dat zij daar wat konden vinden, of wellicht kon hij inlichtingen geven. Maar helaas voor hen, het was een vergeefse reis. Zonder dat ze het wisten, hadden ze ons wel weer de schrik op het lijf gejaagd. Wat was het geval? Toen ik bij Elzinga vandaan thuis kwam, vertelde ik mijn vader in het kort wat we uitgehaald hadden.

Hij begreep meteen het gevaar, vertelde me dat toen hij ’s middags bezig was met werk achter in het land tussen beide dorpen, hij het al zo vreemd vond dat er iemand een hele tijd achter de mestvaalt waar hij bezig was, met een verrekijker de omgeving afzocht. We besloten naar Tjeerdsma te gaan en hem om raad en hulp te vragen. Ik ben daar tot 4 april gebleven.

Op die bewuste vrijdag de 30ste kwamen de Duitsers, over het erf van de huisarts, recht op onze woning af. We schrokken hevig en wisten niet hoe vlug we in de schuilplaats moesten komen. Al snel bleek dat het niet om ons te doen was, maar dat ze naar de ark van visser Scholten wilden. Waar ze niets te weten kwamen.

Toch leek het ons beter even weg te gaan. Achter de zuivelfabriek woonde oom Bertus, mijn vaders jongste broer. Met de roeiboot konden we om de zuivelfabriek heen naar hem toe varen. Terwijl we daar waren, kwam een zwager van hem op visite, die in geuren en kleuren vertelde dat er in Offingawier bij Koldijk een overval was geweest en dat kort tevoren drie mannen met een boot daar wapens hadden weggehaald.

Een hele consternatie. Gelukkig hadden ze Koldijk en zijn vrouw Froukje niet meegenomen. De mannen waren zomaar opeens verdwenen. Wij vonden het allemaal een prachtig verhaal. In Grouw hadden de Duitsers in diezelfde weken meer succes. De ‘bende van Grouw’ wist de complete leiding van de BS in handen te krijgen en daarna ook nog de wapens. In Grouw is een hoge prijs betaald. Dit moet dik worden onderstreept en we mogen het niet vergeten.

De Paasdagen verliepen rustig, maar woensdag 4 april deden de Duitsers weer een poging om ons te pakken en natuurlijk de wapens. Wij, dat waren Tjeerdsma, oom Wim, de onderduiker Johannes, de buurman en ik. We zijn naar land gegaan dat een flink eind buiten het dorp lag, richting Snekermeer, om turf te steken.

Om twaalf uur gingen we terug naar huis voor de warme maaltijd en toen we vlak bij het dorp kwamen, zagen we net op tijd dat de Duitsers bij Hoekstra een inval deden. Ik heb me toen verscholen in de stal bij boer Deelstra. Het was om Anne te doen, maar hij had kans gezien om in de schuilplaats onder de vloer te verdwijnen. Gelukkig vonden ze hem niet.

Verder ging het, naar het volgende adres, dat was de boerderij van Aant de Boer. Daar was het om Leen Poot te doen. Deze zag geen kans om op tijd in de schuilplaats te komen. Toen hij ze vroeg of hij z’n bril even kon halen, mocht dat. In de stal zette hij het op een lopen en werd doodgeschoten. Aant de Boer werd meegenomen.

Het huis van Dijkstra werd ook nog bezocht en door een paar handgranaten van binnen vernield. Omdat ze Pieter Sikkema nog niet te pakken konden krijgen, hebben ze het huis van zijn broer Jabik in brand gestoken. Ook bij ons zijn de heren geweest.

Toen ze binnen kwamen, zat de hele familie aan tafel. Mijn vader kreeg meteen een paar klappen. Dat gaf natuurlijk grote opschudding. Moeder stoof op en sprak de heren in het Duits toe. Zij meende dat Duitse officieren heren waren. Dat verbaasde de man wel. Hij wou weten waar ik was. Moeder antwoordde: ‘Jullie hebben hem opgeroepen, wij hebben in tijden niets van hem gehoord.’ Ze zijn bovenop de zolder wezen kijken en hebben wat tuintekeningen verscheurd. Ik volgde een cursus tuintekenen bij het PBNA, maar die was na Slag om Arnhem gestopt.

Bij Catrinus Sysling, waar Yme Raap zat te spinnen, hadden ze meer geluk. Hij moest mee en Jentje Abma (de vader van Freerk) werd eveneens gepakt en in Sneek gevangen gezet. In de vroege morgen van 12 april zijn alle gevangenen vrijgelaten, onder wie Yme, Jentje en vrouw Visser uit Irnsum met het joodse meisje Roos die ze een week tevoren bij een razzia hadden gepakt.

Zelf had ik de 4e april meer geluk. Ik kreeg bericht dat de kust vrij was, maar toen ik naast de ingang van de fabriek was, kwamen mij twee vreemde fietsers tegemoet. Het bleken twee SD’ers te zijn. Ze hadden het over Yme Raap. Ik ben toen, net of het zo hoorde, het fabrieksterrein opgelopen en nadat de heren uit zicht waren, zo vlug mogelijk naar huis gegaan, heb een hapje gegeten, en ben toen vlug terug naar het turfgat gegaan waar ik me bij onraad in verschool. Kort daarna kwam vader met Freerk en hoorden we wat er zich allemaal in Terzool had afgespeeld.

We begrepen dat het behoorlijk gevaarlijk was geworden en besloten uit te wijken naar een oom van Freerk in Akmarijp, aan de overkant van het meer. Er was echter een gevaarlijk punt, dat was het passeren van de sluis. De bewaking liet ons ongemoeid en zo bereikten wij veilig Akmarijp. We zijn daar maar een dag gebleven. Daarna werden we naar de boerderij van Bakker langs het kanaal gebracht en zijn dinsdag 9 april weer teruggegaan naar Akmarijp, om ’s avonds met een bootje het meer over te varen naar de Gauwster sluis.

