Landschappen rond de Zuiderzee 1

Door Piet Kelder.

Uit het peperhuis  -Zuiderzeemuseum


De Eilanden.

Geen van de hier besproken Zuiderzee-eilanden zijn nog echte eilanden, dat wil zeggen dat zij nu ook over land zijn te bereiken. In het begin van deze eeuw lagen alle eilanden nog in de open en zoute Zuiderzee. Nu grenst van de vroegere eilanden alleen de noordkant van Wieringen aan het zoute water; de rest ligt aan het zoete water van Amstelmeer en IJsselmeer. De zuidkant is door een kanaal van de Wieringermeerpolder gescheiden. Marken ligt rondom in het IJsselmeer, maar is door een dam met het vasteland van Noord-Holland verbonden. Urk is in het dijkenstelsel van de Noordoostpolder opgenomen; alleen de westzijde ligt aan het water van het IJsselmeer. Schokland tenslotte wordt geheel door de Noordoostpolder omsloten.

Wieringen.

Wieringen is een land van tegenstellingen: de Waddenzee met zout water, eb en vloed tegenover het zoete water van het Amstelmeer, IJsselmeer en randkanaal; de dicht bebouwde en beplante hoge zandgronden naast de lage, open klei- en veenpolders. Deze grote variatie op een betrekkelijk klein grondgebied bepaalt nog immer het landschap van het voormalige eiland.

HET HOGE LAND.

Als we het gebied vanuit het westen of over het water naderen, is de voor Nederlandse begrippen hoge kust goed te zien. Dit deel is het oudst en bestaat uit keileemheuvels die in de IJstijd zijn gevormd. Daarna zijn zij afgedekt met door de wind aangevoerd zand, het zogenaamde dekzand. Sinds lange tijd zijn deze hoge gebieden bewoond, bebouwd, beplant en door wegen ontsloten. De vrij steile randen zijn ontstaan doordat de zee het keileem gedurig afsloeg.

Hoogteligging Wieringen.

Al voor de afsluiting van de Zuiderzee werden deze steile kusten met paalschermen of stenenbeschoeiingen tegen de zee beschermd. In de daaropvolgende zoetwater periode raakten zij meestal begroeid met gras en struiken. Aan de westzijde van Wieringen ligt aan de hoge kust, juist voor het dorp Westerland het Lutjestrand (Lutje betekent klein).

Het bestaat uit keileem en dekzand, dat elders door de zee werd weggeslagen en hier werd neergelegd. Dergelijke stranden komen elders in ons land niet voor. Voor geologen is dit een unieke bijzonderheid.

De helling van de kust is hier begroeid met sleedoorn, een prunussoort, die het goed doet op deze keileemhelling. Aan de noordzijde van Westerland loopt vanaf de kerk een weggetje naar het hoogste punt van het eiland, ruim 12 ½ meter boven Normaal Amsterdams Peil (NAP is de eenheid die wordt gehanteerd om hoogtematen in ons land te bepalen). Hier heeft men een goed uitzicht over het eiland.

Naar het noorden kijkend, ziet men de Waddenzee en het noordelijk deel van Wieringen, naar het zuiden ziet men uit over het dorp en het Amstelmeer. Dorpen, gehuchten en boerenerven liggen meestal op dit hoogste deel van het vroegere eiland. De reden daarvan is duidelijk: men vestigde zich op een plek, die hoog genoeg lag om beveiligd te zijn tegen de hoogste waterstanden van de zee.

In het algemeen kan men zeggen dat werd gekozen voor de zone tussen 1 tot 7 ½  meter boven NAP. Daarbij gaf men de voorkeur aan vlakke, plateauachtige delen. Een goed voorbeeld is Westerland, dat als een langgerekt dorp op een circa 7 ½ meter hoge, oost-west lopende richel ligt, terwijl de erachter gelegen heuvel ongeveer 5 meter hoger ligt. Daardoor had het dorp enerzijds beschutting tegen de wind en anderzijds lag het hoog genoeg om geen gevaar van de zee te duchten.

Westerland-Dwarsdoorsnede.

Westerland ligt achter de hoogste heuvels van Wieringen. Op de achtergrond een doorzicht naar de lage polder: en het Amstelmeer.

