Herinneringen uit mijn kinderjaren in Lemmer. |1|

Door E.L.J.Bosma.

Links de sleepboot Coja, waarop ik ben geboren in WO2. Op de foto gemaakt begin 50er jaren, zijn m'n tante en neefje te zien. 

Sleepboot 'Coja', de sleepboot heeft van laatste eigenaar een andere naam gekregen: 'Annabella'. Enkele foto's die ik van fam. Veldhuizen heb gelegen. Zie ook: www.debinnenvaart.nl

Herinneringen aan Lemmer (2)

Geboren in februari 1943 in Lemmer op de kleine sleepboot Coja die binnen de oude sluis aan de kade bij de firma Slurink lag. Mijn ouders woonden op hun sleepboot, maar voeren er niet meer mee. Mijn vader Jan Bosma had een baan als bevrachtingsagent in een kantoor, ook bij de sluis naast de kolenhandel van Gosse Wierda. Na mijn geboorte zijn mijn ouders met hun gezin verhuisd van de sleepboot naar de Kortestreek waar ze boven bakker Bles gingen wonen. En bakker Bles woonde weer naast slager Sonsma.

Mijn vroegste herinneringen gaan terug naar een moment, het zal aan het einde van de oorlog zijn geweest, dat m’n moeder Lena Bosma me uit m’n bedje tilde, aankleedde en, zoals ik later hoorde, met het gezin via het Turfland naar de gasfabriek zijn gegaan. Daar werden ze opgevangen. Er was, zoals m’n vader later verteld heeft, blijkbaar een waarschuwing over een ophanden zijnd bombardement (door de Engelsen) op schepen in de Zijlroede vlak voor ons huis.

Een andere herinnering is dat ik in een wandelwagentje van de Kortestreek naar ons nieuwe huis in de Schoolstraat ging, waar we kort na de oorlog naar nr. 12 verhuisden. Daar hebben we gewoond tot aan onze verhuizing in 1956 naar Enschede. Mijn vader had toen een functie aanvaard bij de Rijksverkeersinspectie in Overijssel.

Onlangs zag ik, tijdens een kort oponthoud in Lemmer, dat het betreffende rijtje woningen op de nominatie staat om gesloopt te worden (en mogelijk is dat intussen al gebeurd).

Als kleine peuter kwam ik veel bij Trijntje en Piet de Jong. Wij noemden Trijntje ‘tante Roos’. Ik denk dat ‘Roos’ haar achternaam was. Zij hadden een mast- en blokmakerij aan de Polderdijk, naast de houtopslag van de Stoomhoutzagerij aan de overkant van de Rien. Ze woonden boven de werkplaats. Hun dochter Wiema trouwde eind veertiger of begin van de vijftiger jaren met Kees (achternaam ben ik kwijt).

Ik weet nog dat ik samen met Marietje Fernhout (vader had zand- en grindhandel) bruidsjonker mocht zijn bij die trouwerij. Ik heb toen voor het eerst in mijn leven in een Citroën,’ traction-avant’ gezeten. Kees stotterde nogal. Veel later hoorde ik dat toen Kees matroos was op een Rijnschip, overboord is gevallen en is verdronken. Wiema was dus al heel jong weduwe en bleef achter met haar kinderen.

Piet en Trijntje hadden een heel grote St. Bernardshond waar ik heel gek mee was. Toch heeft die hond me, in de buurt van de smederij op de Polderdijk, flink te pakken gehad en me in m’n gezicht gebeten. Ik weet nog heel goed dat ik op de grond lag op een grote plaat ijzer. Door een van de mensen van de smederij werd ik op de stang van z’n fiets gezet en naar dokter v.d. Ham gebracht. Daar kreeg ik een injectie en werd de wond gehecht. Overigens is dat litteken op de wang nog steeds zichtbaar. (en aan de binnenkant voelbaar).

Een paar jaar later was ik met een paar vriendjes aan het spelen op de stapels hout, die eigendom waren van de Houtzagerij aan de overkant van de Rien, naast de timmerwinkel van Piet de Jong. Na een sprong van zo’n pakket hout kwam ik toen erg ongelukkig op de grond terecht. M’n linkerarm deed vreselijk veel pijn en ik kon ‘m nauwelijks bewegen.

Ik naar huis en daarna onmiddellijk naar dokter v.d. Ham, onze huisarts, maar nu achterop de fiets bij m’n vader. Arm in de mitella, tanden op elkaar en verder niet zeuren. Bleek later dat ik m’n arm gebroken had (rechte breuk) en dat de arm na de genezing enigszins gebogen stond. Ik heb daar gelukkig tot nu toe nooit last van gehad.

Leendert als peuter bij Trijntje en Piet.

Met de St. Bernardhond die me later zo te grazen heeft genomen.

Bij Wiema en Kees op schoot.

