Eisenga, Jan

Jan Eisenga, (Onderwijzer aan de Openbare Lagere School) geboren op 11 maart 1908 te Kortezwaag, overleden op 5 mei 1943 te Leeuwarden, zoon van Ruurd Eisenga en Berbera Numan. Gehuwd met Tjitske de Groot

Jan Eisenga

Jan was onderwijzer op de lagere school in Gorredijk en wilde in verband met de april/meistakingen van 1943 de school na de vakantie gesloten houden. Hij sprak hier over met zijn collega's en probeerde hen over te halen zich ook aan te sluiten bij de staking.

Er werd in Gorredijk druk gesproken over dit 'verzet' van Jan. Door verraad werd hij gearresteerd en naar het SD hoofdkwartier aan het Zaailand in Leeuwarden gebracht. Eisenga werd op 5 mei 1943 bij de oude schietbaan aan het Kalverdijkje in Leeuwarden door de Duitsers vermoord. Waarschijnlijk waren bij deze moordpartij nog twee andere slachtoffers betrokken n.l. Bauke de Vries uit Oudega en Broer de Witte uit Westhem. De lichamen van de drie mannen zijn echter nooit gevonden. Op 13 juli 1946 werd in de school waar Jan les gaf een koperen gedenkplaat voor hem onthuld.

De Meistaking van 1943, de onderzoeken en de erfenis.

De Meistaking van 1943, de tweede grote staking in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog, was het directe gevolg van de Proclamatie van Generaal Christiansen, de Duitse militaire bevelhebber in Nederland. In de kranten van 29 april 1943 verscheen deze bekendmaking, die inhield dat alle bijna 300.000 Nederlandse militairen, die in mei 1940 tegen de Duitse invallers hadden gevochten, zich opnieuw moesten melden en teruggevoerd zouden worden in krijgsgevangenschap.

Ze zouden vooral in Duitsland te werk worden gesteld. Hierop brak vanuit de Machinefabriek Stork te Hengelo een wilde ongeorganiseerde staking uit, die vooral in de noordelijke provincies met veel geweld werd onderdrukt. In heel Nederland vielen 175 dodelijke slachtoffers, waarvan zestig in de drie noordelijke provincies: 22 Friezen, 31 Groningers en 7 Drenten. Van deze zestig werden zesentwintig 'op patrouille' neergeschoten en achtergelaten. Vierendertig werden gefusilleerd, waarna hun lichamen werden begraven 'op een plaats die niet bekend gemaakt werd', dit om de bevolking extra te intimideren.

Tegen de Friese gearresteerden werden tien doodvonnissen uitgesproken door het Standgerecht dat vanaf 1 mei 1943 in het Scholtenshuis, het SD-hoofdkwartier te Groningen zetelde en vanaf 4 mei 1943 in het Oud Burger Weeshuis te Leeuwarden: Broer de Witte, Cornelis Luinstra, Dirk Fokkens, Jan Eisenga, Bouke de Vries, Wiebe de Witte, Symen Wiersma, Wypke Martens, Willem Scholten en Wieger Rekker. Bij de eerste vijf is het vonnis voltrokken, bij de laatste vijf werd de doodstraf omgezet in concentratiekamp- of gevangenisstraf. Zeventien Friezen werden 'op patrouille' neergeschoten en achtergelaten.

Zestien Groningse slachtoffers vielen in Trimunt (Marum, Groningen) als represaillemaatregel tegen de van sabotage verdachte bevolking: Andries Hartholt, zijn zoons Dirk, Albert en Hendrik Hartholt en zijn aanstaande schoonzoon Berend Assies, de broers Uitze, Jelle en Steven van der Wier, Eeuwe de Jong, Sibbele de Wal, de broers Karst en Jan Doornbosch, Gerrit van der Vaart, Geert Jan Diertens en de onderduikers Frits van de Riet en Johannes Glas. Hun lichamen werden meegenomen.

Eén jonge vrouw uit Musselkanaal, Grietje Dekker, is op haar verlovingsavond door de Duitsers koelbloedig vermoord, zogenaamd 'op patrouille', waarna haar lichaam is meegenomen. Tegen de gearresteerde Groningers werden standrechtelijk dertien doodvonnissen uitgesproken in het Scholtenshuis: Jogchum van Zwol, Rienold Terpstra, Gerrit Imbos, Egbert Thoma, Eisso Kleefman en Hermanus Kleefman, Will van Rossum, Paulinus Nieuwold, Harm Wessels, Ate Faber, Albert Harkema, Jan Hulshof en Garrelt Veldkamp.

Bij de eerste acht is het vonnis voltrokken, bij de laatste vijf werd de straf omgezet. Ook de lichamen van de acht (vijf in Hoogezand bij Strokartonfabriek Beukema en drie in Slochteren bij Aardappelmeelfabriek De Woudbloem) geëxecuteerden verdwenen na de executies. Vijf Groningers zijn 'op patrouille' doodgeschoten en achtergelaten.

Zes gearresteerde Drenten werden standrechtelijk ter dood veroordeeld in het Scholtenshuis en het Oud Burger Weeshuis: Berend Trip, Harm Bos, Harm Bakker, Jan Postema, Lubbert van Dijk en Jacob van Dijk. De eerste drie werden gefusilleerd, bij de twee laatsten werd de doodstraf omgezet in gevangenisstraf. Harm Bos werd samen met de Friese onderwijzer Jan Eisenga op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd, waarna hun lichamen volgens ooggetuigen richting Groningen zijn vervoerd.