Oosterland ligt boven op een hoge rand. Het kerkje ligt hoger dan de bebouwing. Op de voorgrond een walsloot op de scheiding tussen hoog en laag gebied.

Oosterland ligt op een plateau circa 5 meter boven NAP, dat in noord-zuid richting loopt. Het dorp wordt niet beschermd tegen de wind. Waarschijnlijk is bescherming tegen het water belangrijker geweest dan de voordelen van de luwte. Bovendien loopt de heuvel, waarop het dorp ligt, vrij steil naar beide zijden af en daar kon niet worden gebouwd.

Anders dan Westerland was Oosterland oorspronkelijk een kerndorp of kerkringdorp, gebouwd rond een kerk, op een punt waar wegen samenkomen. Later werd de bebouwing doorgetrokken naar het zuiden, waardoor het een langgerekte vorm kreeg.

Het kerk erf, omgeven door een houten hek en een heg, ligt ten opzichte van de straten op een verhoging. Deze verhoogde kerk erven boden een extra beveiliging tegen het water. Hyppolytushoef en omgeving liggen op een plateau dat circa 1 tot 2 ½ meter boven NAP uitsteekt. Hippolytushoef ligt op een kruispunt van wegen, hetgeen in de oude kern nog goed is te zien.

Ook hier staat de kerk op een verhoogd erf, dat omgeven is door een bakstenen keermuur. Op de begraafplaats zijn de resten van de vroegere boombeplanting en van een haag te vinden. Den Oever en De Haukes waren vissersplaatsen die tegen de dijk waren aangebouwd.

Aanvankelijk waren er geen havens; die werden in beide plaatsen pas omstreeks 1900 aangelegd. Op Wieringen is de visserij lange tijd naast het boerenbedrijf als nevenberoep uitgeoefend. De haven van De Haukes is nu jachthaven.

Den Oever, dat aan de Waddenzee ligt, is nog steeds vissershaven. Zowel de haven als het dorp zijn na de Tweede Wereldoorlog sterk uitgebreid. Het gehucht Stroe is een van de oudste plaatsen op Wieringen. Oude kaarten geven aan dat het vroeger veel groter was dan nu. Het kerkhof van Stroe ligt tegenwoordig buiten de bebouwing en is omgeven door bomen. Achter de begraafplaats liggen in het land enkele hooggelegen boerderijen, die een lange oprit vanaf de weg hebben.

Karakteristieke Wieringer boerderij met forse erfbeplanting.

Er is op Wieringen een eigen boerderijtype ontstaan, dat is afgestemd op de weide- en akkerbouw en schapen teelt. Daarom was er naast woonruimte ook een hooi- en wagenberging, een stal voor enkele koeien, een schapenstal en een dorsruimte.

Het gebouw was opgetrokken uit houten geteerde schotten en muren van gele baksteen. Als dakbedekking werd aanvankelijk zeegras en later riet gebruikt. Bij de bouw hield men rekening met de weersgesteldheid: de hoge muurdelen waren vrijwel altijd van de westzijde afgewend, waardoor de wind er minder vat op had.

Overal in het gebied komen deze boerderijen nog voor. Beplanting kwam hoofdzakelijk voor bij de dorpen, gehuchten en verspreide boerenerven. Daardoor had met name het hoge gebied een sterk beplant aanzien. De invloed van de zeewind bepaalde de soorten die men gebruikte: aan de windzijde hadden de erven de breedste bomenschermen.

Er stonden veldiepen rond de gebouwen en op meer beschutte plekken ook essen en eiken. Aan de windkant vooral waren onder de bomen struiken als meidoorn, vlier en els geplant. Linde stond daar waar de zon buiten gehouden moest worden: langs het woonhuis en de stallen. Zij waren dikwijls tot knot- of leiboom gesnoeid.

In de brede beplantingen werden vaak sneeuwklokjes voor de handel gekweekt, terwijl in de tuinen boerenbloemen stonden als primula's, arabis, goudsbloemen, lelies, floxen, muurbloemen, viooltjes en op de daken huislook. In de eendenkooien op Wieringen werden meestal veldiepen als opgaande bomen gebruikt.

