Christelijk onderwijs |4|

Het nieuwe schoolhoofd.

Op 1 maart 1887 is aangesteld als schoolhoofd, Alexander Berthold Hendrik Funcke, geboren 7 juli 1856, afkomstig uit Oostburg in Zeeland, in het bezit van de akten Frans en Wiskunde en bekwaam om privaatlessen in het Duits te geven. Hij is het eerste en enige hoofd dat zonder een persoonlijk kennismakingsgesprek de funktie krijgt aangeboden. Op goede berichten afgaand en omdat de reis van en naar Zeeland zo ver is, neemt men deze beslissing. Het is een risiko waard geweest, want meester Funcke blijkt zeer geliefd te zijn, gedurende de lange tijd dat hij hoofd van onze school is geweest. Het enige wat op hem aan te merken is, is zijn Duitse tongval en vlugge spreken, waardoor hij soms moeilijk te verstaan is.

Later blijkt hij al te goed te zijn: het hoofd der school moet namelijk de schoolpenningen innen en meester Funcke is hier erg gemakkelijk in. Hij gaat van het standpunt uit dat als men de ene week niet kan betalen men dat de volgende week wél doet. Er ontstaan dan achterstanden in de betaling, die de toch al precaire toestand in de financiën niet bepaald bevorderen.

Tot 1884 kunnen de geringe tekorten steeds worden aangevuld door giften van vrienden, maar met ingang van 1 januari 1884 is het bestuur genoodzaakt de schoolgelden te verhogen.
Een van de oorzaken van het tekort dat over dat boekjaar ontstaat, is de ingrijpende vertimmering aan de woning van de hoofdonderwijzer. Een belangrijke uitgave betreft ook een groot aantal nieuwe leerboeken, want de oude zijn tot op de draad versleten. En in de 20 jaar dat de school bestaat zijn de salarissen wel wat verbeterd.

Zo verdient een hulponderwijzer in 1884 f 600,- per jaar. Dat is even veel als het eerste schoolhoofd, de heer Albracht, in 1865 verdiende. Geen geringe vooruitgang dus.

De onvermijdelijke schoolgeldverhoging van 1884 hier uitgevoerd in het fraaie handschrift van de secretaris Sleeswijk.

Voor het eerst wordt er een uittreksel van het financiële verslag van de vereniging gepubliceerd in de beide Lemster kranten. Dit om de 'gemeentenaren' duidelijk te maken dat de rekening van de gemeente Lemsterland met een bedrag van ca. f 3.000,- (het totale bedrag der uitgaven) wordt ontlast, doordat de kinderen die nu op de Christelijke school gaan, niet meer voor rekening van de gemeente komen. Het andere doel van deze publikatie is om meer waardering en erkenning in het bestaan van de Christelijke school te verkrijgen. Die erkenning is er uiteindelijk in 1889 van Rijkswege gekomen. Zoals reeds onder het hoofdstuk 'Schoolstrijd' is vermeld, krijgen dan de Christelijke scholen een tegemoetkoming in de kosten.

Voor deze school is dat een bedrag van f 700,- per jaar, maar dan moet de formatie wel volledig zijn. Zodra een leerkracht niet een volledig jaar gewerkt heeft, loopt men risiko de subsidie te verliezen. En dit is het geval in de jaren '94 en '95. Door het grote tekort dat dan ontstaat, acht het bestuur de noodzaak gekomen om andere maatregelen te treffen. Maar voor men dit besluit neemt, heeft Koksma, zijn taak als penningmeester neergelegd. Hij krijgt onenigheid met meester Funcke over het weer niet tijdig afgeven van de 'schoolpenningen'. Koksma, moet steeds uit eigen zak de bedragen voorschieten.

