Sluis |2|

De Lemstersluis omstreeks 1907; Deze foto van de Lemstersluis werd op 10 januari 1908 vanuit Lemmer verzonden naar Groningen. De nieuwe sluis werd in 1888 geopend, aan de sluis is sindsdien heel weinig veranderd, alleen het torentje van het tramstation is verdwenen, wel is de bebouwing rondom de sluis met name in de naoorlogse jaren drastisch veranderd. Opvallend is de drukte in de sluis. De Lemster Sluis tijdens het schutten van schepen. Een herkenbare situatie, want 's zomers ziet het er tegenwoordig nog precies zo uit. Helemaal vooraan ligt een schip dat aan de wedstrijden deel gaat nemen; het is al startklaar gemaakt.

Kaart verzonden 12 mei 1902

Gezicht op de Lemstersluis en binnenhaven. Voorop de foto links, is Koert de Vries, daarnaast Evert de Vries (ooms van Evert de Vries van de bakkerij), op de achtergrond zien we links Jan Scheffer, met naast hem de schipper van de motor. Zij hebben de motor en het schip vastgezet, dat leverde meestal elk een kwartje op. Om dan deze 50 cent te verdelen werd afgeteld, een van de mannen draaide zich om en noemde een getal, bijvoorbeeld 11 er werd dan afgeteld wie dan nummer 11 en 12 troffen kregen elk 17 cent voor nummer dertien was 16 cent over.

Er is veel veranderd in de Lemmer. Te veel menen we soms. Immers iedere verandering is beslist geen verbetering. Gelukkig zijn er ook nog van die plaatsen waar het lijkt of de tijd heeft stil gestaan. Zoals bij de sluiswoningen waar we hier een afbeelding van zien. De foto had vandaag praktisch gemaakt kunnen worden. Van de mensen die hier zijn afgebeeld herken ik helaas niet één. Daarvoor zijn ze te klein. Maar als we de mensen en het rek met wasgoed er weg denken dan is het alleen de inrichting van het tuintje opzij hier nog een stukje gras- dat verschild met de tegenwoordige toestand.

We mogen ons gelukkig prijzen dat het er nog zo staat. Ik meen me te herinneren dat de sluiswoningen en - hokjes indertijd bij het vaststellen van de lijst van beschermde monumenten binnen Lemsterland daar niet op stonden. Volgens mij is het toen op initiatief van raadslid Joop Jongsma, gekomen tot uitbreiding van de lijst met deze onderdelen van het sluiscomplex. Je moet er toch niet aan denken dat dit moois vervangen zou worden door een modern waarschijnlijk een lelijk havenkantoor.

Van dit gebied zijn wel de nodige opnamen te vinden maar het bijzondere van deze vind ik, dat op de rechterkant flink wat te zien is van de inleggerij van De Rook, met vaatjes op het plein er voor. De stormpaal staat nog op zijn oorspronkelijke plaats Oost- en Westdam, zijn nog even lang en van de Zuiderzeewerken is nog niets te bekennen. Verder spreekt de opname wel voor zichzelf.

De Heerenveen

Leeuwke Bootsma: Samen met de Bolsward waren dit de eerste tramboten van de Holland -Friesland lijn, (1901)

1911 -De schipperij en de Lemstersluis.

De redacteur van het schippersblad „Schuttevaêr" is op reis geweest naar Friesland en die reis heeft vele oude herinneringen bij hem opgewekt. Hij schrijft over oud-Friesland en de Middelzee, over den Spanjaard Caspar de Robles en over de waterschappen.

„Een van die waterschappen, een waarmede de schippersbelangen nog dagelijks in contact, beter gezegd in conflict komen, is het zich zelf zoo bewust zijnde, een vrijstaat in den Staat vormende, waterschap „de Lemstersluis", dus lezen we in zijn artikel.

Zij had een stroom- of uitwateringssluis in haar bezit, om het overtollige boezemwater kwijt te kunnen worden, welke sluis later, toen de omstandigheden — zich uitbreidende handel en afvoer van turf — daartoe leidden, in een schutsluis werd herschapen. En de schippers moesten al spoedig sluisgeld betalen.

„Van toen af aan", gaat de schrijver verder, „kwam de schipperij in contact met het waterschap „de Lemstersluis". In contact is ze er mee gebleven, wat de betaling betreft tot op heden; in conflict is ze er medegekomen, toen het ten slotte aan enkele voorvechters voor schippersbelangen bleek, dat dit waterschap in de schipperij een veel opbrengende melkkoe had en dat, dóór de schipperij, de eigenlijke belanghebbenden bij het waterschap, van allen omslag en betalingen werden vrijgesteld.

Want — zoo redeneerden deze voorvechters van schippersbelangen, het is in de eerste plaats niet billijk, dat de lasten, die oorspronkelijk het waterschap op zich heeft genomen, thans volkomen op de schippers worden afgewenteld; het is verder onbillijk, dat, waar de schippers de betalenden zijn in het waterschap, de boeren en landeigenaren het absolute beheer hebben; het is bovendien onbillijk, dat de kaas in zulke groote hompen wordt gesneden.

