De Lemster vissers, familie Visser en anderen uit Lemmer 3

Daar in de Benedenschans.

Daar in de Benedenschans, woonde ook Gooikje Wierdsma. Haar vader had een mooie slagerij naast de pomp van Pieters Ansje (Pieter Wouda) alles is allang verdwenen, al staan de huizen er nog. Gooike, had een groot handicap, ze liep erg moeilijk, ik meen dat ze later in Sneek, woonde. Dan als laatste Tine Kokje, een dochter van Jaap Kokje, de kapitein van de Lemmer nachtboot. Zijn oudste zoon M.P. Kokje, de oud kolonel uit Utrecht, die ik mij herinner als als een jong slank Luitenantje, van zo'n dikke 60 jaar geleden, heeft op zijn 90 ste jaar pas het levensverhaal afgesloten, van zijn ouders boers en zussen. Wat dan ook een kras staaltje was op die leeftijd. (Het Fries schippersgeslacht Kokje(n) M.P. Kokje).

Zoals U heeft kunnen lezen, heeft Tine, die nu in Harderwijk woont, haar hele leven in dienst gesteld voor haar familie, een zware opgave. Maar volgens Kokje, had Jan Wouda, geschreven dat de jongste zus Eefje, van 1903 zo goed kon rekenen, maar dat moest Tine, zijn van 1901. Maar mag je je vergissen op die leeftijd. In alles wat ik nu heb geschreven zal ook wel eens een foutje zitten.

Klaas Lenos, was mijn vriendje toen ik een jaar of zes was, hij heeft nog bij mij in de klas gezeten voor ze uit Lemmer weg gingen. Vader Lenos, was machinist op de tramlocomotief en droeg een grote zware zwarte snor evenals zijn collega's Prins en Kramer. Ik denk dat het door de spoorwegstaking van 1903 kwam, dat mijn moeder zei, dat zijn gevaarlijke mensen en ik er beter bij weg kon blijven. En het waren zulke lieve mensen, ze woonde achter de timmerwerkplaats van Nijholt, aan de Benedenschans, later Willem de Blauw. Het was maar een arbeiders huisje maar keurig ingericht en zulke mooie gordijnen voor het raam, zo aan de zijkanten opgehaald.

Op een zomeravond, mocht ik met Klaas en zijn moeder mee om zijn vader op te halen, die zijn laatste dienst reed. We zaten te wachten onder de grote afkapping, voor de tramboot het was schemerig en het onweerde in de verte. Het was een mooi gezicht, telkens die hele horizon rood. Maar Klaas, was bang en kroop bij zijn moeder op schoot en hij werd liefkozend geknuffeld. Ik weet nog dat ik jaloers was op Klaas, want ik had er ook behoefte aan om eens te worden aangehaald, maar dat vonden ze bij ons thuis maar flauw. Dus ouders knuffel je kinderen eens af en toe, ze zullen hun hele leven lang er dankbaar voor zijn.

Nu zou ik toch werkelijk geen klasgenoten meer weten. De ouderen onder U zullen vele van de lichting van 1901 weer herinneren en Oma Geesje, nu ook wel weer. Dan heb ik bij de Sake's nog een paar vergeten. Cor Visser, van de Jan Nieveen, maakte mij er op attent, maar toen ik de brief in de bus gooide voor de krant, schoot het mij al te binnen. Het ging om Sake Bootsma, die met een dochter van Albert Reijenga, was getrouwd en in de Jol 2, in de Lemstervaart woonde. Toen we beiden 12 jaar waren, deden we bij mijn vader het werk van de derde man.

Sake, heeft later nog bij de spoorwegen gewerkt, ik meen in Winschoten. Maar toen na het afsluiten van de Zuiderzee, het barste in het IJsselmeer van de larve muggen, was er evenveel paling en er werd dik verdiend. Het bloed kroop waar het niet gaan kon en Sake, ging weer vissen bij zijn broer Willem, met de LE 25 een grote aak.