De ter dood veroordeelde Jan Postema is op 3 mei op de vlucht doodgeschoten op de Grote Markt, het plein voor het Scholtenshuis, te Groningen. De Duitsers hebben zijn lichaam een tijd op de Grote Markt laten liggen, ter afschrikking van de verzetplegers. Alle lichamen verdwenen naar 'de onbekende plek'. Drie Drentse slachtoffers werden 'op patrouille' doodgeschoten en achtergelaten. Alle zeventien voltrokken doodstraffen werden tegen de gearresteerden uitgesproken voor overtreding van de verordeningen die de Duitsers vanwege de Meistaking hadden bekendgemaakt.

Twee slachtoffers vielen voor 'verboden wapenbezit', vier wegens het leeggooien van melkbussen, één wegens brandstichting, de anderen wegens staken en het aanzetten tot staken. De meeste slachtoffers werden bij toeval gekozen, uit willekeur als aanstichter aangewezen, of in enkele gevallen verraden. Er werden straffen uitgedeeld zonder enige vergelijking van de aard van beschuldigingen.

Rauter, de hoogste bevelhebber van de SS en de SD in Nederland, had het bevel gegeven de losgeslagen bevolking weer in het gareel te dwingen. Daarom hadden de Duitsers namen nodig die op de roze, overal opgehangen aanplakbiljetten werden vermeld. En daarom hadden de Duitsers voorbeelden nodig om de bevolking te laten zien wat er zou gebeuren bij voortzetting van de onlusten.

Het waren de eerste doodvonnissen in de oorlog in Noord-Nederland. Niemand had verwacht dat staken met executie zou worden bestraft. Met de Meistaking kwam er een ommekeer naar de grimmige helft van de Tweede Wereldoorlog.

Er werden dus in totaal vierendertig lichamen op een onbekende plaats begraven, maar aldus Duitse verklaringen, wel 'allemaal bij elkaar, in een moerassig gedeelte van een militair oefengebied onder Groningen', de Appèlbergen (Haren) dus, momenteel Staatsbosbeheerreservaat.

Na de bevrijding zijn op 30 november en 1 december 1945 negentien van de vermiste slachtoffers gevonden aan de rand van het Grote Veen van de Appèlbergen te Haren: de zestien slachtoffers uit Marum, Jan Postema en Berend Trip. Vanwege de Marumers wordt het geruimde vaak het Trimuntgraf genoemd. Van de negentien gevonden lichamen werden achttien geïdentificeerd. Het niet-geïdentificeerde lichaam werd als onbekend begraven op begraafplaats De Eshof te Haren. Het natuurgebied de Appèlbergen bleef tot 1993 militair oefenterrein.

De onderzoeken.

Naar de vermiste slachtoffers werd meerdere malen gezocht. Waarom is dat niet meteen gebeurd? Het werd pas in 1949, toen de getuigenverklaringen tegen de bezetters werden verzameld, bekend dat er nóg zestien slachtoffers in de Appèlbergen moesten liggen. Inspecteur Jan Kerkhof van Politie Groningen heeft aan het begin van de jaren '50 geprobeerd van de Duitsers informatie over de graf locatie los te krijgen. Dit is helaas niet gelukt.

Tussen 1985 en 1993 is nogmaals een grootscheepse poging gedaan. Dhr. C.W. Corts (vriend van de familie van één van de vermisten), enkele nabestaanden, Stichting 1940-1945 Groningen, gemeente Haren, Technische Universiteit Delft, en de Koninklijke Luchtmacht hebben veel in het werk gesteld om de graven van de vermisten in de Appèlbergen te traceren. Met de toen beschikbare informatie en technieken kon helaas geen bevredigend eindresultaat worden gerealiseerd.

Voor de Werkgroep Appèlbergen vormden de evaluaties van de voorgaande onderzoeken naast de gelegde contacten een fundament om langzaam en gestaag vanaf 1995 in alle stilte verder te gaan. Nabestaande Truus de Witte en historicus Robert Boxem startten het onderzoek. Historicus Peter de Jong voegde zich in 1998 bij de Werkgroep.

In 1996 en 1997 werden veel verloren gewaande archiefdocumenten en een aantal nieuwe feiten ontdekt, die wezen op de waarschijnlijke begraafplaatsen van de vermisten. Daarom trachtte de Werkgroep de exacte graven opnieuw te lokaliseren. Ook bleken technieken voor bodemonderzoek in korte tijd te zijn verbeterd en verfijnd.

Het archiefonderzoek van de Werkgroep Appèlbergen.

Uit het archiefonderzoek van de Werkgroep Appèlbergen kwamen de volgende aanknopingspunten:

  • De verloren gewaande Processen Verbaal van Vermissing van 1949 zijn gevonden, met de beschrijving van de vermisten (lengte, gebit, kleding, schoenmaat, metalen voorwerpen die ze bij zich droegen)
  • De verloren gewaande Sectierapporten van de negentien in 1945 gevonden slachtoffers zijn gevonden, waardoor nieuwe informatie beschikbaar kwam. Het werd duidelijk dat er bijvoorbeeld geen ongebluste kalk is gebruikt, en dat de meeste bezittingen niet van de slachtoffers zijn afgenomen.
  • Verschillende nieuwe archiefdocumenten zijn gevonden, die wijzen naar het Grote Veen van de Appèlbergen als begraafplaats,er kon op grond van de Processen Verbaal van Vermissing een lijst van metalen worden gemaakt, waarop gedetecteerd kon worden, zelfs in moerassige grond.
  • De waterstand van het Grote Veen lag tijdens de Tweede Wereldoorlog 50 centimeter lager dan de huidige stand.
  • Er is veel meer bodemkennis over de Appèlbergen en het Grote Veen.
  • Kennis over geschiedenis, documenten, natuur, bodem, veenwater en techniek zijn aan elkaar gekoppeld, zodat een waterdichte reconstructie van 1943 – 1945 kon worden gemaakt.
  • Voorheen had bijvoorbeeld Archeologisch Adviesbureau RAAP (Amsterdam) nog niet de beschikking over de geavanceerde technieken die zij later hadden, waardoor pas nu aan effectief onderzoek van moerasgebied gedacht kon worden.
  • Er is nu bekend welke munitie is gebruikt en hoeveel daarvan in de grond moet zitten.

