Het bedrijf

Sinds de fatale schaatstocht van haar echtgenoot leidt Rinsje de mast- en blokmakerij vanuit haar huis in de Langestreek nummer 14, een eenvoudige woning in een pand onder zadeldak, dat al sinds 1749 door mastmakers bewoond is. De Langestreek loopt langs het water 't Dok dat in de Binnenhaven uitkomt. De werkplaats van Rinsjes mastmakerij bevindt zich in het aanpalende pand, Langestreek 15. Tot 1902 hebben de twee huizen één eigenaar.

Dan verkoopt Rinsje het pand met de werkplaats want ze heeft grootse plannen. En die realiseert ze ook. Ze verhuist in 1903 de mastmakerij van het centrum van Lemmer naar de Polderdijk en breidt haar bedrijf op die nieuwe locatie fors uit. 

Wegens het bouwen van eene touwwinkel, smederij en woonhuis Aannemer en meester-timmerman Hillebrand Hendriks Visser jr. (1869-1945) is verantwoordelijk voor de nieuwbouw op de Polderdijk. Hij brengt bij Rinsje de volgende werkzaamheden in rekening:

Afbeelding van Hillebrand Visser: De rekening van de aannemer

Archief De Vries, rekeningen 1903, Visser januari 1904.  De weduwe voldoet de rekening op 19 april 1905, dus na zo'n anderhalf jaar.

De rekening geeft enig inzicht in het interieur van het huis waar de weduwe, haar kinderen en een enkele huurder wonen. Het heeft twee verdiepingen, een trappenhuis en een veranda.

Enige tijd na de bouw van het woonhuis wordt het door de firma H.M. van Slageren van binnen geschilderd. De trap wordt geel en grijs, het trappenhuis zwart en rood. Het voorhuis schildert van Slageren geel. De veranda krijgt zwarte en grijze tinten. Verder voorziet de schilder de voorgevel van de woning van nieuw glas. De ramen van de kamer van Jentje krijgen een groot eigen glas voor 40 cts. Voor de kamer van Jan Siebold en zijn vrouw Karolien komt zelfs een dubbel dik glas voor 3 gulden. Ook de touwwinkel krijgt dubbel glas.

Strategisch gezien is de verplaatsing van het bedrijf van het centrum van Lemmer naar de brede Lemster Rien een verstandige. Er is daar veel meer plaats voor schepen om aan te meren. Bovendien vestigen zich op de Polderdijk in deze jaren ook een scheepswerf, een zeilmakerij en een scheepssmederij. Het wordt een soort servicestraat voor schepen, een boten-boulevard.

RAF-Kaartencollectie Tresoar, kaartnr. 1752

Afgemeerd aan de Polderdijk. Links de mastmakerij.

Financieel gezien is de uitbreiding van de mastmakerij met een smidse, een kantoor en een winkel een grote stap en een forse investering, die, afschrijvingen buiten beschouwing gelaten, 20% van de uitgaven van 1903 bedraagt*

* Totaal inkooprekeningen (voor zover bekend): f 17.556,51, Archief De Vries, rekeningen 1903 [>…].

De investering toont zonder meer de ondernemingsgezindheid van weduwe Rinsje de Vries-Ages. 

Een opmerkelijk gegeven is dat haar nazaten niet meer zullen weten dat de bouw van de werkplaats en de winkel haar werk zijn geweest. Zelfs haar dochter Gerbrigje zal in haar familiekroniek schrijven: Later ging de zaak over op [haar] zoon Jan Sijbolts de Vries en werd de zaak meer uitgebreid, in alle mogelijke scheepsartikelen.

Interessant is dat aannemer Visser de winkel in zijn factuur een touwwinkel noemt. Rinsje is dus van plan zich met haar winkel op de levering van touwwerk aan schippers toe te leggen. De term touwwinkel houdt lang stand. Hij komt nog voor in het inventarisboek uit de twintiger jaren en zelfs in 1982 zal Siebold de Vries, Jan Siebolds zoon en opvolger in Amsterdam, de winkel zo noemen.