Als peuter ging ik naar de Bewaarschool ofwel de ‘kakschool’ aan de Lijnbaan, vlakbij ons huis aan de Schoolstraat. Ik kan me herinneren dat ik die paar jaar erg leuk heb gevonden. Heerlijk buiten spelen op het plein met de rollebak of in het zand. Binnen schrijven en tekenen met een griffel op een lei. Met een naald figuurtjes uitprikken. Knutselen met klei. Spelletjes doen zoals: zakdoekje leggen. En natuurlijk zingen dat het een lust was.

Lieve bewaarschoolleidsters. Een van hen (juffrouw Liesbeth (?) was getrouwd met Theo, de knecht van bakker Vonk. Theo kwam altijd bij ons brood bezorgen en omdat ons gezin al aardig begon uit te dijen, waren wij een goede klant voor hem. Daarom kreeg mijn moeder elke zaterdag een half pond koekjes van hem. Ook Theo, altijd heel vriendelijk, deed toen aan klantenbinding.

Schoolfoto van de oude bewaarschool (kakschool) uit de jaren 1947-1948.

Bovenste rij vlnr: Juf Hoekstra, Jopie Zijlstra, Peke Ritsma, Enne van der Wal, Meye Lammers, Gerrit de Vries, Jan Alberda, onbekend, Jan de Haan, onbekend en Juf Kammen. Tweede rij van boven: Liesje Leicht, Lubbie Hoekstra, onbekend, ? Sterk, ? Sterk, onbekend, Anneke Zandstra, onbekend ? de Wreede, onbekend, dan mijn persoontje Leendert Bosma (met witte trui aan). Derde rij van boven: Marten Scheffer, Alie Portijk, Liesje Balsma, Tineke Haagsma, ? Beersma, ? Beersma, onbekend, Anne Visser, Jan Thijseling. Voorste rij: Roelof Gebben, Piet de Hey, onbekend, Steven Visser, ? de Roos, Wiebe Loen en Harm Scheffer.

Leendert met tante Trijntje Roos (staand links) en ome Piet de Jong (staand rechts)
Links voor zit Wiema. De namen van de andere twee vrienden van Piet en Trijntje weet ik niet meer.

Leendert en Jannes op de kleuterschool.

Beppe Stuur.

Bijna wekelijks kreeg mijn moeder bezoek van ‘beppe (Wieke) Stuur’. Een altijd in het zwart geklede zeer oude en ontzettend lieve vrouw. Ze kwam dan even langs voor een kopje thee ( ze goot de thee altijd op het schoteltje en slurpte de wat afgekoelde thee dan zo met haar tandeloze mond op!). Ook hielp ze mijn moeder een beetje met het schillen van aardappelen. Ja, ik vond ‘beppe Stuur’ een heel lieve vrouw. Ze woonde ergens in een oud huis met bedstee en zonder enig comfort op de Pietersbuurt. Als kleine kinderen vonden we het prachtig wanneer we haar in het dorp zagen, want dan had ze meestal haar tong uit de tandeloze mond richting neus. Op een zekere dag kwam ze niet meer en hoorden we dat ze samen met haar man was opgenomen in een ‘huis voor ouden van dagen’ ergens in Friesland.

Sjoerd van de Bles en Anton Beljon op de tandem. Toeschouwers: Eelke Feenstra (schilder) bijnaam "De Moskjeferwer" en beppe Wieke Stuur (met hoed)

Beppe en pake De Jong.

Niet alleen kwam beppe Stuur regelmatig bij ons thuis op bezoek. Ook kwam beppe De Jong zo nu en dan even aan. Zij woonde met haar man in een tjalkachtig binnenschip dat aan de Kortestreek lag afgemeerd. Beppe De Jong was lid van de vrouwenclub van de N.H. Kerk en ik denk dat zij daarom zo nu en dan even bij ons aan kwam. Pake en beppe De Jong zijn, ik meen, omstreeks 1954 verhuisd van hun schip naar een woning aan het begin van de Lijnbaan, achter het schildersbedrijf dat daar op de hoek van Nieuwburen en Lijnbaan zat. Beppe De Jong was een beetje mank en liep met een stok.

Toen ze nog op hun binnenschip woonden, kwam ik nog al eens bij hen aan boord. Ging dan via het opengelegde luik een trap af het ruim in en dan rechtsaf naar hun knusse kleine roef, waar op de tafel een kom stond met een goudvis erin.

Wanneer wij thuis naar bed gingen en beppe De Jong was op bezoek, moesten wij haar natuurlijk netjes gedag zeggen en haar een kusje geven. Wij als kinderen vonden dat niet zo leuk omdat we dachten dat zij tabak pruimde. Ook pake en beppe De Jong waren lieve,vriendelijke en gastvrije mensen.

De dames van de vrouwenclub van de N.H. Kerk aan het breien voor een goed doel.
Rechts zit beppe De Jong, links zit mevrouw Kuipers, de dame in het midden herinner ik me niet.

Pake De Jong.

In het midden op de achtergrond het hoge huis ‘boven Bles’ aan de Kortestreek waar wij naartoe zijn verhuisd na de ‘Coja’.