Het stappenplan.

De Werkgroep Appèlbergen heeft het onderzoek naar de locaties van het massagraf volgens het volgende stappenplan gedaan:

  • Stap 1: Het verzamelen, bestuderen, op elkaar afstemmen van alle archiefdocumenten, (verslagen, verklaringen, Processen Verbaal, rapporten, krantenberichten, enz) en overige stukken, het mogelijk opvullen van hiaten. Het verzamelen van alle mogelijke deskundigheid op het gebied van bodem, water, vegetatie, geschiedenis, onderzoeksmethoden en het op elkaar afstemmen hiervan.

Het aanleggen van een netwerk van betrokkenen op onderzoeksgebied en het gedegen doorspelen van alle informatie: Bergings- en Identificatiedienst (BID) van de Koninklijke Landmacht, Technische Universiteit (TU), Staatsbosbeheer, Regiopolitie Groningen, Stichting Oorlogs- en Verzetsmateriaal Groningen (OVMG), Oorlogsgravenstichting, Gemeente Haren, NIOD, Justitiële archieven en enkele belangstellende families van vermisten.

Uit de gevonden getuigenverklaringen, aanwijzingen, Processen Verbaal, archiefmateriaal van de bezetters en overheidsdocumenten kan met de grootst mogelijke grote mate van zekerheid worden afgeleid dat in mei 1943 alle vierendertig lichamen werden verborgen in het Grote Veen van de Appèlbergen. Eind 1945 zijn negentien van hen al gevonden.

Eén lichaam werd niet geïdentificeerd. Omdat het Grote Veen een moerassig, zeer moeilijk begaanbaar terrein van circa tien hectare is, was het te uitgebreid en tijdrovend om in zijn geheel door de BID te worden onderzocht. Daarom is gewerkt naar segmentatie van het gebied en reductie van de locaties.

  • Stap 2: Het in kaart laten brengen van het Grote Veen, met alle mogelijke verdachte locaties, gebaseerd op een zo breed mogelijk onderzoek. Op advies van Staatsbosbeheer werd samengewerkt met Aart Meijssen te Arnhem, ingenieur voor bos, natuur en landschap en cartograaf. Hij heeft zeer gedegen de beschikbare informatie gecombineerd met zijn eigen informatie, kontakten, luchtfoto's, veldonderzoek en kundigheid, en met assistentie van Staatsbosbeheer (Harry Offringa) een studie gemaakt van het Grote Veen.

Het eindverslag was in juli 1998 klaar en meldt 8495 vierkante meter petgatencomplex en 1086 meter afwateringssloot als verdacht gebied. De rest van het Veen viel af. Het deelproject is gefinancierd door Stichting Fondsenwerving Militaire Oorlog- en Dienstslachtoffers (SFMO).

  • Stap 3: Het laten onderzoeken van alle verdachte gebieden (waarin Meijssen overigens wel een gradatie van verdachtheid heeft aangegeven). De BID zou een beperkt gebied kunnen onderzoeken. Door eerst alle verdachte gebieden te onderzoeken zouden een aantal locaties afvallen en een aantal locaties overblijven voor grondonderzoek door de BID.

Aanvankelijk werd gewacht op een vorstperiode waarin het natte gedeelte van de Appèlbergen zou bevriezen. Zo zou al het verdachte gebied heel simpel kunnen worden betreden, en op wát voor manier dan ook kunnen worden onderzocht. In ieder geval werd aan een vorm van metaaldetectie gedacht omdat er een lijst is gemaakt van de metalen voorwerpen die de vermisten bij zich droegen.

Ook de door de bezetters gebruikte munitie was bekend. Locatie 17 en 18 (beide langs langs het pad) zouden de voorrang krijgen. Toen deze vorstperiode twee winters uitbleef is heeft de Werkgroep Appèlbergen in augustus 2000 contact opgenomen met Archeologisch Adviesbureau RAAP (Alette Kattenberg en Ivar Schutte) te Amsterdam, waarna in oktober 2000 een onderzoeksvoorstel en offerte werden vastgesteld.

Toen de subsidie (Provincie Groningen, Stichting Friesland 1940-1945, Stichting Sneek 1940-1945 en Je Maintiendrai Friesland gaven elk een deel) voor het onderzoek in de herfst van 2001 binnen was, heeft RAAP op 4, 5 en 6 oktober 2001 een kwart van locatie 18 gescand met metaaldetectie (EM61), magneto metrisch onderzoek en conventionele metaaldetectie. Dit leverde zeven anomalieën op, die wezen op de aanwezigheid van dieptemetaal. In februari 2002 is hierover contact geweest met de BID (aanwezig: gemeente Haren, Staatsbosbeheer, BID en Werkgroep Appèlbergen).