Voorts hebben de hulponderwijzers nog twee maanden salaris tegoed en het bedrag dat hij zelf heeft voorgeschoten is al opgelopen tot meer dan f 500,-. Voor hem is de maat vol. En hoewel er van verschillende kanten pogingen worden ondernomen om hem op zijn besluit te doen terugkomen, geeft Koksma, niet toe. Zijn opvolger - in niet het mooiste baantje van de vereniging - is A. Peereboom, geen onbekende in het bestuur, daar hij reeds gedurende een aantal jaren adviserend lid is. In 1885 is het water tot de lippen gestegen.

Het boekjaar 1884 sluit met een nadelig saldo van f 1.011,34½, er wordt geen subsidie ontvangen en de afbetaling op oude schulden, o.a. de jaarlijkse uitloting ter aflossing van twee aandelen in de renteloze lening en de schuld op het woonhuis aan Jan S. Visser, kan het bestuur niet betalen. Dan gaat men via de Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs te Amsterdam een hypotheek aan op het schoolgebouw en de onderwijzerswoning, van f 2.600,- met een looptijd van 31 jaar. Alleen de renteloze lening blijft bestaan, maar verder lost men de oude schulden, ook die aan penningmeester Koksma, helemaal af.

De vrouw in het onderwijs.

De bestuurders hebben geen hoge pet op van vrouwen in het onderwijs! Dit blijkt wel als de noodzaak is gekomen om nog een hulponderwijzer aan te trekken voorde 'kleine school', de klas waar de jongere kinderen les krijgen. In 1887 zitten er 98 kinderen in deze klas. Ze krijgen les van de hulponderwijzer Salverda, en zo nu en dan van een kwekeling. Meester Funcke, acht dan de situatie rijp voor een onderwijzeres. Zij kan dan tevens les geven in 'vrouwelijke handwerken'. Dit handwerkonderwijs is sinds onheuglijke tijden een onderwerp van diskussie; de kosten daargelaten, vinden de bestuurders dit je reinste dwaasheid. Het stoppen, haken en naaien kunnen de meisjes van hun moeders wel leren, zo luidt hun oordeel.

Toch zou door het geven van nuttige handwerken het getal meisjes zich kunnen uitbreiden, omdat voor veel ouders het handwerken voor meisjes zwaarder weegt dan het gewone onderwijs. Bovendien op de Staatsschool worden deze lessen ook gegeven en dan kan het Christelijk onderwijs eigenlijk niet achter blijven. Hier is het laatste woord nog niet over gezegd....

Volgens de heren bestuurders zijn vrouwelijke hulponderwijzers in de verste verte niet zo bekwaam als hun mannelijke kollega's.

Nee, voor dat handwerken kunnen ze wel een meisje aannemen, dat een beetje handig is met naald en draad, tegen een kleine vergoeding van zo'n f 60,- per jaar.

Meester Funcke, moet dus maar uitkijken naar een goede hulponderwijzer. Deze komt er in de persoon van D. van der Meulen, uit Bergum en tegelijkertijd kondigt zich ook de oplossing van het probleem 'handwerken' aan. Enige jongedames van 'goeden huize' bieden zich namelijk aan om deze lessen te verzorgen. Het bestuur vindt dit een heel edel voornemen en het aksepteert het aanbod. De dames mogen zelfs materiaal aanschaffen op kosten van de school en als ekstra voorziening zullen er een paar lampen bij worden geplaatst, want bij dergelijk werk heeft men een goede verlichting nodig!

Deze jongedames zijn overigens wel vaker bezig met 'goede werken'. Als de kinderen van de school en zondagsschool Kerstfeest vieren, verrichten zij allerlei handen spandiensten. Ook staan zij vooraan als er weer eens een bazar wordt georganiseerd ten behoeve van de school. Eindelijk zijn ze dan af van het gezeur over dat handwerken. Het bestuur heeft dan wel geen hoge pet op van vrouwen, maar voor deze oplossing . . . pétje af hoor!