Hier zien we de eerder genoemde 'COJA' met vanaf rechts: Cor, oudere broer van mijn vader; mijn vader Jan Bosma; mijn oma Ansje Bosma; mijn opa Jannes Bosma ; de andere persoon ken ik niet. Op de boeg staat RD 111, RD betekent: Ransdorp (dat vissers-plaatsje ligt net ten noorden van het buiten-IJ). De Coja werd tijdens de crisisjaren gebruikt voor de IJsselmeer-visserij. Ook voerde ze de letters WR 289.

Nogmaals de 'Coja' die nu als 'Annabella' in Langweer ligt. De eigenaar is M.R. Veldhuizen, deze probeert de sleepboot weer in de oude staat terug te brengen.

Staatsieportret van de Bosma-family. Van links naar rechts: Ma, Marleen, Wico, Jannes, Cor, Pa, Annie en Leen.

Herinneringen aan Lemmer (3)

De lagere school.

De kinderen van het gezin Bosma gingen in Lemmer allemaal naar de Kon. Wilhelmina School, een school ‘met de Bijbel’, zoals dat vermeld werd boven de hoofdingang. In de eerste klas zwaaide juffrouw Prins de scepter. Zij was toch wel heel erg streng en als je de Psalm die je had moeten leren niet kende, dan zwaaide er wat. Maar, het moet gezegd, veel van de Psalmen die ik toen heb geleerd, ken ik nog steeds. In de oude berijming dus.

Toen ik in de eerste klas zat, was ik op één morgen in de week vrij van school. Ik mocht dan van mijn moeder koffie met een koekje naar mijn vader brengen die op zijn kantoor was. Het was een klein stenen koffiepotje met in het tuitje een papierpropje. Potje, kopje en koekjes in een tas. En daarmee ging ik op weg naar papa. Wat was ik trots dat ik dat mocht doen! En bij papa kreeg ik dan ook een van de biscuitjes!

Ik herinner me van de lagere school ook dat we toen nog overgingen naar de volgende klas bij het aanbreken van de Paasvakantie, omstreeks april. Later werd dat bij aanvang van de zomervakantie. Ik heb dus, en veel kinderen met mij, enkele maanden langer op de lagere school gezeten.

Het hoofd van de school was toen meester Luttgendorf. Hij was wel aardig, maar veel kan ik me verder niet meer van hem herinneren. Des te meer van zijn opvolger, meester Boiten. Wat vond ik dat een ontzettend onaardige man.

In de tweede klas hadden we juffrouw Slump. In de loop van het jaar ging ze weg, ik meen me te herinneren, omdat ze ging trouwen. Ook zij was wel vriendelijk. Maar haar opvolgster was een enorme schat. Helaas ben ik haar naam vergeten. Wel herinner ik me een liedje dat ze ons leerde en dat ik ook aan mijn eigen kinderen en kleinkinderen heb doorgegeven. Het gaat zo:

Onze poes zit voor en voor het raam
En ze likt haar pootjes
En ze kijkt haar oogjes, oogjes uit (2 x)
Naar het vogelkooitje.

Stoute deugniet daar je, daar je bent
Laat mijn kooitje hangen
Vogeltjes zijn niet, zijn niet voor poes (2 x)
Jij moet muisjes vangen.

Deze juffrouw was in de kost bij een bakker aan de Korte Streek, die vlak naast de notaris woonde. Later is zij getrouwd met meester Helder, onderwijzer van de 3e klas en ging toen dus van school af. Ik herinner me ook dat toen ze haar eerste kindje kreeg, dat we de baby in de kinderwagen mochten bewonderen.

Koningin Juliana en prins Bernhard bezoeken Lemmer met de ‘Piet Hein’

Ik kan me nog heel goed herinneren uit de tweede klas dat, toen koningin Juliana, samen met prins Bernard, op het jacht ‘Piet Hein’ in september 1950 een tocht door Friesland maakte, daarbij op 26 september ook Lemmer aan deed , na een bezoek aan Sneek. In een krantenartikel, dat ik onlangs kreeg toegestuurd door Pietsje Louwsma, stond: “De Koninklijke stoet kwam tegen zessen in Lemmer aan. Enkele duizenden mensen stonden langs de kant om het paar te verwelkomen. Die dinsdagavond heeft op veel inwoners van Lemmer grote indruk gemaakt.”

Alle prominenten uit Lemmer en de kinderen van de lagere scholen stonden opgesteld bij de sluis, waar de ‘Piet Hein’ lag afgemeerd. Burgemeester Krijger verwelkomt Koningin Juliana in Lemmer. Prins Bernard krijgt de tekst van het lied dat de kinderen zullen zingen aangeboden door Pietsje Louwsma. Tjalling Kuipers mocht het lied aan de Koningin overhandigen.

‘Piet Hein’ met aan boord het koninklijk gezelschap verlaat de sluis.

Er werden aan de majesteit en de prins natuurlijk ook cadeaus aangeboden: bloemen door Annie van der Wal; een kistje met gerookte paling door Treesje Sterk en stootkussens voor de Piet Hein door een zoon van een zeilmaker (ik dacht dat het een cadeautje van zeilmakerij De Vries was).