De BID wilde de anomalieën onderzoeken na drooglegging van het betreffende gebied en na officieel verzoek van de gemeente Haren. Staatsbosbeheer heeft vervolgens een plan gemaakt, waarbij enerzijds het te onderzoeken gebied werd drooggelegd en anderzijds de aanwezige natuur zoveel mogelijk werd gespaard. Het plan bestond uit het aanbrengen van een wal van verzwarende aarde rond de te onderzoeken locatie, waarna het aanwezige water uit het gebied zou worden gepompt.

Tevens zou indien nodig een balk uit de dam van de afwateringssloot worden gehaald, waardoor het waterpeil in het hele Grote Veen van de Appèlbergen zo'n 15 cm zou dalen. De kosten van het plan bedroegen € 36.000,00, waarbij het AOC Terra College (Eelde) met een klas leerlingen (klas 4m) aanvullende grondmetingen voor haar rekening nam.

Het plan is op 9 april 2003 overhandigd aan de burgemeester van Haren (Arjen Gerritsen) met het verzoek of de gemeente Haren middelen (geld, mankracht, materieel, bemiddeling) beschikbaar kon stellen om het plan van Staatsbosbeheer te realiseren. Daarnaast is de gemeente verzocht als officiële rechtspersoon op te treden naar de BID. De burgemeester toonde grote betrokkenheid en zegde in het gesprek toe als rechtspersoon te zullen optreden, de hele zaak te zullen bestuderen, en te kijken wat de gemeente Haren kon doen aan de realisering van het plan.

Begin juli 2003 zijn door burgemeester Gerritsen zes subsidieverzoeken gericht aan o.a. de provinciebesturen van Friesland, Groningen en Drenthe. Vervolgens zorgde de hittegolf en het uitblijven van regen ervoor dat de waterstand in het Grote Veen enkele tientallen centimeters lager kwam te staan. Nabestaanden wachtten in grote spanning. De tijd was nu rijp om iets te ondernemen. Dit was ook de mening van burgemeester Arjen Gerritsen. Op 26 augustus 2003 is de zaak besproken in het college van B&W van Haren.

In overleg met Staatsbosbeheer en aannemer De Roo (Stadskanaal) werd het plan aangepast. Er zou een gleuf worden gegraven rond het te onderzoeken gebied. Deze zou worden volgestort met leem. Vervolgens zou het overtollige water uit het afgezette gebied worden gepompt. Door de extreme droogte en met de nieuwe methodiek konden de kosten worden teruggebracht tot € 20.000,00. Gemeentewerken Haren zou een aantal taken op zich nemen, bijvoorbeeld het afplaggen van de bovenste veenlaag in verband met natuurbescherming.

Staatsbosbeheer zou continu volop assisteren. Het college van B&W besloot op 26 augustus 2003 groen licht te geven. Haren zou garant staan voor de kosten, maar niet (alles) kunnen betalen. Haren schoot dus voor, hangende de subsidieaanvragen. Al snel werd door Groningen en Friesland gereageerd, Drenthe volgde met een subsidiebijdrage. De drie provincies en de gemeente hebben uiteindelijk elk een kwart van de kosten gedragen. Het graven van de gleuf gebeurde op 15 en 16 september 2003.

Daarna werd de bovenlaag en begroeiing verwijderd (17 september) en het gebied droog gepompt. Adjudant André Swerissen (BID) gaf aan in welke staat en hoe droog hij het gebied wilde hebben. Op 22 september zijn door RAAP (Theo ten Anscher) en Werkgroep Appèlbergen de piketten ingemeten op de coördinaten van het gedetecteerde dieptemetaal.

  • Stap 4: De BID van de Koninklijke Landmacht onderzoekt het gebied. Uiteindelijk werd dus slechts een kwart van locatie 18 onderzocht. De BID begon met haar onderzoek op 23 september 2003 om 10.00 uur, en sloot het op 29 september om 16.00 uur af. De inzet van de onderzoeken was een zo haalbaar mogelijk doel: Minimaal aantonen dat er lichamen begraven liggen in het gebied, minimaal de onzekere jaren afsluiten met het plaatsen van een gedenksteen met daarop alle namen van alle 34 slachtoffers. Dit, om de gevoelens van de nabestaanden zo veel mogelijk te sparen. Immers, een utopische doelstelling, het vinden, identificeren en bergen van alle vermisten, had grote kans om na zestig jaar op een pijnlijke teleurstelling uit te lopen.

RAAP heeft overigens in haar onderzoeken van oktober 2001 (Kattenberg en Schutte) en september 2003 (Ten Anscher) bevestigd wat de Technische Universiteit Delft (Fokkema) in 1993 had geconcludeerd: bij het hekje, aan de rand van het Grote Veen, is enorm gegraven. Dit moet het geruimde Trimuntgraf zijn geweest. Deze conclusies komen overeen met ooggetuigenverslagen uit de jaren vlak na de oorlog. De machinist Jannus Kruit van De Roo schraapte steeds voorzichtig vijf centimeter van de grond af, waarna Adjudant André Swerissen meteen de vrijgekomen grondlaag inspecteerde, en Sergeant Willem van Es de laadbak zorgvuldig nakeek.

Deskundigen van De Roo en Staatsbosbeheer (Harry Offringa) waren continu aanwezig. Tijdens de opgraving was het gebied niet visueel en fysiek afgeschermd, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij BID-onderzoeken. Dit werd door belangstellende familieleden erg op prijs gesteld. Zo konden familieleden de werkzaamheden op de voet volgen, en met elkaar en met de deskundigen praten. Het waren erg spannende dagen, waarin tussen familieleden en Werkgroep leden veel heen en weer werd gebeld. Uiteindelijk heeft de BID geen graven gevonden.

