Verslag van de verloofde van Mark Wierda

350 Vereniging Friesland 1940 – 1945 (Documentatiecommissie) Tresoar

Archief toegang: Mark Wierda

1434 Verslag van de verloofde van Mark Wierda over diens verzetswerk.

MARK WIERDA

Geb. 26-4-18, door de Duitsers gefusilleerd te Dronrijp op 11-4-45.

Mark Wierda heeft op alle terrein van het leven, gedurende de gehele oorlog zich met alle kracht getracht te verzetten tegen de verkeerde invloeden van de vijand. Dit deed hij, omdat hij wist, dat deze vijand handelde tegen de wil Gods. Daarom heeft hij dit werk opgevat en heeft hij er al die jaren voor gestreden, dag en nacht, niets was hem teveel om het einddoel te bereiken.

Het was vaak moeilijk, vaak was hij omringd door vele gevaren, maar hij zette door, want God vroeg ’t van hem en Hij zou hem dan ook nooit verlaten. In één van z’n preken schrijft hij: “Geef Uw kinderen nooit aan dien vijand, want hij doodt ze niet, nee hij eist ze levend op om ze te maken tot volgelingen zijner anti-christelijke doelen. Wanneer ge strijdend afstaat van ongerechtigheid, weet ge Uzelf en uw kinderen liever stervend behouden, dan levend marcheren achter de vaan van dien Satan”. We zien hieruit de overtuiging, waarmee hij ook z’n illegale werk deed.

In de oorlogsdagen van Mei ’40 heeft hij gevochten in Delft en omstreken tegen de parachutisten. Na de 5e dag probeerde hij naar Overschie te komen om zijn meisje te verrassen, maar viel toen in de handen van den vijand die daar nog zat. Z’n motor werd gevorderd en hijzelf in krijgsgevangenschap genomen. Met behulp van anderen heeft hij kans gezien zich te metamorphoseren in burgerkleren, zodat hij niet meer bij de militaire gevangenen werd gerekend. Bij een appel van de burgers die in gevangenschap zaten, riep hij”present”op een naam van een ander, die reeds ontvlucht was, waardoor hij nu bij de burgers gerekend werd. Deze werden dezelfde morgen vrijgelaten. Een bewijsje voor de gevorderde motor vroeg hij, waarop hij fl. 100.- heeft gekregen. Eveneens vond hij enige weken later zijn motor weer terug.

Tijdens zijn studiejaren in Delft aan de T.H. was hij zeer actief in het principiële studentenverzet. Hij werkte hier veel samen met wijlen Prof. Wiersma. Tot nog toe weten we over dit werk niet veel bijzonderheden; deze komen nog. Eén keer heeft ’t hem zijn vrijheid moeten kosten. Begin Juni ’42 was hij in L. voor huis z’n fiets aan ’t repareren, toen een S.D.–auto stopte en ze hem vroegen naar Mark Wierda. Hij ging naar binnen en zei: “Moeder, ’t is om mij”. Rustig ging hij mee. Eén nacht bracht hij door in Leeuwarden in het H.v.B., daarna werd hij naar Groningen doorgebracht. Een streng verhoor maakte hij mee, maar werd niet mishandeld. Hij ontkende alles, hoewel de S.D. alles van hem wist. Zeer ver boven zijn verwachtingen werd hij vrijgelaten na 12 dagen. In ’t Scholtenshuis moest hij zich nog afmelden. Hier scholden ze hem uit, en zeiden: “De volgende keer gaat je kop eraf.”. In de cel is hij velen tot steun geweest door zijn onwankelbaar vertrouwen op God.