Koningin Juliana, Prins Bernhard en Trees Sterk

Wij zongen een prachtig lied, waarvan ik de woorden zelf niet meer wist, maar die ik toegestuurd kreeg door Pietsje de Vries-Louwsma uit Creil (inderdaad degene die op de foto staat). Het lied werd geschreven door Fedde Schurer en op muziek gezet door B. v.d. Loon.

Wolkom en Ofskie foar ús Keninginne en Prins

Der’t de Sudersé sûnt ieuwen brûzjend tsjin ‘e haden roun
Der’t de fiskjerman al swalkjend syn bestean op ’t wetter foun
Der’t de boeren melke en meane ûnder sinne en iepen wyn
Leit De Lemmer lyts en krigel tusken sé en greiden yn.

Efter ’t bolwurk fan ús diken as in wacht op Fryslans grins
Slacht it hert fan frije Friezen foar har Keninginne en Prins
Ja, Jim komst yn ús formidden jowt in blide gloarjedei:
Der’t de pompeblêdden waeije waeit de Oranjewimpel mei!

Foarstlik pear, al sjogge wy mei wémoed Jim wer hinne gean
’t Boun fan Fryslân en Oranje sil oer fiere tiden staen
Eala Juliana en Bernhard! Keninklike goudtsjeblom
Nêst de prinslik wite anjer, bliuw ús greatskens en ús rom.

In de derde klas kwam ik bij meester Helder terecht. Wat was die man, oud-militair, streng en wat kon hij gemeen slaan. Als je wat had uitgespookt moest je voor de klas komen en dan kreeg je met een stok (jawel!!) een paar fikse tikken tegen je kont. Ik voel ze nu nog!

Toch kwam daar een abrupt einde aan, toen Jan Deurwaarder, neef van mij, de stok in een onbewaakt ogenblik te pakken kreeg en ‘m liet verdwijnen. Jan had daar al zo vaak mee kennis gemaakt, dat hij er blijkbaar meer dan genoeg van had. Ook daar had echter deze onderwijzer wel weer een oplossing voor: voor de klas komen en je hand op houden. Met een liniaal kreeg je dan een geweldige klap op je hand.

In de tweede, en ik meen ook nog in de derde klas, moesten we schoonschrijven. Voor dit edele vak kwam meester Boiten naar de klas. Hij schreed tussen de rijen door met mooie stempeltjes en een stempelkussen in z’n hand. Als het naar zijn zin mooi genoeg had gedaan, kreeg je een stempel in je schrift. Nou ja, dat wilde je als kind natuurlijk heel erg graag. Kon je het vol trots thuis aan je ouders laten zien. Helaas waren de keren dat ik een stempeltje kreeg zeer, zeer zeldzaam. Schreef ik dan zo slecht?

Het viel me wel op dat enkele leerlingen in de klas rijkelijk voorzien werden van die stempels. Ik begreep dat niet, totdat…….het schoolbestuur zo nu en dan zich liet zien. En de link was gelegd: al die kinderen die van meester Boiten zo vaak een stempeltje kregen, waren kinderen van de leden van het schoolbestuur. Wat voelde ik me als jongetje van 8 jaar enorm gekwetst en wat kreeg ik een hekel aan meester Boiten. Dat werd helaas in de derde klas nog eens versterkt door opmerkingen die hij maakte over mijn oudste zus Annie. Zij moest wel eens thuis blijven bij onze moeder, omdat die nogal vaak ziek was. En dan deed hij dat gewoon open in de klas op een erg onvriendelijke manier, alsof ik daar iets aan zou kunnen doen.

Ook hadden we vaak les van meester Idzenga. Zijn zoon Jelle zat ook in dezelfde klas. Ik vond hem een aardige man. Hij gaf soms les in het Fries. En ook het gebed aan het begin of eind van de schooldag deed hij vaak in het Fries. Zijn oudste dochter was schoolvriendin met m’n zus Annie.

Meester Idzenga gaf ook Franse les, buiten de reguliere schooltijden. Ik heb daar m’n eerste zinnetjes in het Frans geleerd. De eerste was: Maman coupe le pain et papa fume la pipe. Ja, zoiets vergeet je natuurlijk nooit meer.

De vierde klas was het domein van meester Dragt. Op zich vond ik hem een aardige man en hij kon schitterend vertellen en dan hing de klas aan zijn lippen. Toch botste ik, hoe jong ik toen ook was, vaak met hem omdat ook hij zo z’n voorkeuren voor bepaalde kinderen (inderdaad: kinderen van het schoolbestuur) liet blijken; tenminste zo heb ik dat toen ervaren. Ik kon daar echt niet tegen.

Maar het werd nog erger, toen op een dag we van meester Boiten een dictee moesten schrijven. Hij las de zinnen voor en dan moesten wij die in ons taalschrift opschrijven. In dat dictee zaten verschillende namen verwerkt van, jawel, de kinderen van leden van het schoolbestuur.
 De uitbarsting kwam tijdens een les van meester Dragt. Ik weet niet meer precies hoe het is gegaan. Maar ik moest in de hoek staan en dat vertikte ik. Ben toen de school uit gerend en naar huis gehold en nam me voor nooit meer een stap in die ‘gereformeerde rotschool’ te zetten. Ik was echt helemaal over de rooie en gooide alle frustraties eruit.