Enige wetenswaardigheden uit de tachtiger jaren:

  • Er moeten urinoirs komen, want dit laat op gebied van de zedelijkheid wel iets te wensen over.
  • In de Pinkstervakanties wordt de grote schoonmaak gehouden; de helpsters zijn vrouwen uit het diaconiearmenhuis.
  • 30 oktober 1885 bestaat de Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs, gevestigd te Amsterdam, 25 jaar.
  • De leien zullen op de hoeken worden beslagen met blik.
  • De avondlessen worden opgeheven; in plaats daarvan geeft meester Funcke herhalingsonderwijs en Franse les.
  • Behalve het bestaande suppletiefonds, bestemd voor hen die het schoolgeld niet kunnen betalen, zijn er ook nog de stuivers- en tweeën een halve cents-vereniging, die hetzelfde doel beogen.
  • De aansluiting bij de schoolraad voor Scholen met den Bijbel vindt plaats op 23 april 1890.

Rond de eeuwwisseling.

De ontwikkelingen aan het einde van de vorige eeuw op allerlei gebied hebben ook hun invloed gehad op de gang van zaken in de school: een voorloper van de huidige bureaucratie is dat de administratieve rompslomp behoorlijk is toegenomen.

Er volgen ook steeds meer uitnodigingen voor vergaderingen in den lande; deze vergaderingen van o.a; de Schoolraad en de CNS kan men ook vaker bezoeken omdat men mobieler is geworden. En de tendens bestaat dat het bestuur het nut van deze vergaderingen ook duidelijker gaat inzien. Men begint er van overtuigd te raken dat door dit middel de politiek is te beïnvloeden, ter verwezenlijking van de gelijkstelling van het Christelijk onderwijs.

Ook al lijkt deze periode ons nogal romantisch en wekt ze tal van nostalgische gevoelens op, toch is er weinig romantisch aan de zaken waar men zich op school mee bezig houdt. Ieder jaar sterven er nog kinderen tengevolge van ziekten als mazelen, roodvonk, kinkhoest of influenza. Het wordt in de notulen schijnbaar terloops ter sprake gebracht, maar dat deze trieste gebeurtenissen hen dieper raken dan zij willen bekennen, blijkt wel als er weer een jaar voorbij is en er géén kinderen zijn overleden: men is zeer verheugd en wijdt hier zeer veel aandacht aan in de vergaderingen.

In de sociale voorzieningen is ook vooruitgang geboekt. Er zijn fondsen opgericht voor weduwen en wezen van onderwijskrachten. Nog aarzelend omtrent het nut hiervan gaat het bestuur uiteindelijk in op het advies van de CNS om de verenigingen 'Barnabas' en 'Johannis' in dezen te steunen. Er is ook sprake van een pensioenregeling, maar het zal nog tot 1907 duren voor het bestuur zijn medewerking verleent. De salarissen van de onderwijzers gaan dan iets omhoog, zodat zij hun pensioenpremies zelf kunnen betalen. Ook sluit de vereniging zich in 1909 aan bij het fonds voor langdurig zieke leerkrachten. Voorheen bestond de regeling dat een leerkracht gedurende 2 jaar moest worden uitbetaald, maar achtte een bestuur het noodzakelijk dat er een vervanger benoemd moest worden, dan kwam dit voor rekening van de zieke onderwijzer.
U zult zich afvragen waarom de financiële situatie steeds weer wordt belicht.

Wel, het is dermate belangrijk, omdat het voortbestaan van de school er van afhankelijk is. De hoogstaande principes van degenen die de zaak van het Christelijk onderwijs onderschrijven, maakt hen fanatiek en vindingrijk. Een mooi voorbeeld hiervan is het weiden van lammeren. Bij verschillende boeren in de omtrek van Lemmer lopen schapen in de wei. De boeren stellen hun land gratis beschikbaar en in het voorjaar kunnen de vetgeweide lammeren in een openbare verkoping worden verkocht. Dit levert gemiddeld een bedrag van f 150,- op. Dan is er ook nog de jaarlijkse bazar, georganiseerd door een aantal dames, waarvan bij name genoemd zijn de dames Woudstra van de Nieuwburen en de dochters van penningmeester Peereboom. Deze penningmeester houdt angstvallig de hand op de knip.