Verder stonden er soms grauwe populieren, essen en esdoorns. Daarnaast kwamen ook vlier, meidoorn, lijsterbesstruiken en elzen voor, evenals mispels, appel- en perenbomen, die hier verwilderden. Aan de noordzijde van het eiland willen bomen en struiken slecht groeien als gevolg van de zoute zeewind.

De eerste rijen bomen en struiken blijven klein, de achterliggende worden steeds iets hoger, waardoor het lijkt of de beplanting van west naar oost 'geschoren' is. Het direct aan zee gelegen gehucht Noordburen is vrijwel boomloos.

Langs de wegen stond vroeger geen beplanting. Pas na een ruilverkaveling in de jaren veertig veranderde dat. Voor die tijd waren wegen door aarden wallen van de akkers gescheiden. Op het hoge deel ontbreken sloten. Als afscheiding zijn hier vroeger tuinwallen aangelegd, ongeveer een meter hoge wallen, die men opzette van graszoden en grond uit de omgeving.

Zij dienden als perceelscheiding en als veekering. Bovendien boden zij in dit winderige klimaat een effectieve beschutting. De meeste zijn door prikkeldraad vervangen, dat goedkoper en gemakkelijker te onderhouden is.

Aanleg van een tuinwal rond een stuk land bij Noordburen (foto 1939)

Terwijl er op Texel nog veel tuinwallen voorkomen, zijn er op Wieringen slechts enkele overgebleven bij het gehucht Noorderbuurt.

HET LAGE GEBIED.

Waar dekzand door de wind weggeblazen en keileem door de zee werd afgeslagen, zette de zee later vaak opnieuw zand- en kleigronden af. In perioden dat de zee niet in het gebied kon doordringen, ontstond in het zoete en brakke water veen. Op die manier zijn de lage polders van Wieringen ontstaan.

Zij waren vrijwel onbeplant en onbebouwd en voor de ruilverkaveling nauwelijks door wegen ontsloten. De eendenkooien vormden de enige beplanting in het open landschap. Lage gebieden werden al vrij snel omdijkt, maar de zwakke dijken braken vaak door. Nog in 1825 werd het eiland gedeeltelijk overstroomd, waarbij de hoge delen droog bleven.

Wanneer de bedijkte gebieden de meeste tijd boven de hoogwatergrens van de zee lagen voordat zij werden bedijkt, spreekt men van kogen en kagen; lagen zij onder water, voordat zij werden bedijkt dan noemt men ze polder. Dus bijvoorbeeld Westerlanderkoog, maar Normerpolder.

De zuidelijke dijk van Wieringen is aangelegd met wier, dat in grote hoeveelheden in de omgeving van het eiland voorkwam. In lagen op elkaar gestapeld, werd het wier een zeer vaste substantie en bood een goede bescherming.

Meestal werd het wier vastgezet met palen en met klei afgedekt, vooral aan de achterzijde. Terwijl op Wieringen de meeste tuinwallen geslecht zijn, bleven op de Hoge Berg van Texel veel tuinwallen bewaard.

De Wierdijk bij den Hoelm aan de zuidzijde van Wieringen (Buurtschap in de gemeente Wieringen in de provincie Noord-Holland). De witte lagen zeegras zijn goed herkenbaar. (Zeegras is een zaadplant die in zee leeft).

Dijkdoorsnede uit de achttiende eeuw die overeenkomt met de wierdijken op Wieringen. Op Wielingen is het palenscherm verdwenen waardoor het wier (zeegras) op een aantal plaatsen zichtbaar wordt.

Ook de Westfriese omringdijk is met dit materiaal aangelegd. Vooral tussen De Haukes en De Hoelm zijn de dikke lagen wier goed te zien. Voor de aanleg van wierdijken is enorm veel werk verzet: om een dijk van circa 5 meter hoogte te krijgen moest per strekkende meter in totaal ongeveer 3 5 m3 vers wier worden verwerkt.

Het maaien van wier was zwaar werk. Sinds de achttiende eeuw kon zeegras niet meer voor dijkbouw worden gebruikt, omdat paalworm de houten palen vernielde. Toen werden andere materialen gebruikt. Bij de meeste wierdijken verdwenen de wierlagen onder deze nieuwe materialen. Aan de noordzijde van Wieringen liggen moderne, hoge zeedijken.