Dan was er nog een Sake, zoon van Jan Feenstra en Rees Visser, dochter van Sake de Rus. Ze woonden later in Zaandam. Daar vandaan is Sake, geëmigreerd naar Nieuw Zeeland, een neef van mij ook, een Jan Wouda, die een zoon was van Teade Wouda en Lupke Feenstra, zou ook naar Nieuw Zeeland, maar dan liftend. Hij is echter in Rangoon in Siam, nu Thailand blijven hangen. Hij is daar verleden jaar op 66 jarige leeftijd overleden. Hij was verpleegkundige, maar liet weinig van zich horen.

De vorige maand hebben wij nog een oud Lemster, opgezocht in Den Haag, in een mooi rusthuis. Ze woonden daar al 14 jaar. Het was Tietsje Klaver de Vries. We hebben een middag gezellig gebabbeld, onze dochter Marie, was er ook bij, en onze kleinzoon, heeft ons met zijn auto gehaald en gebracht. Er is heel wat over het oude Lemmer, boven water gehaald, want het hoofd was nog helder. Tietsje, haar vader was Koenraad de Vries, één van de oprichters van Excelsior en haar moeder was Akke Zijlstra. Dus de bekende Pietsje Propsma Zijlstra, is een nicht. Griet en Henny de Rook, woonden daar ook, maar zijn op hoge leeftijd overleden. Maar Lies Rook, met haar 94 jaar woont daar nog.

Velen van U zullen die mensen niet meer kennen. Het zijn kinderen geweest van de vroegere hangbaas Poppe de Rook en zijn vrouw Judikje Van Gulik, geboren te Vollenhove. De vrouw van Albert Schirm, is naar Judith, vernoemd, dus naar haar grootmoeder. Ik kreeg nog een leuke brief van mevr, Westra - Visser uit Joure. Ook weer na aanleiding van de Sake's, haar vader was er namelijk één. Het was een Sake Visser, haar moeder Akke van der Bijl, een kleindochter van Anne Ybel de Bréggewipper.


Het bewogen leven van een Lemster visser in vroeger dagen.

Het echtpaar Jan en Akke Visser.

Ook Akke Visser, hielp haar echtgenoot regelmatig bij het schoonmaken van de netten. De 2e persoon van rechts is Akke Visser-Koornstra, met naast haar (derde van rechts) haar man Jan Visser. 

Lemmer/Bolsward: Jan Visser en Akke Visser-Koornstra, vierden dinsdag 26 maart jl. in kleine kring het feit dat ze die dag 60 jaar getrouwd waren. Veel Lemsters kennen hen vast nog wel, het resp. 84 en 83 jaar oude echtpaar, dat momenteel in het bejaarden verzorgingscentrum "Bloemkamp" in Bolsward woont. Jan Visser, stond in Lemmer bekend onder de bijnaam "Jan mei de sinten". Samen met zijn vrouw Akke, leidde hij een vissersbestaan in Lemmer en Makkum. Over alles wat hij in zijn veel bewogen leven mee maakte, kan Jan uren lang vertellen.

Jan Visser.

Jan Visser, werd in 1901 geboren als dertiende kind van Jan en Jantje Poepjes, toen hij elf jaar oud was ging hij met zijn vader naar zee. De Lemster vissersvloot bestond in die dagen uit zeilschepen. Visser: "ik voer een half jaar mee, en was ook een half jaar lang zeeziek". De 84 jarige Visser, herinnert zich nog als de dag van gisteren, hoe zijn vader hem van boord stuurde met de woorden "Gean mar nei dyn mem, en sjoch mar da'st bei de skoanmakker komme kinst"