Schoolbehoeften anno 1900. Per jaar geeft men meestal niet meer dan f 150.- uit aan leermiddelen.

Natuurlijk kan men niet bezuinigen op de leermiddelen, want het mag allemaal niet minder zijn dan op de Staatsschool. Gelukkig gaan de subsidies in deze jaren iets omhoog, maar men moet dan wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo mag het aantal leerlingen op een driemansschool het getal van 144 niet te boven gaan. Dit is voor meester Funcke, een moeilijke taak. want hij is gauw geneigd te zeggen: „Stuur ze maar hoor"! en dan gaat het een keer mis, want de school mag niet onderbemand zijn. Als dit in 1894 en 1895 door een niet tijdige invulling van een vakature dan ook gebeurt krijgt de school over die twee jaar de rijksbijdrage maar voor een derde deel. Een strafmaatregel die hard aankomt.

Men heeft de hele begroting gebaseerd op deze bijdrage. Het negatieve saldo over 1885 is dan ook niet gering: f 1.300,-! Het bestuur laat de moed niet zakken en doet in het schoolblad 'Het Vaandel' een oproep aan alle schoolbesturen tot steun en behoud van de Christelijke school in Lemmer. Het brengt een bedrag van f 392,- op. Lang niet voldoende natuurlijk en als dan ook nog een klas met leerlingen door een slechte vloer dreigt te zakken, stijgt het water tot aan de lippen.

En is dit nog niet genoeg, ook de vrijwillige bijdrage voor het Suppletiefonds en de 'Stuivers- en halve stuiversverenigingen' stagneren. De jongelieden die deze fondsen beheren blijken nogal nonchalant te zijn. Dit vraagt om korrektie, dus om nieuwe mensen. Het blijft in de familie zogezegd en voor enkele van deze nieuwe kollektanten is het zelfs de springplank voor een nieuwe carrière, namelijk die van bestuurslid. Deze jonge mannenbroeders, Sietse Luiking, Abe Verbeek, Gerrit van der Gaast, Eile P. de Jong en Lubbert Loen, moeten de last, die op de toch wel wat oude schouders van de bestuursleden drukt, verlichten. De nodige vrijwillige bijdragen van de leden doen de rest.

En dan breken er toch betere tijden aan, ook al kan het plan een grotere school te bouwen, voorlopig niet doorgaan. Iets anders dan de financiën is het verhaal over de afwatering van de school. Dit is al sinds 1892 een onderwerp van gesprek in de vergaderingen, er zijn zelfs hele vergaderingen aan gewijd, en het heeft tot vele frustraties geleid. De buurman van de school, de heer Siemen Jans Visser, heeft namelijk de waterafvoer die over zijn erf moet plaats hebben, afgesloten, zodat bij tijd en wijle het achtererf van meester Funcke, blank staat. Hij kan dan zijn turfhok niet eens bereiken zonder natte voeten te krijgen.

Herhaaldelijk is met Visser over deze kwestie gesproken, maar hij voldoet niet aan zijn verplichtingen. De verzuchting van de secretaris, 'wat is deze S. Jans Visser, een onhandelbaar persoon', is waarschijnlijk zachtjes uitgedrukt, want dan zijn de gemoederen al zó hoog opgelopen dat men erover denkt een deurwaarder in te schakelen. Het wordt in der minne geschikt en voortaan zal de waterlozing aan de voorzijde gebeuren in de Zijlroede. Een groot aantal jaren van onlust zijn dan voorbij. Het heeft hen honderd gulden en vijf jaar vergaderen gekost!

Het bestuur heeft inmiddels ook de nodige veranderingen ondergaan. Ds. A. de Geus, is sinds 1894 vicevoorzitter. In 1898 neemt hij de hamer over van Hendrik E. Loen, die vanwege zijn hoge leeftijd deze taak niet langer kan vervullen. Loen is al sinds de oprichting lid van het bestuur. Behalve de hechte band die hij met de school heeft, zijn er ook familiebanden met het hoofd van de school, meester Funcke. De eerste vrouw van meester Funcke, Fokeltje Reidsma, is al op jonge leeftijd overleden.