Dit was erg jammer, maar toch overheersten de gevoelens van opluchting over de zekerheid dat de vermisten zéker op de Appèlbergen begraven lagen, over de grote hoeveelheid gedetailleerde informatie die onder de familieleden is verspreid, en over de erkenning dat hun vermiste familieleden waardevolle mensen zijn die niet vergeten zijn.

De motivatie voor de keuze van locatie 18 in stap 3.

In stap 3 wordt locatie 18 genoemd als meest waarschijnlijke graf locatie. Het voorstel om alleen locatie 18 te onderzoeken vond haar oorsprong in diverse bronnen. Meijssen heeft in zijn verslaglegging al een onderverdeling gemaakt in verschillende verdachte gebieden. Zo noemde hij de in het centrum van het Grote Veen gelegen delen van de afwateringssloten al onwaarschijnlijker dan de petgatencomplexen langs de weg, in het bijzonder de locaties 17 en 18 en dan ook nog die delen daarvan die het dichtst bij de berijdbare zandweg liggen.

In locatie 18 ligt één van de drie locaties die in januari 1993 door Sergeant Majoor Gringhuis (Koninklijke Luchtmacht) is aangegeven, na de oude luchtfoto's met de nieuwe te hebben vergeleken. Vanwege de hoge waterstand zijn alle in het Grote Veen gelegen locaties destijds, en achteraf helaas ten onrechte, als irrelevant ter zijde geschoven. De in 1993 door de TU Delft bepaalde Trimunt-locatie ligt ook aan de rand van het Veen, naar nu blijkt, in locatie 18 of er tegen aan.

Kortom, locatie 18:

  • Is door Meijssen als de meest kansrijke locatie aangeduid, naast 17.
  • Grenst aan het Trimuntgraf (geruimd op 30 november 1945 en 1 december 1945) of overlapt dit.
  • Ligt aan de berijdbare weg, in 1943 gemakkelijk te bereiken.
  • Heeft evenals het Trimuntgraf een stuk afwateringsgreppel.
  • Was nu redelijk begaanbaar (en in 1943 goed begaanbaar)
  • Was in 1943 onzichtbaar voor de buitenwereld.

Verbindt alle uitspraken van de bezetters 'dat de slachtoffers vlak bij elkaar liggen in een moerassig gebied in een militair oefenterrein', en alle verschillende waarnemingen van graafwerkzaamheden in 1943 die tot nu toe alleen naar het Trimuntgraf hebben geleid.

Daarnaast betekende detectie van een afgebakende locatie als 18 een afgerond onderzoek. Op 4, 5 en 6 oktober is locatie 18 onderzocht door RAAP. Staatsbosbeheer (Harry Offringa) en de Werkgroep Appèlbergen hebben geassisteerd, om een zo groot mogelijk gedeelte van de locatie te onderzoeken. Helaas is het door de extreem moeilijke omstandigheden niet gelukt de hele locatie 18 in beeld te krijgen. Slechts een kwart is onderzocht. RAAP heeft het onderzoek tegen kostprijs uitgevoerd.

Zestig jaar later.

Waarom zochten we de vermisten nog steeds, na 50-60 jaar?

Na het verstoppen van de lichamen kregen de families van de geëxecuteerden in mei 1943 een kort briefje thuisgestuurd: '...de teraardebestelling heeft plaats gevonden doch de plaats daarvan kon niet worden bekendgemaakt.'

De gevolgen van de verdwijning waren desastreus. Verschillende nabestaanden slingerden jarenlang heen en weer tussen hoop en rouwproces. De hoop op terugkeer uit bijvoorbeeld krijgsgevangenschap nam in de jaren '60 af. De hoop op het vinden van de lichamen, op het vinden van zekerheid, bleef tot de laatste zoekpoging. Na de bekendmaking van het voldongen feit kon de verwerking en het rouwproces pas beginnen. De wurgende onzekerheid van vermissing was afschuwelijk. Dood is heel erg, vermissing is echter nog erger.

Na deze laatste, zeer goed voorbereide zoekpoging, is een monument geplaatst. De documenten staan garant voor de zekerheid van de graf locatie: het Grote Veen in de Appèlbergen. Het monument bevestigt dat de 'dumpplaats' een begraafplaats is geworden. De gevolgen van de vermissing waren desastreus voor de families.

Van de veroordeelden die in Hoogezand en Scharmer zijn gefusilleerd, was het bij enkele families bekend dat hun vader of broer was doodgeschoten, omdat dit voor de ogen van collega's en andere ooggetuigen is gebeurd. Ook de koelbloedige moord op Grietje Dekker is gezien, zodat er al een begrafenis werd gepland. De gedrukte rouwkaarten bleven liggen, omdat de bezetters het lichaam van Grietje Dekker meenamen en op een onbekende plaats verstopten.

De andere families wisten niet zeker óf en wáár hun vader of broer was vermoord. Misschien was hij wel afgevoerd naar Rusland. De schietbanen van het Kalverdijkje (Leeuwarden) en de Rabenhauptkazerne (Groningen), waar executies hebben plaatsgevonden, waren afgeschermd van de buitenwereld.

Een ooggetuige heeft wel gezien dat meester Jan Eisenga en Harm Bos omringd door gewapende Duitsers op het Kalverdijkje liepen, de bevestiging van de moorden op de anderen kwam in 1949 van de ondervraagde bezetters zelf: 'Ja, ze zijn allemaal doodgeschoten, ze zijn allemaal begraven op dezelfde plek, in een militair oefenterrein onder Groningen, aan de rand van een moerassig heideachtig gebied, allemaal dicht bij elkaar, ongeveer 200 à 300 meter ten noordoosten van een theehuisje.' Deze uitspraken werden door talloze archiefdocumenten bevestigd.