De kleine Jan Visser, echter kwam bij groenteman en vishandelaar Berend Bruin, uit de Schans, in dienst. Hij werd aangenomen voor een salaris van f 1,- gulden per week. De eerste dag dat Jan, voor Berend Bruin, ging werken, werd hij op pad gestuurd met kistjes gevuld met stro - bokkingen. Eén kistje met 100 stuks, moest aan de man worden gebracht voor twee kwartjes. Nog voor etenstijd had Jan, vijf kistjes verkocht. Zo verkocht hij in een halve dag voor f 2.50,- en dat terwijl hij maar één gulden zou krijgen per week. Dat zag Jan, helemaal niet zitten. Dat handelen kon hij zelf ook wel. Zo kwam het dan dat de bijna 12 jarige Jan Visser, slechts een halve dag in dienst was van Berend Bruin. Dan maar weer met vader de zee op.

Houtmolen.

In 1918, toen hij 17 jaar oud was, was de visserij volgens Jan Visser "Striemin". Vandaar dat hij aan de slag toog op De Houtmolen in Lemmer. Dit was voor hem een waar rampenplan. Hij kon de dagen bijna niet om krijgen. Na het werk en op zaterdag en zondag was Jan Visser, altijd aan boord van de Vissersboot, van zijn vader te vinden. Op een dag er woei een harde bries over de Zuiderzee, zag Jan Visser, vanaf de zolder van De Houtmolen, twee schepen voor de wind aan komen zeilen. Er ontstonden moeilijkheden en er ging een vrouw overboord. Zonder ook maar een seconde na te denken, liet Jan, zich bij de loods neerzakken en sprong aan boord van het bootje, dat net zou uitvaren om hulp te bieden. Met man en macht werd gewerkt, om de vrouw aan boord te krijgen, en de schepen te helpen. Dit gelukt wonder wel. Visser: "Toen ik terug kwam op De Houtmolen, die zich dicht bij de buitenhaven bevond, bleek dat niemand hem had gemist".

Schouw.

Drie jaar lang werkte Jan Visser, op De Houtmolen. Hij spaarde in die tijd f 800,- bij elkaar. Zodat hij een eigen Schouw kon laten bouwen. Die koste f 1.640,- Toen zijn eigen vissersboot klaar was, lachten zijn kameraden hem uit. Er was in die tijd namelijk wel veel vis, maar die werd slecht betaald. De spiering bracht in die dagen 2 cent per pond op. Door echter samen te werken en hard te ploeteren, lukte het Jan Visser, toch per dag soms wel voor tien tot twaalf gulden aan handel binnen te brengen. Na twee jaar te hebben gevist besloot Jan Visser, in het huwelijk te treden met Akke Koornstra, de dochter van "Jan mei it bottertsje" die hij al van zijn 15e kende. Akke, was als dienstmeisje werkzaam geweest bij bakker Haveman, in Lemmer, en een drietal jaren bij een familie in Haarlem.

Trouwen.

Akke, was 22 jaar oud toen ze trouwden en Jan, 23. Ze kwamen te wonen in het Achterom. De dag na de bruiloft zou Jan, thuisblijven van zee. Age, van Jan van Bouke, zou een paar dagen samen met mijn schoonvader mee naar zee. Het was echter slecht weer. Toen ik vanuit het Achterom, naar de haven liep om even een kijkje te nemen, kwam ik mijn maat Bouke Tijsseling, tegen. Die vertelde mij dat Age, niet mee durfde, omdat hij mijn schip te klein vond. Bouke en ik besloten ondanks de storm toch het water op te gaan. Dan maar geen vrije dag. Met twee reven in het zeil deden we drie streken. En wat voor streken. Ik kwam die eerste dag na mijn trouwen met een kapitaal van f 63,- thuis. En dat terwijl we anders amper voor f 30,- gulden per dag binnen haalden. Zo'n dag vergeet je echter nooit weer.

Gean do mar wer nei jim mem.