In feite levert de touwwinkel veel meer dan touw. Het is een tagrijn in de ruimste zin van het woord, een winkel van scheepsbenodigdheden voor schippers van zeilboten en stoombootkapiteins, waar ook bedrijven op de wal en particulieren wel eens komen kijken en kopen. Ze hebben keus uit een breed assortiment: touw en staaldraad, verf en andere vette waren, kurkzakken, kompassen, lantaarns, vlaggen, ijzerwaren, gereedschap en een enkel anker.

Nog vijf dochters

De mastmakerij, smidse en winkel in Lemmer zijn niet de enige onderdelen van het bedrijf. Er is jarenlang een vestiging in Heeg waar masten worden gemaakt, schepen opgetuigd en onderdelen verkocht. Heeg ligt niet ver van Lemmer aan het Heeger Meer, de oostelijke baai van het Fluessen. Het filiaal is op initiatief van de weduwe tot stand gekomen.

Het oprichtingsjaar van het dochterbedrijf is 1900 of kort daarvoor. In 1900 verhuizen Jan Siebold en Karolina van Anken als pas getrouwd stel naar Heeg. (Dat Rinske er in Lemmer dan ongeveer alleen voor staat, is kennelijk geen beletsel)* Het jaar daarop wordt hun eerste kind Rinsje (Rennie) in Heeg geboren.

* De Vries (2003), 12. Het tweede kind, Jan Siebold, wordt op 1 januari 1903 in Lemmer geboren. Dan zijn vader Jan Siebold en moeder Karolina dus al weer terug, en kunnen ze gaan wonen in het in dat jaar gebouwde nieuwe woonhuis aan de Polderdijk

Moeder en kind in lentetafereel. Een (klad-) factuur van Rinsje uit 1904 met 'vrouwelijke' vormgeving*

* Archief De Vries, correspondentie 1904, de Vries-Heeg.

In het filiaal werken in het eerste decennium van de 20e eeuw drie man, een meesterknecht en twee jongens. Gurbe van Brug begint er in 1900 op zijn elfde. In 1911 wordt hij naar Lemmer overgeheveld om blokken te maken.

De vestiging profiteert van de scheepvaartactiviteiten in Heeg, met een beperkte scheepsbouw maar een bloeiende palingvisserij en -export. Tijdens topdrukte zeilt meesterknecht Huite vanuit Lemmer met het familiejacht naar het dorp aan het grote binnenmeer om er een handje te helpen. Filiaalhouder te Heeg is Jelle Rijpkema. Voor het vervaardigen en verkopen van masten, blokken e.d. ontvangt hij een percentage.

Rijpkema verhuist begin 20er jaren van de vorige eeuw naar Amsterdam en wordt in Heeg opgevolgd door Hylke Boersma (geb. Heeg 1896). Deze heeft tot mei 1920 nog als knecht in de mastmakerij in Lemmer gewerkt. In Heeg is hij nu als procuratiehouder tot ƒ 5.000,- gevolmachtigd*

* welke comparant verklaarde, bij deze aan te stellen tot procuratiehouder den heer Hylke Boersma, boekhouder in gemelde zaak, wonende te Lemmer en deze derhalve te machtigen om voor en namens hem alle handelingen te verrichten die tot het doel van gemelde zaak behooren, en wel speciaal om zaken waarin hij comparant handel drijft, te koopen en te verkoopen en grondstoffen en materialen aan te schaffen op zoodanige voorwaarden als hij raadzaam zal achten, RAFNotarieel
Archief, inv. 97122, (kant. 97) notaris G. Elzer, akte 100, 4 juli 1921.

Hylke woont in het bedrijfspand want hij betaalt huur: ƒ 62,50 per half jaar. Hij ontvangt een salaris (dus geen loon) van ƒ 32,50 per week. En af en toe een doos sigaren* 

* Huur H Boersma en Sigaren HB, 4,-, Archief De Vries, kasboek 1920-1925, 20 nov. 1925 en 5 dec. 1925, Huur Boersma 1 Nov 1924- 1 Mei 1925 62,50 en Mei '25 - Aug '25, f 31,25, Idem 1925 20 nov en 1926, 8 feb.