Na de achttiende eeuw werd nog zeewier gewonnen als vulmateriaal voor matrassen en kussens, tot het zeegras in het begin van de twinstigste eeuw door een schimmel werd aangetast. Nu is er maar weinig zeegras over en wordt het hier niet meer geoogst.

Op de eilanden van de Waddenzee staan nog enkele wierschuren, die aan de wierwinning herinneren. In tegenstelling tot de hoge delen liggen in de lage delen van het eiland veel sloten. Zij dienen als perceelscheiding en waterafvoer. Sloten op de grens van het lage en het hoge gebied moeten het afstromend water van de hoge delen opvangen. Deze zogenaamde walsloten worden gekenmerkt door een hoge en een lage kant, in Noord-Holland ook wel de hoge en de lage schouder genoemd.

Vrijwel alle hoge en lage gebieden worden door deze sloten gescheiden, waardoor de overgangen goed herkenbaar zijn. Soms wordt de scheiding gemarkeerd door een weg zoals de Holle Balg tussen de Hoelmerkoog en de Klieverhoogte (Klieverweg). Op lage stukken in de polder, die minder geschikt waren voor beweiding, werden eendenkooien aangelegd, die een specifieke inrichting hebben.

Men groef eerst een vijver, het kooiwed. De uitkomende grond werd rondom verwerkt en op de oevers werd een dichte beplanting aangebracht om de nodige rust in het kooiwed te verschaffen. Deze werd zodanig aangebracht dat ze het laagst was aan de zijde waarvan men verwachtte dat de eenden zouden neerstrijken,meestal de zijde van de zee of nabije meren. De tegenovergestelde zijde kreeg een hoge beplanting, waardoor het opvliegen werd bemoeilijkt.

De eenden werden gevangen met behulp van lokeenden in zogenaamde vangpijpen, smalle sloten die vanuit het kooiwed dood lopen in het omringende bos. Elders in Noord-Holland, op de Waddeneilanden, in noordwest Overijssel en in Friesland zijn nog enkele eendenkooien aanwezig. Door de rust en beslotenheid zijn het plaatsen, waar veel wilde planten en dieren voorkomen.

Er zijn op Wieringen nog twee eendenkooien over, een in de Hoelmerkoog ten zuidoosten van Westerland en een oostelijk van Hippolytushoef in de Stroeërkoog. Voorheen liepen de verbindingen van Wieringen met het vaste land over zee. Er voer een schuiteveer van Nieuwesluis aan de dijk van de Wieringerwaard en in de negentiende eeuw ook een postveer vanuit Ewijcksluis aan de dijk van de Anna Paulownapolder naar De Haukes.

Op het eiland waren alleen de dorpen en gehuchten op het hoge gedeelte onderling verbonden door wegen. Bij de aanleg van de Afsluitdijk werd het eiland met Noord-Holland en Friesland verbonden. De weg over de Afsluitdijk deelde het eiland in tweeën. Tijdens de ruilverkaveling in de jaren veertig werden ook de lage polders door landbouwwegen ontsloten.

DE POLDER WAARD-NIEUWLAND.

De Waard-Nieuwland is een in 1846 ingedijkt stuk van de Wadden, dat tegen de oude wierdijk aan ligt. Het gebied ligt vrij diep, een a twee meter beneden NAP, dat is lager dan de polders en kogen op Wieringen. Het boezemwater binnen de zuidelijke dijk is een belangrijk broedgebied voor water- en moerasvogels. Langs de Middenweg en op een hooggelegen zandplaat in het oostelijk deel van de polder staan boerderijen. Blijkbaar vond men het zelfs in de negentiende eeuw nog belangrijk om boerderijen op een hoge plaats te bouwen.

PLATEN EN GEULEN, BUITENDIJKSE GEBIEDEN.

Aan de noordkant van het eiland is de zee alom tegenwoordig. Dat blijkt niet alleen uit de hoge zeedijken, maar ook uit de platen, die hier bij eb meestal droog liggen: de Breehorn en het Balgzand. Daartussen ligt het water van het Amsteldiep.