Datzelfde geld voor wat Akke Visser-Koornstra betreft, dat was toen ze haar man vroeg de schoorsteenpijp even schoon te maken. Jan, pakte de kachelpijp met beiden handen op, en slingerde het ding midden in de schone kamer van hun keurig ingerichte huisje, over zijn schouder. Het gevolg was, de hele brandschone kamer onder het roet, en zijn vrouw in alle staten. "Gean do mar wer nei jim mem" riep Akke, haar kersverse echtgenoot toe. De reactie van Jan Visser, op dit voorval: "Ja Akke wie ek alyd sa skietskjin".

De Friesland.

Toen ze goed anderhalf jaar getrouwd waren, ontdekte Jan, tijdens een schaatstochtje een ijsbootje, met zo'n bootje voorzien van glij-ijzers kon men ook in de winter open water bereiken, waardoor er gevist kon worden, zodat er toch nog wat te verdienen viel. Het bootje was van een helling baas uit Mildam. Jan Visser, kon het scheepje kopen voor 50 gulden van hem. Nu hadden Jan en Akke, wel 70 gulden in huis, maar de huur moest ook binnenkort betaald worden. En een inkomen was er in de winter niet. Met dat ijsbootje zou het alleen maar beter worden. Akke Visser, die nog steeds een goed contact had met haar oude werkgever de heer Haveman, kon zonder problemen de 50 gulden lenen, en zo kon de ijsboot worden aangekocht. Met deze ijsboot kwamen Lemster vissers in 1928 de bemanning en passagiers van de Lemmerboot "Friesland' te hulp toen deze in het ijs was vastgeraakt.

Bot.

In de zomer van 1928, was er volgens Visser veel bot. Samen met Steven, ook wel 'De Slide' genoemd verhandelde Jan Visser, de Zuiderzee-bot, die ze hadden gevangen in Sneek. Visser: "De bot ging voor 3 cent per pond weg. De vrouwen in Sneek waren er gek op. 150 kilogram waren we in een mum van tijd kwijt". Omdat ze de vis keurig ontdeden van ingewanden etc, voor ze aan de vrouwen werden meegegeven, nam het verkopen relatief veel tijd in beslag. Hierop hadden Jan en Steven, echter snel iets opbedacht, "Die 't de fisk sels tamakket giet foar" riepen ze al van verre. Zo nu en dan werd het schoonmaken van de bot, even voorgedaan en binnen de kortste keren kon heel Sneek bot schoon maken.

Makkum.

Toen in 1932 het laatste gat in de Afsluitdijk werd gedicht en de Zuiderzee IJsselmeer werd, was zoals Jan Visser beschreef "De put uit" de visserij bij Lemmer. Er moest door veel vissers worden omgekeken naar andere bestaansmogelijkheden. Jan en Akke Visser, besloten zich te gaan vestigen in Makkum, om zich daar te richten op de IJsselmeer-visserij. Zo was Jan, de eerste man in Lemmer, die deze stap nam. Er zouden er meer volgen, o.a. Andries Koornstra, Ale van der Bijl en Janus Koornstra, 25 jaar woonde en werkte Jan, in Makkum. Waar hij de eerste jaren net als Akke, ontzettend last van heimwee had.

Voor als  hij 's morgens in alle vroegte alleen over de haven naar zijn boot liep, dacht hij vaak met weemoed terug, aan de gezellige dagen waarin hard gewerkt moest worden in De Lemmer. Na zich in Makkum, in eerste instantie met de haringvisserij te hebben bezig gehouden, moest Jan Visser, toen er geen haring meer was, het roer omgooien en zich richten op zoetwatervis als snoekbaars. De vis werd in Makkum, waar in die tijd een begin werd gemaakt met de afslag, in eerste instantie op straat met de mond worden afgeslagen. Export kende men in die dagen niet en de belangstellenden waren daarom vlot voorzien van vis. De snoekbaars die soms wel met 1000 tot 1200 pond werd aangevoerd, bracht slechts 4 cent per pond op.

Zonnehoekje.