In 1889 huwt hij de oudste dochter van Loen, Dirkje. Tietje Derkje Funcke, een dochter uit het eerste huwelijk van Funcke trouwt in 1905 met de jongste zoon, Lubbert Loen, maar daarvan is vader Loen geen getuige meer, want op 29 november 1899, vlak voor de eeuwwisseling overlijdt hij op 66-jarige leeftijd. De op de Oudesluis wonende bakker Loen, is dan 36 jaar lang bestuurslid geweest. In het bestuur is hij altijd zeer gewaardeerd; een standvastig mens, altijd rechtschapen in zijn oordeel en steeds weer bereid zijn offervaardigheid te tonen voor de zaak van het Christelijk onderwijs.

Gaan we even terug naar 1898, in welk jaar er weer een crisis ontstaat, maar ditmaal door het te hoge aantal leerlingen. Er zijn dan 3 leerlingen te veel op school en deze moet men spijtig genoeg van school verwijderen. Men kan het deze keer niet oplossen door de schoolverlaters bijvoorbeeld een maandje eerder te laten vertrekken of een paar leerlingen clandestien op school te houden, want de kontrole is streng. Het brengt het bestuur tot de volgende uitspraak: „Zoo waren wij er toe in staat, wij zouden heel de Lemster jeugd op de school met den Bijbel willen hebben, al zouden wij er een tweede school voor moeten bijbouwen"! Maar niets van dit alles, de idealen zijn te hoog.

Er komt geen grotere school, geen groter aantal kinderen en zeker niet meer personeel, want de kas is weer eens leeg. Peereboom, wil op dat moment de verantwoordelijkheid niet langer dragen en stelt zijn funktie ter beschikking. „Het moerbeidal zijner teleurstellingen is zeer diep, door de weinige medewerking die hij van zijn medebestuursleden en de suppletieverenigingen krijgt", zo staat in de notulen vermeld. Maar de bestuurders beloven beterschap en zullen hem van nu af aan helpen om de financiële last te dragen. Peereboom laat zich overhalen en zal zijn funktie nog tot 1917 vervullen, wanneer hij wegens zijn hoge leeftijd zijn bestuurderstaak neerlegt.

Bouwperikelen.

Een nieuwe eeuw, nieuwe ideeën! Ze zijn natuurlijk niet in één jaar te verwezenlijken. Een belangrijke ontwikkeling is de leerplicht. Deze wet is op 1 januari 1901 in werking gesteld. Voor de school in Lemmer heeft dit tot gevolg dat de voorzieningen verbeterd moeten worden. Men besluit de huidige twee lokalen, waar drie leerkrachten les geven, om te bouwen tot 3 lokalen. Deze kleine verbouwing kan, mede door de hulp van een aantal vrijwilligers, gerealiseerd worden. De lessituatie is nu veel doelmatiger en beantwoordt volledig aan het leerplan, ook één van de nieuwe ideeën, ontwikkeld door de heer H. Lankamp, van de CNS.

Voor de vissers is de leerplicht niet erg welkom; de nieuwe wet belet hen hun kinderen te laten meehelpen in de ansjovistijd. Ja, kinderarbeid is dan nog aan de orde van de dag. Er is geen kans om deze wet te ontduiken. Die gelegenheid biedt de schoolinspektie overigens wel, want zij verzuimt een aantal jaren de school te inspekteren. Het bestuur protesteert hier heftig tegen, want zij ziet het als een ontkenning van de Christelijke school. Het bestaansrecht is door dit negeren weer eens in het geding gebracht. Een protestbrief heeft tot gevolg dat de school, zoals het hoort weer twee keer per jaar geïnspecteerd zal worden.