Bij vloed is het een grote watervlakte. Binnendijks liggen hier kleiputten, waaraan in het verleden klei voor de dijkophoging werd ontgraven. Nu zijn het rietmoerassen. De Waddenzee en de open weidegebieden hebben ervoor gezorgd, dat Wieringen een rijk vogelleven heeft. Broedende weidevogels en voedsel zoekende wadvogels zijn overal in het gebied te zien.

De hoofdkenmerken van het Wierings landschap: hoog en laag land, zout en zoet water en de overgangen daartussen zijn elementen die vrijwel niet te veranderen zijn. Andere omstandigheden als waterpeil en kavelvormen zijn gemakkelijk te wijzigen. Het is te hopen dat de ruilverkaveling die hier op handen is de belangrijkste kenmerken in het landschap zal gebruiken als uitgangspunt voor de herinrichting van het gebied.

URK.

Toen Urk in het dijkenstelsel van de drooggelegde Noordoostpolder werd opgenomen, veranderde de omgeving drastisch. In 1930 was het nog een eiland met een vrij kleine haven en een vissersvloot, die overwegend op de Zuiderzee viste. Het eiland bestond uit keileem, afgedekt met dekzand. Het oude dorp lag op het hoogste gedeelte. De rest van het eiland was een open weidegebied, omgeven door een zandige oever.

Aan de noordoost kant lag een zandbank, de zogenaamde staart van Urk die vaak droogviel en waar vroeger nog honderden zeehonden voorkwamen. Na de inpoldering is Urk alleen aan de westkant aan het water van het IJsselmeer gelegen. Aan de noord- en zuidzijde overheersen de dijken van de Noordoostpolder en aan de noordzijde ligt het Urkerbos in de polder. De rest van het voormalige eiland is geheel volgebouwd.

Wanneer Urk bij helder weer over water wordt benaderd, is het vroegere silhouet van dit vissersdorp nog enigszins te herkennen. Daar ligt de vergrote haven, die nu vol Noordzee kotters ligt, als men tenminste tegen het weekeinde komt. Een duidelijk baken is de vuurtoren, die op het hoogste punt van het eiland staat. Deze hoogte, de vissershuizen, de werven en de visafslag zijn vanaf zee het beste waar te nemen.

De grootste hoogte hier is ongeveer 7 ½ meter boven NAP. Het noordoostelijk deel van het eiland ligt lager, circa 2 ½ meter boven NAP. De huizen zijn dicht opeen gebouwd, de tuintjes zijn klein, wat een typerend dorpsbeeld oplevert.

Gezicht op Urk vanuit zee (foto 1931)

Straatbeeld van Urk omstreeks iglo. Riolering en bestrating kwamen hier nog niet voor. De goot op de voorgrond is een 'grafie', bestemd voor de afvoer van regen- en spoelwater.

Detailfoto van bovenstaande

De grond is kostbaar en wordt intensief gebruikt. Het kan voorkomen dat bij een huis de voordeur aan de ene straat ligt en de achterdeur aan de volgende. Aan het begin van deze eeuw stonden in het dorp veel bomen.

Op allerlei onbebouwde plaatsen, rond het kerkhof en zelfs in de kleine voor- en achtertuinen waren bomen geplant. Soms waren het sterk geknotte wilgen, populieren en linden, soms vruchtbomen. Aan de buitenkant van het bebouwde gedeelte, waar meer ruimte was, stonden iepen.

De bomen hadden een nuttig doel: brandhout en gebruikshout ten behoeve van de visserij, voor het maken van stokken en hoepels voor de fuiken. Bij de drooglegging van de Noordoostpolder kwam de staart van Urk in die polder te liggen. Daarbij bleek dat zich rondom Urk veengebieden en afgeslagen keileemgronden bevonden.

Op dit stuk land werd een bos aangelegd en een deel van de keileemgronden werd als Geologisch Reservaat ingericht. Daar komen kenmerkende steensoorten uit Scandinavische landen voor, die tijdens de IJstijd zijn aangevoerd. Er werden hier zelfs fossielen gevonden. Uit oude slotenpatronen bleek bij de drooglegging dat het veengebied rond Urk vroeger ontgonnen is geweest. Van dit slotenpatroon is nu niets meer terug te vinden.