Het huis dat Jan en Akke, in Makkum, hebben laten bouwen werd het "Zonnehoekje" gedoopt en had een prachtig uitzicht over het water. Jan Visser, zag vanaf de bovenverdieping vrijsnel dat er onraad was op zee, en kwam zo met zijn vissersboot, menig in noodverkerend schip, en in latere jaren veel zeilschepen te hulp.

Oorlog.

Toen in 1940 de oorlog uitbrak, vluchten de familie Visser, voor de Duitsers naar Hindelopen, waar ze in de eerste oorlogsdagen een kleine week doorbrachten in een lege boerderij. Na de capitulatie van Nederland, keerden Jan en Akke, weer huiswaarts. In Makkum, troffen ze in de haven drijvende auto's aan, en Duitse soldaten die het als spel zagen handgranaten in het water te laten ontploffen. Waarna er honderden dode visjes kwamen bovendrijven. In hun woning aan het water ving het echtpaar Visser, talrijken evacués uit Holland op, die vaak onder de luizen zaten, als ze na een barre tocht in Friesland arriveerden.

Nooit vergeten Jan en Akke, de dag vóórdat Makkum werd bevrijd. Met de Canadezen in zicht, vond Jan Visser, het maar beter om de hele familie, zijn vrouw, pleegdochtertje en de evacués, naar de kelder van de woning te laten gaan. Het zat er volgens hem dik in, dat ze de brug vlakbij hun woning zouden opblazen. Eenmaal in de kelder herinnerde Jan, zich echter, dat alle ramen van hun woning nog open stonden, hij snelde naar boven om ze te sluiten. Jan: "Ik had het kozijn nog maar amper vast, toen ik ineens een enorme klap hoorde en meteen daarna verblind was.

Ik zag werkelijk helemaal niets. Op handen en voeten ben ik naar de kelder gekropen. De granaatscherven zaten in mijn blauwe kiel, ik had goed geluk gehad". De volgende dag hoorden we, dat de buurman de dood had gevonden, en we bevrijd waren. Vanwege het vele schieten vonden we het toch verstandig om te vluchten. Met onze buren en een stel vrouwen, die in de oorlog veel bij de Duitse soldaten waren, doken we onder. Met z'n allen werden we naar de hooizolder gebracht. Daar verscheen nog dezelfde avond de ondergrondse. Alles en iedereen moest van boven komen. Met gemak selecteerden de mannen van de ondergrondse, de Duitse hoertjes, uit het gezelschap die meteen werden kaal geschoren.

Onwennig.

Hier was hij echter de eerste jaren even ongelukkig, door heimwee als de eerste jaren in Makkum. Nu echter was het geen heimwee vanwege zijn woonplaats, maar omdat hij het drukke vissersbestaan enorm miste. Als compensatie begon Jan, te knutselen. Hij maakte vele tientallen voetenbankjes, tafels, kapstokken etc. Ook legde hij zich lange tijd toe op het kweken van kanaries. Jan Visser, was zelfs de eerste voorzitter van de 'Lemster Volière' vereniging. Vanuit de Bantegastraat, waar momenteel hun dochter Jannie en haar man en kinderen wonen, verhuisden Jan en Akke, naar hun woning aan de Emmakade, die eveneens "Het Zonnehoekje" werd gedoopt. Hier woonde het echtpaar een kleine 20 jaar lang, tot ze in 1981 naar Bolsward gingen.

Links, het schouwtje dat Jan Visser, rond 1920, liet bouwen en waarmee hij op de Zuiderzee, voor Lemmer viste.


Langs de haven in oude tijden.

Zo langs de haven, was vroeger altijd wel wat te beleven, als je schooljongen bent, maken veel dingen en gebeurtenissen een diepe indruk op je, omdat je nog een onbeschreven blad bent. Als je later gaat nadenken over gesprekken en gebeurtenissen van oudere mensen, zie je er nog vaak een humoristisch kant aan zitten.