Meester Dragt.

De volgende dag is mijn vader naar school gegaan en heeft daar met zowel meester Boiten als met meester Dragt gesproken. Uiteraard moest ik daarna gewoon weer naar de Kon. Wilhelminaschool, maar niet nadat ik van m’n vader te horen had gekregen dat ik niet zo’n Friese stijfkop mocht zijn, m’n ‘hoofd niet in de nek mocht gooien’.

Toch was de sfeer daarna een stuk prettiger en kon ik het ook met meester Dragt en zelfs met meester Boiten weer goed vinden. Meester Dragt had een hart van goud en kon het ook niet helpen dat deze dorpsschool een bepaalde kerkelijke identiteit had (dat kon ik natuurlijk toen niet weten, laat staan begrijpen, ik was toen immers nog maar 9 of 10 jaar).

Ik herinner me ook dat – ik zat, meen ik, al op de Mulo- ik op een avond, terwijl ik op de Nieuwburen was, zag dat er een brancard vanuit een ziekenwagen werd binnengedragen bij dokter Weber. Kort daarna zag ik dat meester Dragt, met een heel bedrukt en ernstig gezicht daar eveneens naar binnenging. Nog diezelfde dag hoorden we dat Jan, de zoon van meester Dragt, bij een verkeersongeluk zwaar gewond was en kort daarop is overleden. Wat een verdriet!

In de vijfde klas kwam, nadat meester Idzenga was vertrokken, meester Brondijk. Dat was de liefste onderwijzer die ik me kan herinneren. Wat kon deze man ons ‘bij de les houden’. Hij gaf ons ook muziekles waarbij we eigen muziekinstrumenten mochten gebruiken. Hij speelde zelf prachtig mondharmonica en vond het prima wanneer Haye Dijkstra, kleinzoon van de conciërge, en ik op onze blaasinstrumenten van ‘Crescendo’ speelden.

Inmiddels was meester Boiten naar elders vertrokken. Zijn opvolger was meester Boeijenga. Hij maakte goed wat meester Boiten in al die jaren, waarschijnlijk onbewust, verknoeid had. Een geweldige meester die enkelen uit de klas ook klaarstoomde om naar de HBS in Sneek of in Emmeloord te gaan. Hoewel ik ook bij die groep was, kon ik uiteindelijk toch niet naar de HBS omdat m’n ouders de reiskosten per bus van de ZWN niet konden opbrengen.

Heel veel jaren later, hij was toen al in de tachtig, ben ik meester Boeijenga nog een keer tegengekomen in Heerenveen, waar zijn vrouw toen in het ziekenhuis lag. Het was nog steeds dezelfde innemende man. Mijn vrouw en ik waren toen op bezoek bij Riekje Kuipers, die daar ook in het ziekenhuis lag. Meneer Boeijenga wist nog precies wie ik was (dat zei hij tenminste…). Ook vertelde hij me dat hij na de Kon. Wilhelminaschool naar Sneek was gegaan naar een school voor schipperskinderen (?).

Foto genomen voor ons huis aan de Schoolstraat. Gezin was inmiddels al weer uitgebreid. Nu Annie, Jannes, Leen, Cor, Wico, Marleen en Jan (er zouden nog twee kinderen volgen)

Zoals al eerder is aangestipt hadden mijn ouders het niet zo breed. Elk dubbeltje moest worden omgekeerd voor het kon worden uitgegeven. Ook als kinderen voelden en merkten wij dat. Bij voorbeeld als er een schoolreisje was. Een paar ervan heb ik niet mee kunnen maken omdat m’n ouders er geen geld voor hadden. Ik herinner me dat ik een van die keren ben gaan vissen bij het stoomgemaal in Tacozijl met een zelf gemaakte hengel en een plak brood. Daar lagen roeiboten (ik denk voor sportvissers) langs de kant en zo’n roeiboot was een ideaal plekje om te vissen en daar kon ik dan m’n gedachten verzetten en m’n frustratie kwijt.

Ook herinner ik me dat een ander jaar wij weer niet met het schoolreisje mee konden. Op een dag kwam meester Boiten de klas binnen en vroeg wie er niet mee zou gaan met het schoolreisje. Ik stak dus als enige m’n hand op. Met een geweldige glimlach vertelde hij toen dat ik wel mee zou gaan. Blijkbaar was er nog een potje gevonden voor zulke armlastige gevallen. Ik was natuurlijk ontzettend blij.

Ik noemde ook de naam van Haye Dijkstra. Hij was een fijne kameraad met wie ik het heel goed kon vinden. Namen van enkele andere klasgenoten aan wie ik heel positieve herinneringen heb, zijn: Douwe Roos, Hylke Mintjes, Steven Visser, Jan Kuipers en Teun Frankema.