De onzekerheid over de moorden en de begraafplaatsen had veel invloed. Bij de meeste families mocht de deur niet meer op slot, jarenlang. Immers, tot ver in de jaren '50 kwamen nog treinen met terugkerende gevangenen uit het oosten? Gesprekken deden de ronde, misschien kon hij het Russische kamp niet uit, misschien was hij gehersenspoeld..... De theoretische leeftijd werd gevolgd, hij zou nu 45 zijn, of 85, zou hij nog in leven zijn? 'Vermist is erger dan dood', is de titel van een boekje van de Koninklijke Landmacht. Ieder familielid van een vermiste zal dit beamen.

Het voldongen feit, dat nodig is voor het begrijpen, verwerken en uiteindelijk accepteren van een afschuwelijke gebeurtenis, is familieleden bewust door de Duitse bezetters ontnomen.
In de meeste huiskamers hing een groot portret van het vermiste familielid. Het vriendelijk glimlachende gezicht vervulde de achterblijvers met grote pijn en een enorm schuldgevoel.

Vaders en broers hadden immers kunnen eisen dat hun zoon of broer zou gaan onderduiken? Ze hadden zich als gijzelaar kunnen laten meenemen, die werden toch weer vrijgelaten? Vrouwen hadden immers kunnen eisen dat hun man aan het werk zou gaan? Moeders hadden immers hun zoons kunnen verbieden aan de stakingsactiviteiten mee te doen? Dit schuldgevoel was grootschalig aanwezig, achteraf.

Maar zo ging het niet, toen in 1943. Iedereen deed immers mee. Er was een grote sfeer van saamhorigheid tijdens de grote landelijke wilde staking. Tot die tijd waren de bezetters redelijk schappelijk geweest, nu schrokken ze van de kracht van verzet van Nederland. Niemand verwachtte dat de bezetter zo gewelddadig zou optreden, de opstand met zoveel bloedvergieten zou onderdrukken. Dat had de bezetter immers nog nooit gedaan, voor die meidagen.

De slachtoffers.

Deze mensen liggen begraven op de Appèlbergen. Zij zijn zestig jaar vermist geweest.

Grietje Dekker.

Grietje Dekker raakte voor haar woonhuis in Musselkanaal gewond toen de Duitsers op zaterdagavond 1 mei 1943 zonder enige reden begonnen te schieten. Een huisarts was snel ter plaatste en wilde haar naar het ziekenhuis laten brengen, maar de Duitsers zeiden dat zij het wel zouden regelen. Ze namen de zwaargewonde Grietje mee in hun auto. Een eindje buiten het dorp legden ze haar in de berm en schoten haar vier keer door het hoofd. Daarna namen ze het lichaam weer mee en werd het op een onbekende plaats begraven. Het was Grietje Dekker's verlovingsdag.

Jogchum van Zwol.

Jogchum van Zwol en twee vrienden werden door de Duitsers op straat aangehouden en gefouilleerd. Hij bleek een boksbeugel bij zich te hebben en werd onmiddellijk meegenomen naar het Scholtenshuis te Groningen (het SD hoofdkantoor). Jogchum werd daar standrechtelijk tot de doodstraf veroordeeld wegens verboden wapenbezit en opruien tot staken en op 1 mei 1943 om 21.10 uur op de schietbaan van de Rabenhauptkazerne te Groningen gefusilleerd. Jogchum van Zwol was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Leens. Hij was kwekersknecht.

Broer de Witte.

Broer de Witte deed op zaterdagavond 1 mei 1943 met zijn 17-jarige broer Wiebe en vele anderen mee aan de melkstaking op het fabrieksterrein van de melkfabriek te Oudega (Wymbritseradeel). Bussen melk werden van de melkauto's getrokken en leeggegooid op het fabrieksterrein. De volgende ochtend werd hij samen met Wiebe van huis gehaald. Met een groot anderen werd hij gearresteerd. Vier van hen werden op 3 mei 1943 standrechtelijk tot de doodstraf veroordeeld in het Scholtenshuis te Groningen. Broer werd, als oudste, op de schietbaan van de Rabenhauptkazerne te Groningen gefusilleerd op 3 mei 1943 om 15.00 uur. De drie anderen, onder andere Wiebe, kregen gevangenisstraf. Broer woonde bij zijn ouders in Greonterp bij Blauhuis, en was student aan de Landbouwschool.

Harm Bakker.

Harm Bakker deed op maandag 3 mei 1943 met zijn broer Jan en vele anderen mee aan het leeggooien van melkbussen die langs de kant van de weg in Roderesch stonden. Later op de dag werden zes personen gearresteerd. Vier van hen werden meegenomen naar het Scholtenshuis te Groningen. Harm werd samen met Jan Postema, die die middag op de vlucht is doodgeschoten, standrechtelijk ter dood veroordeeld, en op 3 mei 1943 om 20.10 uur op de schietbaan van de Rabenhauptkazerne te Groningen gefusilleerd. Jan Postema is in het geruimde Trimuntgraf gevonden op 1 december 1945. Harm Bakker was ongehuwd, was pakhuisknecht en woonde in Steenbergen.

De volgende drie vermiste slachtoffers werden op het terrein van de Aardappelmeelfabriek De Woudbloem te Scharmer (Slochteren) gefusilleerd, om de staking daar te breken. De lichamen zijn volgens getuigen naar Haren gebracht.

Egbert Thomas.