Zo stond ik er als jongen bij, dat een clubje vissers hevig aan het debatteren was over het geloof, en praten, dat konden ze hoor op de haven en onder de hoek. Zo was alweer Andries Blaauw, die was buitenkerkelijk, in debat met Jelle Kalsbeek, die gereformeerd was. Ze waren allebei goed thuis in het onderwerp, en de discussie laaide soms hoog op, er werden dingen gezegd, die ik nu nog niet voor mijn rekening zou willen nemen. De bijbel en de teksten, daaruit werden veelvuldig gebruikt, en zoals het altijd gaat, ze kwamen er niet uit. Toen kwam in de discussie de stad Jeruzalem voor. Jelle van Betsje (Koornstra) draaide zich om, en ik hoor hem nog zeggen "Here mijn tijd, nu heb ik toch altijd gedacht dat Jeruzalem in de hemel lag".

Het was zowat in 1907, dat mijn vader een nieuwe knecht aannam, voor het haring en ansjovisvissen, een zgn. derde man, want ome Teade, was altijd eerste knecht. Hij heette Zwarte Jan, en woonde in Gaasterland, hij was dacht ik toen 18 of 20 jaar oud. Vader was gewaarschuwd, dat hij zo veel kon eten, dat hij niet te verzadigen was. Maar vader zei "Daar weet ik wel wat op, ik laat hem net zoveel vet eten als hij op kan, dan zakt dat vele eten wel af". Het bleek, dat hij zijn portie wel op kon, want hij bleef ook zondags wel eens bij ons thuis eten. Hij was kameraad met ome Leeuwke, die woonde nog bij zijn moeder thuis, die aten dan wat later, en daar begon hij van voren af aan. Maar vader zei altijd "Beter voor de bakker dan voor de dokter".

Zwarte Jan, had ook een fiets en die waren er in die tijd maar weinig. Hij ging dan meestal zondagmorgens op de fiets naar Gaasterland en dan mocht ik mee rijden op de stang, wat toen een belevenis was. Op de stang tot aan het 'Witte húske' want daar moest ik terug lopen, dat was voor een zes jarig jochie, toen een heel eind. Ik denk dat Zwarte Jan, hij hete Wierda, een broer was van Gosse Wierda, die kolenhandelaar was en dat de defensie specialist kolonel b.d. Wierda, een zoon was van Zwarte Jan.

Een jaar of mogelijk twee jaar later, was Zwarte Jan, derde man bij Andries de Jong (pippie) op de LE 42. Op een dag had hij ruzie met Andries, waar het over ging weet ik niet, maar er was al gauw, zoals dat ging, veel publiek om heen, en dat was bekvechten, en de mensen erom heen, ze maar tegen elkaar op hitsen, opeens was het lachen geblazen, want Zwarte Jan zei, "Ja je bent een beste vent, je smeert tien keer boter op je brood, maar de elfde keer haal je alles er weer af". Er werd bijna het hele jaar aan boord gegeten en het was een publiek geheim, waar de slechtste of beste kost werd gegeven, alhoewel dat meestal vis was.

Zo was mijn vader, toen hij jong was, knecht bij een schipper, die was nog familie ook, daar was een zoon aan boord, die eerste knecht was en dat was zo'n chagrijn, dat het brood wat 's morgens werd meegenomen naar zee, daar kerven ingesneden werden, zodat de sneden brood te tellen waren. Zelfs als ze dan thee hadden gedronken, ving hij een vlieg en deed die in de suikerbus. Was de vlieg weg, dan had men aan de suiker gezeten, buiten het rantsoen om.

Zo was er altijd wel wat. Op een keer sta ik bij het 'botwegen' te kijken, er stonden twee driepoten waaraan een flinke evenaar om bot te wegen, bij het 'Skiethúske' De kopers en ontvangers waren, Klaas Sterk en Durk Bosma, er stonden nogal wat mensen bij te kijken. Wat er geweest was weet ik niet, maar ineens was er een grote vechtpartij, ik zie Klaas Sterk, en dat was een driftkop hoor op Durk Bosma, afkomen met een zwart kilo gewicht in z'n vuist, en geeft Durk, daarmee een klap op zijn voorhoofd, dat het bloed er uitspatte.