Velen, waarmee hij nu nog steeds correspondentie onderhield. Na de sluiting der T.H. is hij naar Leeuwarden vertrokken. In deze tijd heeft hij veel samengewerkt met enkele personen in Zeist, o.a. Huib van Seventer en een zekere Wim uit de Platolaan. Toen was zijn werk meer op het terrein van hulp aan onderduikers, bonkaarten e.d. Voorjaar ’44 is hij hieruit getreden omdat zijn principiële gevoelens niet met de hunne overeenkwamen. Zij hadden een meer communistische inslag.. Dit heeft hem zeer veel strijd gekost. Van de tijd dat hij in A’dam gestudeerd heeft is ons niet veel bekend. Ook hiervan zullen we binnenkort meer te weten komen.

In Leeuwarden was hij steeds erg actief en ongeveer Sept. ’44 werd hij ingedeeld bij de N.B.S. Van zijn werkzaamheden hierbij weten wij persoonlijk niet veel, wel dat hij opgeklommen is van groepslid tot groepscomm.,daarna tot sectiecomm., toen tot hoofd der Inlichtingendienst Distr. X. Hij had ’t in dezen tijd ontzettend druk, werkte vaak tot laat in den nacht en was ’s morgens weer vroeg op. Soms liep hij dan tot 11 uur in pyama en kamerjas rond zonder gegeten te hebben, omdat de bel niet stil stond, vanwege de mensen die hem spreken moesten.

Zelf kwam hij er nooit toe iets te vertellen, maar uit nieuwsgierigheid vroeg ik hem wel es.
Eén staaltje vertelde hij van een fietsenvordering bij een N.S.B.-boer. Mark ging met twee van z’n sectieleden naar een boer om 3 nieuwe damesfietsen te vorderen. Bij de boerderij gekomen vond hij nergens de boer Hij zag wel de fietsen, haalde ze weg en gaf ze over aan de andere jongens, die er vast mee weggingen. Eerst was Mark van plan zomaar te vertrekken, doch hij wilde ook weer eerlijk blijven en ging terug. Zocht alles af om den boer, totdat hij hem vond en zei: Uit nam van de ondergrondse beweging heb ik 3 fietsen van U gevorderd en meegenomen. Hierbij overhandig ik u fl. 100,- als vergoeding. Dag meneer.”
Dit was waarschijnlijk slechts een heel klein onderdeel van het grote werk, dat hij dagelijks verrichtte, anders had hij zoiets nooit verteld.

De laatste maanden was zijn jongste broer Hiele hem ook zeer behulpzaam bij ’t verwerven van inlichtingen. Hij heeft veel voor hem gedaan. Door de bijzondere zwijgzaamheid van Hiele weten we hier niet veel van,maar wel, dat hij de ligging van mijnenvelden en bruggen enz. opnam.
Eens, toen Mark een kleine hoeveelheid munitie per fiets moest vervoeren achterop in een kist, werd hij bij een razzia op de Nieuwstad gecontroleerd.
Met kloppend hart, maar uiterlijk met een ijskoud gezicht, toonde hij z’n valse papieren. Ze liepen er alwéér in en hij kon veilig zijn reis voortzetten.
Zulke dingen heft hij waarschijnlijk veel vaker meegemaakt, alleen weten wij die niet en zullen ze ook nooit meer te weten komen, omdat met ‘t einde van de oorlog ook ’t einde van zijn zware, maar ook zo mooie levenstaak kwam.

Dat mag ons tot troost zijn, dat hij al dit werk uit vaste overtuiging deed. Vaak genoeg heeft hij het risico van z’n gevaarlijke werk onder ogen gezien. Hiervan getuigt hij in één zijner preken zo mooi:

“Wanneer het einde komen zal, weten we niet. Wel weten we, dat er géén schot meer vallen zal zonder Zijn wil! Die Hem vertrouwend volgt krijgt moed en kan ’t zingen:

Ik weet aan Wien ik mij betrouwe,
Al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de Rots waarop ik bouwe,
Hij feilt niet, die Uw heil verwacht.
Eens aan de avond van mijn leven,
Breng ik van zorg en strijden moe,
Voor elken dag mij hier gegeven,
U hoger reiner loflied toe.”

Van zijn verloofde.