Egbert Thomas werd op 4 mei 1943 gearresteerd omdat hij als één van de stakingsleiders was aangewezen van de staking bij de Aardappelmeelfabriek De Woudbloem te Scharmer (Slochteren). Ondanks verschillende waarschuwingen weigerde Egbert onder te duiken, omdat hij overtuigd was van het goede van zijn daden. Hij werd standrechtelijk op het Scholtenshuis te Groningen ter dood veroordeeld en op 4 mei 1943 om 16.05 uur samen met de broers Eisso en Hermanus Kleefman voor de fabriek gefusilleerd. Egbert Thoma was getrouwd, was fabrieksarbeider bij De Woudbloem en woonde in Scharmer. Hij had een zoontje van een half jaar.

Eisso Kleefman.

Eisso Kleefman werd in zijn woning gearresteerd omdat hij als fabrieksarbeider had gestaakt bij De Woudbloem te Scharmer. Dat was zijn enige fout: hij zat thuis in plaats van op het werk. Op het Scholtenshuis te Groningen werd hij standrechtelijk ter dood veroordeeld en samen met zijn broer Hermanus Kleefman en Egbert Thoma voor de ogen van de andere fabrieksarbeiders op 4 mei 1943 om 16.05 uur op het terrein van De Woudbloem gefusilleerd. Eisso Kleefman was getrouwd en woonde in Scharmer. Hij had drie kinderen.

Hermanus Kleefman.

Hermanus Kleefman werd thuis gearresteerd omdat hij als fabrieksarbeider had meegedaan aan de staking bij De Woudbloem te Scharmer. Ook zijn enige fout was dat hij niet op het werk was verschenen in verband met de staking. Op het Scholtenshuis te Groningen werd hij standrechtelijk ter dood veroordeeld en op 4 mei 1943 om 16.05 uur samen met zijn broer Eisso Kleefman en Egbert Thoma voor de ogen van zijn collega's gefusilleerd op het terrein van De Woudbloem. Hermanus Kleefman was getrouwd en had drie kinderen. Hij woonde in Scharmer.
De volgende vijf vermiste slachtoffers werden gefusilleerd op het terrein van de Strokartonfabriek Beukema te Hoogezand, om de staking daar te breken. De vijf jongens / mannen kenden elkaar niet en hadden geen binding met de Strokartonfabriek. De lichamen zijn volgens getuigen richting Haren gebracht.

Rienold Terpstra.

Rienold Terpstra deed met vele anderen mee aan de melkstaking te Doezum. Hij weigerde op maandag 3 mei 1943 melk af te geven. Toen de Duitsers dwongen tot melkvervoer heeft hij met twintig anderen meegedaan met het leeggooien van melkbussen nadat deze waren opgehaald. De volgende ochtend is hij om 5.00 uur thuis gearresteerd en op het Scholtenshuis te Groningen standrechtelijk ter dood veroordeeld. Hij is op 4 mei 1943 met Paulinus Nieuwold, Gerrit Imbos, Will van Rossum en Cornelis Luinstra naar Strokartonfabriek Beukema gebracht en daar om 18.45 uur voor de ogen van de aanwezige fabrieksarbeiders gefusilleerd. Rienold Terpstra was veehouderhulp en ongehuwd. Hij woonde in Doezum.

Paulinus Nieuwold.

Paulinus Nieuwold is met meerdere personen gearresteerd omdat hij had meegedaan aan de staking op de scheepshelling te Hoogezand. Hij was daar fabrieksarbeider. Alleen Paulinus werd vervolgens uit de groep gehaald. Er is onzekerheid over verraad. Op het Scholtenshuis te Groningen werd hij standrechtelijk tot de doodstraf veroordeeld en op 4 mei 1943 om 18.45 uur met Rienold, Gerrit, Will en Cornelis op het terrein van Strokartonfabriek Beukema gefusilleerd. Paulinus Nieuwold was getrouwd en had een zoontje. Hij woonde in Kolham.

Gerrit Imbos.

Gerrit Imbos werd op maandagavond 3 mei 1943 met vele anderen gearresteerd omdat hij had meegedaan aan de algehele staking van verschillende fabrieken en bedrijven in Hoogezand. Vijf van hen werden standrechtelijk ter dood veroordeeld op het Scholtenshuis te Groningen, en opgesloten in een cel bij de Rabenhauptkazerne te Groningen. Gerrit werd de volgende middag uit de cel gehaald en om 18.45 uur samen met Rienold, Paulinus, Will en Cornelis op het terrein van de Strokartonfabriek te Hoogezand gefusilleerd. De andere vier werden afgevoerd naar Vught. Gerrit Imbos was hellingknecht, ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Hoogezand.

Willem Antonie van Rossum.

Will van Rossum werd op 4 mei 1943 om half elf uit de schoolbanken gehaald en naar het Scholtenshuis te Groningen gebracht. Hij werd daar standrechtelijk tot de doodstraf veroordeeld omdat hij een windbuks op zijn kamer had staan. Het 'verboden wapenbezit' is verraden. Willem werd samen met Rienold, Paulinus, Gerrit en Cornelis op 4 mei 1943 naar de Strokartonfabriek te Hoogezand gebracht en daar om 18.45 uur gefusilleerd. De ouders van Will woonden in Nederlands Indië. Omdat Will aan de Landbouwschool te Groningen studeerde woonde hij in een pensionkamer aan de Emmasingel te Groningen.

Cornelis Luinstra.