Van Hallema, de sluiswachter, hebben we een roeiboot geleend en zijn naar Elzinga geroeid. We werden toen in de knechtenkamer boven de stal als het ware opgesloten, de kinderen mochten niet weten dat we er waren. Op een avond, toen het goed donker was, hebben we ons gemeld bij Ine Keulen, de zus van Ferdinand. Die joeg ons als het ware terug naar Elzinga omdat er doorlopend werd gepatrouilleerd. Daar hebben we ons schuilgehouden tot we zaterdag de 14e bericht kregen dat we een fiets moesten vorderen en naar Wirdum gaan. Daar zouden we worden opgevangen en naar boer Boonstra worden gestuurd.

We fietsten twee bij twee via Rauwerd. Vandaar moesten we langs de straatweg naar Oosterwierum. Dat stukje straatweg was lang niet prettig want het wemelde van de Duitsers met paard en wagen, fietsers bepakt en bezakt, allemaal richting Sneek. Daartussen reed Jan Kooistra met een wagen mest in dezelfde richting als wij.

Wij verbaasden ons daarover: op zaterdagmiddag nog aan het mesten, en dan met al die Duitsers om hem heen? Wat mankeerde die vent toch? Toen we al een tijdje in Wirdum waren, kwam Jan daar met de wagen mest het erf oprijden. Onze commandant Ferdinand Keulen zei: ‘Kom mannen, de schuurdeuren open, de wagen naar binnen, de kruiwagen erbij, de mest eraf.’

En daar kwamen de wapens tevoorschijn waar zoveel om te doen was geweest. Ieder kreeg zijn wapen en we werden ingedeeld in groepen met een commandant. De eerste wacht werd meteen uitgezet. Het was een blij weerzien. Ferdinand K., Pieter S., Jochem P. Maar we misten ook enkelen. Op 6 maart was meester Tinkelenberg bij Dongjum vermoord. Over Durk Dijkstra en Herre Winia wist niemand iets, en dat zou nog een tijdje zo blijven. Pas ruim een jaar later, in oktober 1946, werden ze op aanwijzingen van een Duitser gevonden. Zij zijn, met drie anderen, op de Zandvoorderhoek bij het IJsselmeer doodgeschoten.

Tsjitse Dotinga.

Het monument op de Zandvoorderhoek bij Nijemirdum (gemeente Gaasterland-Sloten)

Op het herdenkingsmonument te Raerd, staan de namen van de gefusilleerde vermeld, evenals het monument in Sondel.

26 oktober 1946: Massagraf in Gaasterland.

Vorige week werden we opgeschrikt door het bericht over het vinden van een massagraf bij Tacozijl, zoals de eerste berichten luidden. Door de bekentenis van een SD-er was nl. komen vast te staan, dat zich onder Hooibergen in de gemeente Gaasterland een massagraf moest bevinden - waarin minstens vijf Nederlanders lagen begraven. Dit massagraf is naar wij vernemen gelegen tegen de zeedijk in de omgeving van het Hondenest, ongeveer ter hoogte van de betonnen bergplaats van het Waterschap de Zeven Grietenijen en Stad Sloten.

Op aanwijzing van genoemde Duitser is vrijdag met de opgraving een aanvang gemaakt, waarbij leden van de rechterlijke macht tegenwoordig waren. Reeds vrij spoedig werden de stoffelijke resten van een vijftal Nederlanders gevonden, die na gekist te zijn te Nijemirdum opnieuw ter aarde zijn besteld.

Bij identificatie is gebleken. dat de gevonden lijken de stoffelijke resten zijn van Dirk Dijkstra van Terzool; Herre Winia van Amsterdam; Gerrit Vlietstra van Den Haag; Jurjen Hoomans en Hendrik Huizinga van IJlst. Wij vernemen nog dat de beide IJlster mannen op 5 april 1945 door de Duitsers waren gegrepen en dus reeds den volgende dag zijn gefusilleerd. Van deze beide mannen heeft woensdag te IJlst en van Dirk Dijkstra te Terzool opnieuw de herbegrafenis plaats gehad onder grote belangstelling van de zijde van de bevolking.

Reactie plaatsen

Reacties

Henk de Vos
5 jaar geleden

In het verhaal over de wapens bestemd voor district IX staat deze passage: "In Akkrum wachtte een teleurstelling: de boer bij wie Keulen en Sikkema dachten het voor de BS van Utingeradeel bestemde deel te kunnen lossen, weigerde ontvangst." Mijn reactie: Mijn vader, Hendrik de Vos, was als arbeider bij de FCE in Akkrum actief in het verzet. Hij hield op de slachterij vlees achter dat hij 's nachts ophaalde om daarna verdeeld te worden over de boerderijen waar onderduikers zaten. Op een ochtend lagen er wapens naast ons huis. Die heeft hij in het huis verborgen tot aan de Bevrijding. Behoorlijk risicovol natuurlijk. Wat ik nooit geweten heb en wat hij misschien ook nooit geweten heeft, is wie de ie wapens daar heeft neergelegd. Zou het kunnen dat Keulen en Sikkema dat gedaan hebben? En door wie zijn ze dan geïnstrueerd om dat te doen? Door die boer (wie was dat?) die de ontvangst weigerde? Keulen en Sikkema moeten, op de terugweg naar Terhorne, langs ons huis zijn gekomen, want we woonden dicht aan de Boorn. Ze moeten op de een of andere manier geweten heb bij welk huis ze moesten zijn. (Ik ben van juni 1943.)

Roelie Spanjaard-Visser
5 jaar geleden

Ik hoop op reacties mijnheer de Vos a.g. uw vragen