Het eiland Urk behoort binnen afzienbare tijd tot het vasteland, want de eerste werkzaamheden voor de drooglegging van den N.O.-polder zijn aangevangen.

Marken.

Terwijl op Urk vrij veel bomen stonden, is Marken altijd tamelijk boomloos geweest. Ook nu nog valt bij de nadering van dit eiland op dat het arm aan beplanting is. Vrijwel alles wat er nu aan bomen en struiken staat, is afkomstig uit de periode van na 1932, toen het IJsselmeer een zoetwaterbekken werd.

De reden voor de schaarse boomgroei eertijds was het zoute water. Marken bestaat geheel uit een ondergrond van klei op veen. Het eiland werd in de dertiende eeuw door Friese monniken van dijken voorzien. Deze waren laag en verzakten bovendien door de slappe ondergrond, zodat het eiland vaak door zout water werd overstroomd. Daardoor konden er geen bomen en struiken groeien.

Omdat het zout door het veen werd vastgehouden, was het ook op de hoogste plaatsen moeilijk beplanting aan de groei te krijgen. Bovendien werden de woningen zoveel mogelijk op deze hoogten gebouwd, zodat weinig ruimte overbleef voor bomen en struiken. We denken altijd aan Marken als een vissersplaats.

Toch is lange tijd de landbouw een belangrijke bron van inkomsten geweest. Kort na de bedijking lag de grond nog zo hoog, dat ook akkerbouw beoefend werd, maar toen de grond inklonk en het eiland vaker overstroomde, kon alleen veeteelt worden beoefend. Toen kwam ook de visserij op.

Het open weidegebied ten oosten van de bebouwing is nog steeds een kenmerk van het eiland. In de negentiende eeuw heeft men getracht een kanaal van Amsterdam door Waterland en Marken te leggen naar het diepere deel van de Zuiderzee, maar door de slappe bodem is dit mislukt. De kanaalresten zijn nog steeds op het eiland te zien.

Op de oostpunt van het eiland staat de vuurtoren het Witte Paard, een goed oriëntatiepunt voor de scheepvaart. Hoewel we steeds gesproken hebben van een eiland is Marken geen echt eiland meer, omdat het sinds 1957 door een dam met het vasteland van Noord-Holland is verbonden. Toch is aan alle zijden het contact met het buitenwater aanwezig.

De oude bebouwing op Marken bestaat uit een dicht bebouwd deel rond de haven en de kerk en verspreid over het eiland enkele hoger gelegen -woonbuurten. In het oostelijk deel liggen de Moeniswerf en de Rozenwerf vrij in het landschap. Deze werven zijn goede voorbeelden van de manier, waarop de Markers zich tegen het water beschermden: zij wierpen woonhoogten op, hier werven genaamd.

Op de werven "BUURTEN OP HET EILAND MARKEN" staat een reconstructie op het Buitenmuseum. staan de vissershuizen dicht opeen met smalle stegen ertussen. Omdat deze werven vrij in het landschap liggen, zijn zij goed te zien. Aan de zuidzijde van het eiland staat in zee een ijzeren railwerk, dat de dijk tegen kruiend ijs moet beschermen. Aan de -westzijde van het eiland ligt de bebouwing dicht opeen. Hier liggen de woonhoogten de Grotewerf en de Wittewerf en het buurtschap De Kets. In deze buurten is te zien hoe de Markers zich ook tegen het water beschermden door huizen op palen te bouwen. De ruimte onder de huizen bleef aanvankelijk open.

Hooioogst op Marken. Van het huis op de achtergrond (Siberië)

Schokland.

Evenals Marken bestaat het voormalig eiland Schokland uit een laag klei op een ondergrond van veen. Door inklinking was het eiland laaggelegen en overstroomde regelmatig. Een gebied aan de noordwestkant was in de negentiende eeuw moerassig.

In die tijd waren er eigenlijk geen dijken meer. Wel stortte men aan de westkant puin om afslag tegen te gaan. Bewoning van het eiland werd toen zeer moeilijk; door overstromingen gingen huizen en mensenlevens verloren.

In tijden dat de visserij weinig opbracht, trachtten de Schokkers met het weven van katoen wat te verdienen, maar dat leverde weinig op. Velen waren van liefdadigheid afhankelijk.