Ook was er in de laatste klassen een meisje dat ik toch wel heel erg lief vond. Haar naam was Riekje Kuipers. Ze kon erg goed leren en heeft een klas overgeslagen. Zij woonde in de Lennastraat, dichtbij de school. Haar vader werkte bij de Zuiderzeewerken op kantoor. Riekje is helaas enkele jaren geleden, na een lang ziekbed, overleden.

Ook een ander klasgenootje, Trijntje Staal, was een ontzettend lief kind. Trijntje woonde in een binnenschip dat aan de Polderdijk lag afgemeerd, vlakbij de scheepstimmerwerkplaats van Piet de Jong. Haar vader werkte als stuurman op de Lemmerboot, de ‘Jan Nieveen’.

Hierboven schreef al ik dat ik Riekje toch wel heel erg lief vond. Of Riekje daar ook zo over dacht wist ik niet, maar kwam daar onverwacht bij het knikkeren achter. Want ik herinner me heel duidelijk dat Riekje eens met Trijntje Staal aan het knikkeren was en ik daarbij stond te kijken en wat plagerig was. Riekje zei toen tegen mij: Leendert, asto net ophoadst, wol ik net mer mei di gean (ik geef het maar even weer in fonetisch Fries...) Nou je snapt wel dat ik toen onmiddellijk weer lief voor haar was, want, al was het nog zo pril, wat was ik toen gek op dat meisje (en we zaten nog maar op de Lagere School!).

Ik wil nog een naam noemen van een fijne kameraad, die helaas al heel jong is gestorven aan leukemie. Zijn naam is Bartje van de Hoek en hij was nog maar 8 jaar. Na zijn overlijden in het ziekenhuis in Sneek, lag Bartje opgebaard in z’n kistje in de Ger. Kerk aan de Nieuwburen. Haye en ik zijn toen naar de kostersvrouw, die bij de kerk woonde, gegaan en mochten toen Bartje even zien door het luikje in zijn kist. Bartjes dood was al het tweede grote verdriet in dat gezin, want nog niet eens zo lang ervoor was ook Liesbeth van de Hoek, vriendin van mijn oudste zus Annie, ook al overleden aan leukemie.

Haye Dijkstra Sr, conciërge van de Kon. Wilhelminaschool.

Haye z’n opa heette ook Haye, en zoals gezegd, was hij de conciërge van de Kon. Wilhelminaschool. Hij had de wind er goed onder bij de kinderen. Ondanks dat hij een hart van goud had, was hij heel streng. Zomaar door de gang van de school lopen was er zeker niet bij, dan kon je een schop onder je achterste verwachten. En zo gebeurde het een keer dat ook ik me ergens onbevoegd in de school ophield. In mijn angst om die schop af te weren greep ik met m’n hand naar achteren en kreeg toen de schoen van de conciërge te pakken. Ja, en toen lag hij op de grond. Ik zal zeker een fikse uitbrander hebben gekregen, maar daar heb ik geen herinnering meer aan.

Oude Haye kon bijzonder goed trompet spelen en z’n dagelijkse blaasoefeningen deed hij in zijn werkkamer. Ondanks dat hij probeerde zacht te spelen, was zijn spel door de hele school te horen.
Mijn goede vriend Haye had later de trompet van z’n opa als een kostbaar kleinood een plekje in de woonkamer gegeven.

Schoolstraat 12.

Het gezin Bosma woonde dus vanaf ongeveer het einde van de oorlog aan de Schoolstraat nr. 12. In het rijtje bevonden zich 4 woningen. Wij woonden in de derde woning, gerekend vanaf de Bantegastraat.

In de eerste woning woonde de familie Zandstra. Buurman Zandstra werkte, voor zover ik me dat herinner, bij de Zuiderzeewerken in de NOP. Ik vond buurvrouw Zandstra een heel lieve en vriendelijke vrouw. Ze hadden, meen ik me te herinneren, 3 kinderen, twee dochters en een zoon. De namen van de meisjes: Froukje en Grietje. De naam van m’n buurjongen is me ontgaan. We konden het als buurkinderen goed met elkaar vinden. Zaten ook op dezelfde lagere school. Froukje zat bij mijn broerJannes in de klas. Nog niet zolang geleden kwam ik Froukje en Grietje, die beiden nog steeds in Lemmer wonen, tegen op Facebook. Leuk om elkaar na zovele jaren weer op dit medium tegen te komen.

Tussen ons en de familie Zandstra woonde eerst de familie Plantinga. Zij hadden geen kinderen. Wel hadden ze een grote, lieve hond met een donkere gestroomde vacht. Na hun verhuizing woonde daar de familie Jongsma. Zij exploiteerden de eerste echte patatkraam van Lemmer op de Schulpen.

Je kon altijd heel goed horen wanneer de aardappelen voor de patat werden gesneden. Wanneer de gehaktballen werden gebraden, kon de hele buurt meegenieten van die heerlijke lucht. Ze hadden, vier kinderen, twee jongens en twee dochters. Met de jongens en de meiden konden we heel goed opschieten en we hadden met hen dan ook wel een leuk contact. Jammer dat onze ouders het niet zo goed met elkaar konden vinden.