Bedoelde voorvechters voor schippersbelangen hadden en hebben hunne redenen om aldus te redeneeren, meent „Schuttevaer." „Ouderen van dagen weten zich nog te herinneren, dat herhaaldelijk de gaarder van de sluisgelden met een groote kom, gevuld met guldens, rijksdaalders en andere munten, naar den penningmeester van het waterschap liep. Dat de sluis toen reeds, dank zij de uitbreiding der scheepvaart, zeer veel opleverde, mag als zeker worden aangenomen, doch hoeveel, dat weet men niet.

Later heeft de Staat der Nederlanden het zoover gebracht, dat gecontroleerd kon worden wat wel de sluis opgebracht, dat het groote publiek daarachter kón komen en — van toen af aan is de eerbied van de schippers voor het waterschap er niet veel grooter op geworden. Immers, wat bleek nu?

Men bevond, dat de zoogenaamde onderhoudsplichtigen, de boeren en eigenaren van door het waterschap beveiligd wordende landerijen geen cent omslag betaalden. Men bevond verder, dat de opbrengst van sluisgeld, betaald door de schipperij, niettemin zóó groot in omvang was, dat dit het waterschap in staat stelde een eigen boerderij, een z.g. „Zathe en landen" in bezit te hebben, die jaarlijks p. m. f 2000,- opbrengt. Men bevond, dat de kas rijk genoeg was, om bijv. in 1879 f 8000,- te geven aan een absoluut buiten het waterschap staand polderbestuur voor ophooging van een kade.

Men bevond, dat de schippers zooveel geld hadden opgebracht, dat het waterschap f 200,000 aan de provincie kon geven voor haven- en sluisverbetering.

Men bevond, dat elk jaar een som van f 150 door het waterschap aan de spijskokerij werd gegeven, z.g. voor arme varenslieden; men bevond, dat het waterschap f 150,000 op het grootboek heeft staan. Dat alles vond met wel wat erg . . . ."
Toch betaalden de schippers nog altijd door, bij dag één cent per ton, bij nacht twee, hoewel zij ook aan provincie en gemeente moesten offeren. Toen echter te Lemmer een afdeeling van de schippersvereeniging „Schuttevaer" was gevestigd, gebeurde het weldra, dat sommige leden, tevens onderhoudsplichtigen van het waterschap, tegen het onrecht, den schippers aangedaan, hun stem verhieven.

Vooral de nachttol wilde men aan kant hebben, omdat hij tot vertraging in de vaart, tot opeenhooping in de buitenhaven en dientengevolge tot gevaarlijke toestanden aanleiding geeft. Een request om afschaffing ging naar 't waterschap — afgewezen. Later riep men de hulp van den minister in — weer nul op 't request. „Het bestuur der afdeeling toen Lemmer besloot te beproeven, zich een zetel in het bestuur van bedoeld waterschap te verwerven."

De schrijver verhaalt verder, hoe het met die poging is afgeloopen. De vrienden der schippers wilden ze tot het laatste toe geheim houden, maar door al te grooten ijver werden de boeren wakker en de man van „Schuttevaer", de heer M. F. de Vries, dolf het onderspit. „'t Ging hier om de vraag: wie zal uitsluitend regeeren, wie uitsluitend betalen. En waar nu de schippers rijksdaalders in het zakje mogen doen om te betalen, doch geen duit om mede te regeeren, vonden de boeren beter, dat 't maar zoo bleef."

Op de foto ziet alles er keurig netjes uit. Geen wonder want op dat tijdstip (rond 1912) was er nog maar een kwart verstreken van de ruime eeuw dat de aanleg van de sluis en en havenwerken nu geleden is. Vuurtoren, remmingwerken, sluishokjes, sluiswoningen, Oost en Westdam, met daarachter het zeewater en dat alles onder een lucht met een fraaie wolkenpartij. Wat was alles toen nog een stuk rustiger!

Op deze foto gaat een schip met turf de sluis binnen, links voor de sluis ligt ook een turfschip. Op de plaats waar dit schip ligt, was heel vroeger de remming met aan het einde een stoel van palen, waaraan bij stormweer de trossen van de tramboten werden vastgezet om de boten door de trambrug te kunnen sturen.

De remming rechts, werd doorgetrokken tot de plaats waar toen een toilet kwam, voornamelijk bestemd voor de vissers. Voor zover te zien valt, stond er nog maar één sluiswachterswoning. Daarachter liggen een drietal schepen. Tussen deze woning en het sluishokje, zien we de latere visrokerij van Johannes Sterk. Rechts zien we een man en twee vrouwen.

Aan de kleding van de vrouwen - een jak met een bonte schort en een kapje op - kun je wel zien dat het hier om een zeer oude opname gaat. Waar nu het Leeg is, lijken zeer hoge huizen te staan. Boven op de sluis staan vier mannen; aan hun kleding zou je bijna zeggen, dat dat wel Lemster notabelen geweest moeten zijn.