Plattegrond Grotewerf.

Uiteindelijk werd de strijd tegen de zee verloren en in 1859 werd het eiland op last van de regering ontruimd. De huizen werden afgebroken en de bewoners verhuisden naar andere plaatsen aan de Zuiderzee: Vollenhove, Urk, Volendam, Marken en Kampen. In 1942 kwam Schokland in de Noordoostpolder te liggen. Toen bleek dat het eiland oorspronkelijk veel groter was geweest, zoals gevonden bewoning, terp- en dijkresten aangaven.

De Rozenwerf op Marken. De verhoogde ligging ten opzichte van het maaiveld van de polder is duidelijk te zien. In het IJsselmeer een ijzeren remmingswerk, dat de dijk tegen kruiend ijs moet beschermen.

Naarmate de dijken verbeterd werden en het overstromingsgevaar verminderde, begon men de open onderruimte dicht te maken. Soms gebruikte men hout, ook werd goedkope baksteen verwerkt, waardoor veel van de onderruimten een lelijke kleur hebben.

In de Havenbuurt staan de huizen hoog op palen tegen de dijk langs de haven gebouwd. Rond de kerk ligt de eveneens verhoogde Kerkbuurt. Vroeger hebben er op het eiland meer buurten gelegen. Na de Tweede Wereldoorlog is een nieuwe uitbreiding buiten het oude dorp gebouwd.

Voormalig eiland Schokland in de Noordoostpolder.

Er waren in de negentiende eeuw nog drie woonkernen: bij de zuidpunt, de Zuidert, in het midden de Middelbuurt en bij de noordpunt het dorp Emmeloord. Wat nu nog is te zien, zijn de werven waarop de huizen waren gebouwd: gebouwen aan de Noordpunt, de Hervormde kerk te Middelbuurt en de ruïne van de kerk en de vuurbaak op de zuidpunt.

Uit tekeningen is een idee te vormen van de huizen die hier gestaan hebben. Zij lijken op die van Marken en Urk, maar waren veel primitiever dan de huidige woningen daar. De slappe bodem noopte, net als op Marken, tot de bouw van houten huizen.

Tussen de terpen waren plankieren gemaakt voor de onderlinge verbinding; paalbeschoeiingen en spatschermen (houten schuttingen) beschermden de huizen tegen het hoge water.

De haven van Emmeloord aan de noordpunt van Schokland voor de aanleg van de Noordoostpolder (foto 1924). De haven wordt thans gereconstrueerd.

Kerkruïne- op de zuidpunt van Schokland. Opvallend is de beplanting langs de rand van het vroegere eiland.

Tussen de fundamenten van de oude woningen werden na de ontruiming iepenbomen geplant. Deze staan nu nog bij de Middelbuurt en de noordpunt en zijn dus ongeveer 125 jaar oud. De negentiende-eeuwse woningen die nu nog op de noordpunt staan, zijn gebouwd voor personeel van Rijkswaterstaat, de havenmeester en de beheerder van de lichtbaak.

De paalbeschoeiingen en de spatschermen werden ook in die tijd nog onderhouden. Op enkele kleine delen na verdwenen zij in de Tweede Wereldoorlog, toen brandhout belangrijker was dan bescherming van cultuurhistorie. In de beplantingsplannen van de Noordoost polder wilde men de vorm van het eiland herkenbaar houden.

Omdat men bang was dat het eiland na de drooglegging zou inklinken en daardoor 'onzichtbaar' zou worden, heeft men de contouren ervan beplant. De omtrek van de havenkom bij de noordpunt werd met beplante aarden dammen aangegeven. De inklink is achteraf meegevallen en Schokland steekt nog steeds boven de polderbodem uit.

Op het ogenblik wordt het idee om Schokland vrij in de ruimte te leggen, gerealiseerd door omringende beplantingen in de polder te verwijderen. Onlangs werd de havenkom aan de noordpunt gereconstrueerd.

De gehele vroegere haveninrichting is er te zien: de havendam met houten steigers voor de schepen en de havenlichten aan de haven. Ook de houten schuttingen rond de huizen zijn vernieuwd. Alleen het water ontbreekt.