Aan de andere kant van ons woonde eerst nog Meester Glastra van de lagere Kon. Wilhelminaschool. Daarna het jonge gezin Sterk, van de zeilmakerij aan de Schans. Na hun verhuizing kwamen de heer en mevrouw Doolstra daar te wonen. Zij waren tot aan de pensionering eerst inwonende conciërge en beheerder, geweest van het pand aan de Kortestreek van het waterschap “De Zeven Grietenijen en de Stad Sloten”.

Het waren heel lieve mensen met wie ik het heel goed kon vinden. Zelfs in de tijd dat ze nog aan de Kortestreek woonden kwam ik wel eens bij hen thuis. Ik was altijd heel erg gefascineerd door een apparaat dat daar in de keuken hing en waarop, als het belletje ging, je kon zien wanneer de conciërge naar een bepaalde kantoorkamer moest komen voor, bij voorbeeld koffie o.i.d.

Achter ons huis, aan de Bantegastraat, woonde de familie Van der Bijl. Zij hadden ook dochters en een zoon. Het was een rustig en vriendelijk gezin. Vader en moeder Van der Bijl zeiden nooit zoveel. Mogelijk ook omdat buurman Van der Bijl bij het praten moeite had met bepaalde letters. Hij was een enthousiaste tuinier, want achter hun huis had hij een grote moestuin waarin hij groenten en aardappels verbouwde.

Ik herinner me dat een van de buurmeisjes Van der Bijl op een nacht is gaan slaapwandelen en toen uit het raam van de slaapkamer is gevallen. Groot paniek uiteraard. Zij moest naar het ziekenhuis en had een zware hersenschudding. Toch is alles weer goed gekomen.
Naast de familie Van der Bijl woonden meneer en mevrouw Sterk. Ik meen me te herinneren dat de familie een palingrokerij in Lemmer bezat aan de Emmakade. Zij waren al redelijk op leeftijd. Meneer Sterk had een scheef gezicht en praatte moeilijk. (Ik denk nu dat hij een beroerte had gehad).

In die tijd spaarde ik sigarenbandjes en aangezien meneer Sterk veel sigaren rookte, kwam ik nogal eens bij hen aan de achterdeur voor een sigarenbandje. Soms kreeg ik een toch wel heel mooi exemplaar. En die ging dan in het sigarenband schriftje. In de bladzijden had ik met een scheermesje van m’n vader sneetjes gemaakt, waardoorheen de sigarenbandjes werden gestoken.

Helaas staat het rijtje woningen aan de Schoolstraat op de nominatie om gesloopt te worden.

Vakantiekamp Sondel.

In het laatste schooljaar ging onze klas naar Sondel voor een school kamp in de voormalige bunkers van de bezetters. Heerlijke dagen met ontzettend veel lol en natuurlijk de bekende wandelingen door bos en velden. Ook meester Boeijenga was van de partij. Op de foto zit hij onder de vlag. Zelfs hebben we een nachtwandeling gemaakt. Een van de leidsters, die meeging, was de moeder van Anna van der Neut. Een lieve vrouw die een smeerseltje tegen muggen bij zich had en dat ruimhartig aanbracht op de blote armen en benen. Op een of andere manier kreeg ik in het vakantiekamp een reveilhoorn in handen en moest ’s morgens reveil blazen. Leuke herinnering.

In Sondel op vakantiekamp.

Nog wat slaperig hangen Peke Ritsma en Steven Visser uit het raam.

Mijn zus Annie, die een jaar of vijf ouder was dan ik (helaas is ze in 2002 al overleden) had een groot aantal vriendinnen. Op zaterdagavond was het bij ons thuis de zoete inval, want dan ging mijn vader patat bakken. Wanneer wij allen heerlijk door het dorp hadden gezwalkt, en weer naar huis gingen, wachtte daar de heerlijke patat. De kamer zat was dan gezellig vol en iedereen genoot van een patatje met mosterd of piccalilly.

Op de boerderij van Hylke van der Gaast.

Eén van de vriendinnen van Annie was Lena van der Gaast. Zij woonde op de boerderij aan de Straatweg, halverwege Eesterga. Haar broer Hylke was daar boer, sinds het overlijden van haar vader. Annie had in de Noordoostpolder bij een boer aan het Schoterpad leren melken. En dat kwam aardig goed uit, want Hylke moest de koeien nog met de hand melken. En hij vond onze Annie best aardig.

En zo gebeurde het dat ook ik wel eens bij Hylke op de boerderij kwam en daar ook leerde melken. Ik vond het prachtig dat ik als 10-jarige al op zo’n melkstoeltje mocht zitten. Ook leerde ik er mennen, de paarden het tuig aandoen, drainagegeulen in het land schoonmaken, de mestgoot, de grobbe, schoonmaken en de mest de mestvaalt opkruien staarten wassen en nog een heleboel andere dingen. Ook mocht ik zijn motorfiets, een prachtige ééncilinder van het merk Sarolea, poetsen.