Cornelis Luinstra is op maandagavond 3 mei 1943 in het huis van een vriend in Warfstermolen gearresteerd omdat hij staakte en anderen aanzette tot staking. Meerdere mensen waren gearresteerd en meegenomen naar Groningen. Op het Scholtenshuis is hij standrechtelijk ter dood veroordeeld. Op 4 mei 1943 is Cornelis uit de cel gehaald en samen met Rienold, Paulinus, Gerrit en Will naar de Strokartonfabriek te Hoogezand gebracht. Toen Cornelis zijn verloren klomp wilde pakken kreeg hij een klap met een geweerkolf. Om 18.45 uur zijn de veroordeelden voor de ogen van de aanwezigen gefusilleerd. Cornelis Luinstra was landarbeider en woonde bij zijn ouders in Warfstermolen. De volgende vier vermiste slachtoffers zijn gefusilleerd op de schietbaan van Het Kalverdijkje te Leeuwarden. De lichamen werden volgens getuigen richting Groningen en Haren gebracht.

Bouke de Vries.

Bouke de Vries deed met vele anderen op zaterdagavond 1 mei 1943 mee aan de melkstaking te Oudega-W. Hij was op een boot gesprongen die melkbussen vervoerde en leegde de bussen in het meer. Bouke dook onder, evenals enkele anderen die hadden meegedaan. Toen werd zijn vrouw Grietje op maandagmorgen 3 mei 1943 meegenomen, terwijl thuis drie kleine kinderen achterbleven. Van andere stakers waren ook al familieleden als gijzelaar meegenomen. Dit kon Bouke niet aanzien, en meldde zich vrijwillig op 4 mei 1943. Andere gijzelaars waren al weer vrijgelaten, maar Bouke werd als leider gezien. Bouke werd standrechtelijk tot de doodstraf veroordeeld op het Oud Burger Weeshuis (SD-kantoor, waarheen het Standrecht was verhuisd vanwege de lang aanhoudende onrusten in Friesland) te Leeuwarden en samen met Dirk Fokkens op 4 mei 1943 om 21.30 uur op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd. Bouke de Vries was vrachtrijder en woonde met zijn jonge gezin in Oudega (Wymbritseradeel).

Dirk Fokkens.

Dirk Fokkens was op 3 mei 1943 onderweg naar de huisarts vanwege een ontstoken vinger, toen hij voor het stadhuis van de gemeente in de menigte bleef staan. De grote menigte was in verband met de Meistaking naar het stadhuis in Metslawier getrokken, om gearresteerden vrij te krijgen. Door de deur heen werd op de menigte geschoten. Hierbij raakte Dirk gewond aan zijn hak. Later werd de huisarts gedwongen de namen van de gewonden te noemen. Dirk werd daarna in zijn woning gearresteerd op 3 mei 1943. In het Oud Burger Weeshuis te Leeuwarden kreeg hij standrechtelijk de doodstraf wegens deelname aan de staking. Samen met Bouke de Vries werd hij op 4 mei 1943 om 21.30 uur op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd. Dirk Fokkens woonde in Niawier en was net een week getrouwd.

Jan Eisenga.

Jan Eisenga werd laat in de avond van 3 mei 1943 thuis opgehaald en meegevraagd naar de Melkbussenfabriek te Gorredijk omdat hij enkele vragen moest beantwoorden. Er werden meer arrestanten binnengebracht. Jan Eisenga is samen met een vrouwelijke collega naar het Oud Burger Weeshuis te Leeuwarden gebracht, waar hij zeer openhartig voor zijn meningen uitkwam. Hij is daarna standrechtelijk ter dood veroordeeld wegens aanzetting tot schoolstaking. De vrouwelijke collega werd weer vrijgelaten. Samen met Harm Bos werd Jan Eisenga op 5 mei 1943 om 10.45 uur op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd. Er waren getuigen en er is door de Duitsers een foto gemaakt. Jan Eisenga was onderwijzer, getrouwd, had twee zoontjes, en woonde in Gorredijk.

Op deze inmiddels al lang verdwenen schietbaan bij het Leeuwarder Kalverdijkje, schoten de Duitsers in mei 1943 Jan Eisenga uit Gorredijk en de Drent Harm Bos dood.

Harm Bos.

Harm Bos werd op 3 mei 1943 bij zijn werkgever gearresteerd en naar de Marechausseekazerne te Westerbork gebracht en vervolgens naar het Huis van Bewaring te Assen. Hij werd met een aantal anderen verdacht van brandstichting bij een aantal boerderijen van NSB'ers. Op 4 mei 1943 is hij met twee anderen naar het Oud Burger Weeshuis te Leeuwarden gebracht. Daar is Harm standrechtelijk tot de doodstraf veroordeeld en werden de twee anderen vrijgelaten. Op 5 mei 43 is hij samen met Jan Eisenga om 10.45 uur op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd. Harm was landarbeider, was ongehuwd, en woonde bij zijn ouders in Elp.

Truus de Witte.

Foto van: Appelbergen - Wikipedia.

Vader en zoon Eisenga wandelen door Gorredijk.

Reactie plaatsen

Reacties

Hans Schenk
4 jaar geleden

Ik ben ontroerd door publicatie in Volkskrantvan dagboek-fragment van Tsjitske. Mijn moeder (Maaike De Jong) was in Gorredijk (en later in Drachten) een goede vriendin van haar en ik met beide zoons: Ruurd en Reinder. Ik ben contact met R. en R. verloren. Hoe kom ik weer aan hun adressen? Hans Schenk

Marije eizenga
3 jaar geleden

Beste Hans,

Mijn vader, Ruerd jan eisenga is inmiddels overleden (7 sept 2017) ook mijn oom Reinder leeft niet meer. Hij is in augustus 2019 overleden. Met vr.groet, Marije Eizenga