Wanneer de palinghandel op zijn eind loopt, heft Jan Siebold de zaak in Heeg op. De sluiting moet begin 1925 zijn geweest. Op de inventarislijst van Heeg van 31 december 1924 staan alleen nog maar een paar vaarbomen, hoosvaten en puntvlaggetjes, met een totale waarde van ƒ 10,65. Dat is haast niets meer, zeker vergeleken met wat op dat moment reeds in Amsterdam ''in stock'' is: voor ƒ 2.614,33. In maart 1926, een jaar voordat het moederbedrijf in Lemmer wordt verkocht, moet Hylke het veld ruimen. Op foliopapier van 20 cent wordt de Balans/HB opgemaakt*

* RAF-Handelsreg., inv. 8659. Archief De Vries, loonboekje 1920, april-mei en kasboek 1925-1927, jan-febr., resp. 27 maart 1926; vanaf 13 februari 1926 komt Boersma's salaris niet meer in de boeken voor.

Filiaal Amsterdam

Aan de overzijde van de Zuiderzee opent Jan Siebold, na vele voorbereidende reisjes per Lemmerboot, omstreeks 1921 een filiaal, een mastmakerij op Houtmankade 37 en een magazijn met kelder op Houthaven 4, beide aan de westkant van Amsterdam, dichtbij de houthavens aan het IJ. (De locaties aan het Singel en op de Prins Hendrikkade zijn van latere datum). Hij benoemt Jelle Rijpkema, weg uit Heeg, in 1921 tot bedrijfsleider op de Houtmankade*

* RAF-Handelsreg., inv. 8659, jaarletter H.- Huite Zijlstra, personeelslid in de mastmakerij in Lemmer, gaat vanaf januari 1926 af en toe mee naar Amsterdam, Archief De Vries, kasboek 1926, 8 jan.: Reiskosten Huite A'dam f 4.25, en loonboekje 1926, 27 maart: A'dam 2.- Volgens het foto-onderschrift ('Wie herkent ons?') in het Weekblad Zuid-Friesland van 21 juni 1989 is ook Meine Looijenga van Lemmer naar Amsterdam overgeplaatst.

Jelle schreef iedere zaterdag een brief aan mijn vader om rapport uit te brengen en daar zette hij altijd boven: "Waarde patroon". Met regelmaat draagt hij behoorlijke bedragen aan Amsterdam af*

* Filiaal A'dam per Telegr. Postk. 150.-, Archief De Vries, kasboek 1920-1925, 30 nov. 1925 etc.

Filiaal Harlingen

Behalve de dochterbedrijven in Heeg en Amsterdam zijn er nog drie andere: in Harlingen, Hoogeveen en Stavoren. Deze door Jan Siebold ondernomen uitbreidingen zijn geen langdurig succes beschoren. In de familie De Vries zijn de drie dochters dan ook geheel vergeten.

In Harlingen verzorgt de fa. F. Schuil de verkoop van De Vries. Fetze Schuil19 is van 1921 tot 1973 eigenaar van een handel in scheepsvictualiën, annex zeilmakerij*

* RAF-Handelsreg., inv. 10024. Het bedrijf wordt na een faillissement in 1935 weer opgebouwd en voortgezet. Het debiteurenboek 1921-1929 van de fa. de Vries geeft bij Schuil-Harlingen ook de naam Veldman. Vertegenwoordigt hij Schuil?

Als grootste zeehaven van Friesland, met de blik gericht op Scandinavië en Rusland, is Harlingen een logische locatie voor een filiaal. De stad aan de Waddenzee beheerst ook de binnenvaart in de noordwesthoek, met intensief beurtverkeer op Franeker en Leeuwarden.

Het is onduidelijk of het filiaal Harlingen ooit een succes is. Schuil draagt in 1926 nog maar zeven kleine bedragen af tot een totaal van ƒ 209,10. Op 31 december 1927 herbergt zijn winkel nog voor ƒ 173,46 aan 'voorradige goederen' uit Lemmer.