Dan haalt men in 1902 de plannen voor een grotere verbouwing weer uit de kast En deze keer blijft het niet bij plannen maken. Hoewel een aantal ideeën te ambitieus zijn, komt er mede door toedoen van D. Gaastra, een heel goed plan uit de bus: het schoolgebouw zoals het op vele foto's staat afgebeeld en dat als volgt ontstaan is:

Op het oude schoolgebouw kan men vanwege de zwakke fundamenten niet een lokaal bouwen, dus besluit men het huis van meester Funcke, bij het eerste schooltje te betrekken en de gevels samen te voegen. Boven de school komt dan de woning voor de hoofdonderwijzer. De architect J. Voogt, uit Enschede maakt het plan en dit krijgt de algemene goedkeuring. De verbouwing kost ongeveer f 4.000,- en is gegund aan Hillebrand Visser. Met vrijwillige bijdragen en leningen van particulieren kan men de financiën rond krijgen.

Als in augustus 1903 de schoolbouw al vergevorderd is, wordt het bestuur opgeschrikt door het overlijden van de secretaris, in het dagelijks leven Statenlid en wethouder van de gemeente Lemsterland, Frederik Sleeswijk Visser. Met een bijzondere zorg en een zeer exacte weergave van het besprokene, in een bijzonder fraai handschrift heeft hij gedurende 23 jaren de secretariaatswerkzaamheden verricht De zeilmaker Marten Folkerts de Vries, neemt zijn plaats in het bestuur in.

Op 6 oktober 1903 is de grote dag gekomen: de nieuwe school is klaar! De schoolgaande kinderen krijgen een aangenaam feest aangeboden, 's Morgens gaan zij, onder geleide, met de tram naar Huis ter Heide en 's middags is er een schoolfeest met spelletjes en versnaperingen, waarbij een geschenkje als aandenken aan deze dag, natuurlijk niet ontbreekt
's Avonds is er een gedenkdienst in de school, onder leiding van de voorzitter, ds. A. de Geus. In het kort is de geschiedenis van de school verteld en ook de oudste bestuurder, A. Riemersma, houdt een rede. Hij is dan 86 jaar.

De oudervereniging.

Over het algemeen bezoekt men de ledenvergaderingen slecht. Alleen op de algemene vergadering van 26 december 1905 gebeurt er iets wat nog nooit is voorgekomen, namelijk een aantal vrouwen bezoekt de vergadering. De aanleiding hiervan is, de leus 'de school aan de ouders'. Behalve het doel een oudervereniging op te richten, waarbij de ouders meer inspraak krijgen in de schoolzaken, heeft dit ook nog een andere bedoeling, namelijk meer ouders in de gelegenheid te stellen lid te worden van de vereniging.

De kontributie is tamelijk hoog (f 2,50 per jaar). Voor mensen met een dikke beurs is dit natuurlijk niet zo bezwaarlijk, maar de meeste ouders kunnen dit niet opbrengen, dus is er een vriendelijk verzoek tot verlaging van de kontributie. Men kan voorzichtig stellen dat met dit gegeven, de 'Machtssituatie' in het bestuur, zich zou kunnen wijzigen. Het bestuur reageert daarom morrend. Men begrijpt elkaar verkeerd, want als uit de vergadering gereageerd wordt met de woorden; „Maar het is immers de bedoeling niet, dat de ouderen de zeggenschap kwijt zullen raken. Wij houden vast aan de mening dat men de ouden moet eren en achten uw wijsheid zeer hoog"!, is het bestuur niet overtuigd van de goede bedoelingen en wijst men het voorstel tot verlaging van de kontributie af.

Nog jaren is de leus 'de school aan de ouders', een onderwerp van gesprek. Pas in 1917 volgt een nadere omschrijving van de taken van de ouderraad, maar dan is de kontributie nog steeds niet verlaagd. In 1920, als de hereniging met de Hervormde broeders tot stand is gekomen, komt hierin verandering en is het bestuur genegen aan de druk van de leden toe te geven.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.