Ineens lag een kluwen mensen te rollen en te vechten over de keien. Ik stond erbij dat Bertus de Jager, van de rokerij een ander te pakken had en hem vroeg: "Wie help jij nu mee"? Ze bleken medestanders te zijn en lieten elkaar los, maar messen werden er nooit getrokken, alles werd met de mond en soms met de vuist afgewerkt.

Dan had je Renze van Bouk, ook zo'n kleurrijk figuur wat woorden betrof, zonder het zelf te weten. Hij had een klein aakje en was een botvisser met zijden netten. Hij had ook een geit, die was altijd bij hem en hij praatte met de geit of het een mens was. Ging hij 's middags naar huis om te eten, de geit achter hem aan en die sprong net als Renze, bij de muur neer in de Benedenschans.

Op een middag moest een zoontje met de geit naar de bok, een klein geitje erbij leek hun wel leuk. Afijn, na het eten ging Renze, bij de muur op klimmen en zoon lief met de geit aan een touw op weg naar de bok. Renze, maakte van zijn handen een toeter en schreeuwt op zijn Lemsters, "denk erom dat hij het goed doet hoor want het kost zeven stuivers"! Zijn ligplaats was altijd achter in de haven in de luwte van de taanboom van Jan Haagsma. Maar op een keer moest de walmuur gerepareerd worden en moest Renze, aan de gorring (remming) liggen en dat zinde hem maar matig. Een collega vroeg of het voldeed aan de remming, waarop hij zei "Praat me er niet van, ik lig liever met een dikke kelere (cholera) achter de bom dan gezond aan de gorring".

En dan hadden we nog Pieter de Lieger, die kon smakelijk vertellen en liegen of het gedrukt stond. Hij had altijd een ploeg trouwe toehoorders om zich heen en woonde op het andere end. Ik stond er wel eens bij, dat hij het volgende vertelde: Er was in het stinkhoekje, dat was daar waar vroeger de tramhaven begon een zeehond aangespoeld, deze was blijkbaar pas gestorven en Pieter zag er wel brood in, want een zeehond werkt nogal op de fantasie van de mensen. Hij had of leende een licht karretje en lade de zeehond er op, een zak er overheen en hij Gaasterland, in en overal waar mensen waren, mochten ze de zeehond zien voor 5 centen, Pieter ging er fantastische verhalen bij vertellen. Nu lijken 5 centen niet veel, maar toen kon je, je haar er voor laten knippen bij Hulscher in de Schans. Afijn hij is bij het Rijsterbos, vertelde Pieter en hij moest van de broek af, liep daarvoor een bospaatje in. "Ik ben klaar en ga overeind, schrik me rot, geef een schreeuw, wat dacht je zit ik met m'n kl........in een hazestrik"! De mensen krom van het lachen en Pieter voldaan.

Dan hadden we onder de hoek nog een echte verteller, A.M. de Jong, dat was Roelof van Slageren, die woonde alleen in een klein aakje op de LE 31. Die viste nu echt om te leven en leefde niet om te vissen. Hij was een hartstochtelijk lezer van boeken en viste niet eerder dan zijn geld op was.. en hij had niet veel nodig, want hij leefde sober. Hele bibliotheken heeft hij uitgelezen en kon daar mooi over vertellen onder de hoek. Maar om acht uur ging hij altijd zijn bootje op zoeken. Hij had altijd een aandachtig gehoor om zich heen, en ik stond er een keer bij, het zal ongeveer 1912 zijn geweest dat Roelof, in boeken had gelezen dat er in de toekomst een apparaat zou komen, dat je zo door de lucht kon praten door middel van ethervonkjes, en je elkaar ook nog op een plaatje zou kunnen zien. Niemand geloofde er wat van, maar Roelof, zijn voorspellingen zijn uit gekomen.