Het zijn vooral vaarbomen en houten blokken. ƒ 41,90 aan in dat jaar verkochte waar draagt Schuil aan het moederbedrijf af. Men mag aannemen dat het 'filiaal Harlingen' in 1928 ophoudt te bestaan.

Filiaal Hoogeveen

In Hoogeveen is het de fa. Jan Fernhout Hzn. (1888-1935) die masten en blokken uit Lemmer doorverkoopt. Vanaf wanneer is niet bekend. Fernhout heeft op de Schutstraat 140 een handel in scheepsbehoeften en verfwaren, en is later ook bevrachter en turfhandelaar. Na zijn dood zet zijn weduwe Grietje Eikelboom de zaak voort. Fernhout is een bekende naam in Hoogeveen. Er is een scheepswerf die zo heet, en een schipper J. Fernhout vaart op Friesland en is ook klant van Wed. S.J. de Vries in Lemmer*

* Schipper Fernhout koopt een 'Lange oliejas ½ gevoerd' voor f 7. -, Archief De Vries, verkoopboek 1927, 90.

De stad in het zuiden van Drente is niet zo'n vreemde keus voor een filiaal van rondhout, blokken en scheepsbenodigdheden, want dankzij de veenafgravingen en de turfhandel in de omgeving is ze een heus scheepvaartcentrum geworden met een uitgebreide scheepsbouw.

Het filiaal is op 31 december 1924 goed uitgerust. Geen masten, die worden op bestelling en op maat gemaakt. Maar wel vaarbomen en haakstokken, blokken en ijzeren schijven, trek- en jaaglijnen, verfwaren en schoonmaakmiddelen en allerlei benodigdheden als bootshoedjes, kokoszakken, kompaslantaarns, misthoornfluitjes en roeidollen, stagleuvers en sluitingen.

De Drentse dochter is een kleine melkkoe voor het Lemster moederbedrijf. In 1925 maakt Fernhout bijna wekelijks bedragen van enkele honderden guldens over. In totaal draagt hij dat jaar ƒ 306,66 af. In december reist Jan Siebold de Vries naar Drenthe (reisgeld Gr-Hoogev. 20, -) voor een bespreking. Hij neemt sigaren mee. Tegen de kerst volgt de afrekening: ƒ 1.691,36.

Met Driekoningen komt de relatie tot een eind. In het kasboek staat: Fernhout, laatste afrekening: 25, -. Misschien heeft Fernhout er genoeg van een groot deel van de door hem behaalde winst af te dragen, de sigaren ten spijt.

Filiaal Stavoren
Het filiaal te Stavoren is eerder opgericht dan de dochterbedrijven in Heeg en Hoogeveen. Het is in beheer bij de zeilmakerij van Meindert de Groot. Dit bedrijf, dat tot in de 21e eeuw zal voortbestaan, dan als fa. M. de Groot, tuigerij, oliehandel, watersport etc.*, bestelt in een reeks van jaren riemen, vaarbomen en blokken om door te verkopen.

* Ons bedrijf Firma M. de GROOT is een familiebedrijf dat in 1904 is opgericht door Meindert de Groot (1879-1970). Het bedrijf werd gestart als zeilmakerij,' www.mdegroot.nl tevens Weder-verkooper van de ansjovisnetten van B.J. van Gelder, Van Eeghenstraat 25, Amsterdam, Visscherij-Courant, voorjaar 1913. De firma komt niet voor in RAF-Handelsregister .

In 1927 bijvoorbeeld neemt De Groot voor ƒ 40,20 blokken in depot.Een enkele keer verkoopt hij in Lemmer gemaakt rondhout, zoals een Mastje voor S. v/d Werf, scheepsbouwer in Makkum.

De fa. M. de Groot, oliehandel, scheepsbenodigdheden en tuigage, in 2004 gefotografeerd vanaf de NACO-boot uit Enkhuizen.

Over dit bedrag hebben wij reeds verscheidene postzegels verknoeid.