Nu was Hylke een oom van Riekje Kuipers. Haar moeder was een zus van Hylke. Dus mijn belangstelling ging gaandeweg niet alleen uit naar het werken op de boerderij, maar toch ook naar die lieve Riekje die heel vaak bij haar beppe op de boerderij was. Wanneer ik zaterdags bij Hylke meewerkte op de boerderij kon ik ‘s-middags wel een boterham mee eten. Wat ik me nog herinner en wat grote indruk op mij maakte was een schemerlamp die bij beppe v.d. Gaast in de kamer stond. Wanneer de schemerlamp aan stond dan zag je de Niagara Waterval waar het water naar beneden stroomde. Toen dacht ik: ik wou dat ik die waterval eens in het echt zou kunnen zien. Die kinderdroom is vele jaren later uitgekomen toen ik in Canada op bezoek was bij familie en weer later bij vrienden.

Wa stjonkt hjir sa!’

Het gebeurde dat ik op een zaterdag bij Hylke was en dat ik de gier op het land mocht uitrijden met paard en wagen. De tank die op de kar stond, moest eerst volgepompt worden. Dat ging uiteraard met de zwengelpomp. Daarna met de wagen en het paard ervoor naar het land.
Nu waaide het nogal hard en Hylke zei: Je moet alleen tegen de wind in de gier over het land sproeien.

Aan het eind trek je de gierklep dicht. Dan rijd je terug en dan weer tegen de wind in (uiteraard zei hij dat in het Fries). Zo doe je dat tot de tank leeg is. Maar eigenwijs als ik was, keerde ik aan het eind van het weiland, de kar met giertank en ging, ook met de wind in de rug, gewoon door met giersproeien, want dat scheelde heel veel tijd. Na een paar keer heen- en weer rijden was de tank leeg. Maar mijn overall en de rest van de kleren waren redelijk doorweekt door de gier die naar voren was gewaaid.

Nu moest ik die dag ook naar kapper van Dijk aan de Nieuwburen. Zonder blikken of blozen ging ik daar ‘s middags naar toe. Na enkele minuten wachten was de hele kapsalon vergeven van de mestlucht. Zelf had ik dat niet in de gaten, maar toen de vrouw van de kapper naar binnenkwam, riep ze verschrikt: ‘Wa stjonkt hjir sa!’ Nou ja, het was van m’n gezicht af te lezen dat ik het was. Ik werd meteen de kapsalon uit gebonjourd. En thuisgekomen moest ik alles uittrekken in het schuurtje achter ons huis en me daar van top tot teen wassen en verschonen. Want ook thuis kwam ik er niet in met die smerige strontlucht.

Nu ik het over een mestgeur heb, moet ik er ineens aan denken dat ik bij Hylke aan het werk was op een winterse dag. Het had gevroren en heel licht gesneeuwd,. Ik moest de kruiwagen met de mest uit de grobbe, de strontgoot achter de koeien, naar de mestvaalt achter de boerderij kruien. Er lag een ook een heel dun laagje sneeuw op de plank die schuin omhoog liep naar de mestvaalt en waar ik overheen moest met de volle kruiwagen. Maar o, wat was die kruiwagen vol stro en stront en wat was die ontzettend zwaar.

Dus, zodra ik buiten de stal was, even een flink gangetje gemaakt om boven op de mestvaalt te komen. De eerste paar meters omhoog ging het goed, maar toen gleed ik uit op de gladde plank en verloor m’n evenwicht. De kruiwagen kantelde en de inhoud stroomde er uit. En ik dook in m’n overal voorover in de nog verse stront. Ik zat er onder van top tot teen. Toch de kruiwagen weer op de plank getrokken en weer de bult af richting stal. Daar heb ik 'm maar laten staan. Ergens heb ik een kraan gevonden en heb m´n gezicht een beetje schoongemaakt. Toen naar huis op de fiets waar ik m´n moeder verraste met de viezigheid. Zij was daar natuurlijk ook niet erg blij mee. In de schuur helemaal gestript en van top tot teen gewassen en in de schone kleren. En wat een afschuwelijke lucht daar in dat schuurtje.

In de bietentijd ging ik zaterdags enkele keren mee naar de NOP om bietenkoppen op te halen. Twee wagens op luchtbanden aan elkaar gekoppeld en ook twee paarden ervoor. Hylke ging met z’n motor of auto en de knecht (Rikus?) met de wagens. De bietenkoppen werden gehaald bij landbouwers in de buurt van Bant. Deze boeren verbouwden alleen maar landbouwgewassen en hadden dus zelf geen koeien. Ze wilden de bietenkoppen dus heel graag kwijt. Het opladen van die bietenkoppen was voor mij heel zwaar werk. Aan het einde van zo’n dag was ik dan ook helemaal versleten en lag dus al vroeg in m’n bed, want zondagmorgen begon de kerkdienst wel om 09.30.

Op de voorgrond het bootje dat melkbussen en scholieren uit de Brekkenpolder naar Lemmer vervoerde.