In de jaren 1920 is het filiaal over zijn hoogtepunt heen. In 1925 bedraagt de afdracht van Stavoren aan Lemmer nog maar ƒ 233,40. In 1929 komt er een eind aan de samenwerking. Niet op een prettige manier. De Groot in een brief aan Jan Siebold de Vries: In antwoord op Uw herhaalde schrijven deel ik U mede: in de eerste plaats kan ik U melden dat de door mij geweigerde wissel niet overeen kwam met het bedrag wat u van mij had te vorderen; ik verzoek u daarom voor de verdere afwikkeling van deze zaak mij even de Factuur's bedragen over het geleverde in 1927 en 1928 op te geven. Mijn bedoeling is: Datum van het geleverd, met het bedrag. U hoeft niet part aan part uit te schrijven'

De Groot sluit wel een creditnota in voor 3 IJzeren blokken geleverd op maten en vier grenen riemen. Jan Siebold is het er niet mee eens. Nu schrijft u over de drie ijzeren blokken. Hier wisten wij niets van.[...] Wij hebben dus nu van u te vorderen ... 64,62 Gulden. Dit bedrag verwachten wij nu in het begin van volgende week in ons bezit. Dan is de zaak eindelijk eens uit de voeten.

Maar De Groot houdt voet bij stuk en betaalt niet. Wel zendt hij de ijzeren blokken en grenen riemen retour Lemmer. In februari 1929 stuurt Jan Siebold een laatste herinnering: Over dit bedrag hebben wij reeds verscheidene postzegels verknoeid, maar tevergeefs. Want De Groot stuurt een vinnig kaartje: M! Verzoeke beleefd, in uw eigen belang van meerdere aanmanings-briefkaarten verschoont te blijven. U kan de tijd beter besteden met uw boekhouding in orde te maken, daar het blijkt [dat] hier nog al wat hapert. Daar ik u, al u hier eens mocht komen, kan overtuigen dat u van mij geen cent meer heeft te vorderen, Stavoren 9-4-29, M. de Groot.

Dan blijft de fa. Wed. S.J. de Vries niets anders over dan het laatste openstaande bedragje maar af te boeken. Met de opheffing van het filiaal in Stavoren is de laatste zaak in Friesland uit de voeten.

Filialen en ondernemingslust

In het archief Wed. S.J. de Vries wordt de verkoop in Heeg, Harlingen, Stavoren, Hoogeveen en Amsterdam steevast met het woord 'filiaal' aangeduid maar dat dekt niet helemaal de lading. Alleen bij de dochterbedrijven in Heeg en Amsterdam is sprake van een inschrijving of aantekening van filiaal of volmacht in de betreffende kamers van koophandel. Juridisch gezien kunnen de dochters in Harlingen, Stavoren en Hoogeveen geen filiaal worden genoemd. Er is veeleer sprake van onderlinge afspraken tussen de ondernemers ter plaatse en de firma Wed. S.J. de Vries in Lemmer over wederverkoop of verkoop in consignatie, niet meer en niet minder.

Voor de beoordeling van de rol van Rinsje en Jan Siebold in de geschiedenis van het bedrijf is deze uitbestede verkoop van belang. De oprichting van het filiaal in Heeg en mogelijk een of twee andere bewijzen hoe initiatiefrijk het beleid van Rinsje de Vries is. Ze bevestigen het beeld van haar ondernemingslust dat uit de beschrijving van de uitbreiding van het moederbedrijf in Lemmer al opdoemde. Haar zoon treft natuurlijk hetzelfde oordeel voor zover hij bij de oprichting van filialen betrokken is. De succesrijke bedrijfsuitbreiding in Amsterdam is in ieder geval zijn verdienste.

Na Rinsjes overlijden doekt haar zoon de ene na de andere dochter op. Misschien heeft dat met de resultaten te maken. In het hoofdstuk over omzet en resultaat zal blijken dat de dochters maar in beperkte mate aan de winst bijdragen. Maar de inkrimping is ook logisch gelet op het voorgenomen vertrek uit Friesland. Na 1925 zet Jan Siebold al zijn kaarten op Amsterdam.

Voor de onderzoekers

Uit Het Debiteurencrediteurenboek De Klanten
PDF – 389,5 KB 380 downloads
Uit Het Debiteurencrediteurenboek De Scheepsverzorgers
PDF – 172,1 KB 381 downloads