Een jaar of wat later kwam er een kleine revolutie in Lemmer, want er kwam een politieverordening, en die hield in dat mensen, zich niet meer onder 'De Hoek' mochten ophouden, noch op brugleuningen zitten, wat toch dé geliefde plekjes waren en Doede Kok, hield er nogal streng de hand aan, maar de oude Jan Vleer, vertikte het om onder de hoek weg te gaan. Hij kreeg een bekeuring, "Hij zei ik wil wel eens zien of ze een oude man van 80 jaar in de bak stoppen", en betaalde geen boete. Het liep tegen de tijd dat ze hem zouden komen halen, toen heeft zijn zoon de boete maar betaald.

Het was ongeveer 1916, dat er bij Ameland een zeeboot, was gestrand die grotendeels geladen was met vaten wijn van het merk "Westhalheta" De Amelander jutters, hadden vaten bij vaten begraven in de duinen, en een Amelandersloep trok langs de kusten van de Zuiderzee, om de wijn te verkopen voor 40 cent per liter. Het had gretig aftrek zoals te begrijpen is, het was erg lekker, maar wel koppig. Het werd gedronken, langs de haven als was het slappe thee en de uitwerking was al gauw te merken. Langs de haven, liepen verscheidene lallende en zingende mensen langs de kant. Het was in het ansjovisvissen seizoen en de netten lagen in de schuiten, toen er iemand van de wal sprong op de kurken van de netten bij Aant Toering, dat het flink kraakte. De indringer en Aant, waren al gauw slaags, maar de rel liep weer zonder verwondingen af.

In Vollenhove, moeten er mensen zijn geweest, wiens magen leeg gepompt moesten worden. Mijn vader had een mandfles, waar wel tien liter in ging, gekocht en als we dan een zwarte haalder hadden gehad, kregen we soms wel een eens half kopje, als we in de haven lagen. Het was misschien om dezelfde tijd dat we met de aak voor wal lagen. Wij en de meeste andere schippers jongens, sliepen altijd aan boord. Het was zondagmorgen, je kreeg niet teveel slaap en je wou wel eens uitslapen, maar toch als het zo'n uur of tien was, schaamde je je wel een beetje, als je zo laat uit kooi kwam, als er mensen op de wal stonden te praten. Je wachtte soms dan wel even tot ze weg waren.

Zo stonden in het begin van het haringvissen, twee vissers te praten, de een was Aant Toering, die toen eerste knecht was bij zijn vader Willem Toering. Ze hadden een nieuwe derde man en dat was Obbe Poepjes, aangenomen. De andere visser vroeg aan Aant, hoe de nieuwe knecht voldeed. Nou zegt Aant, het is wel een flinke vent, maar hij wast zich 's morgens en dat was in de ogen van Aant, geen pluspunt. Dat waren dan weer de belevenissen van een oud Lemster om en langs de haven. Ik hoop dat de oudere zich een beetje betrokken hebben gevoeld, bij vernoemde gebeurtenissen.

Door: Wiep Visser.

Wiep Visser.


Dan is Wieberen, aan de beurt, voor zover ik weet is die nooit getrouwd. Dat is dan dezelfde Wiep, waar Evert, altijd zijn wandelingen mee door Lemmer maakte, ook hij was visserman. Dan komen er drie dochters, Boukje, ken ik nog wel als meisje, toen ze veel met Wieb, van buurman Johannes Visser, speelde. Ze is naderhand getrouwd met Koehof, ze wonen nu in Amsterdam. Ter nagedachtenis aan mijn moeder, Baukje Visser

Hielkje, trouwde met ene Evelaar en wonen in Roden. De jongste van de drie was Clara, zij trouwde met Paulus Meester, die ik persoonlijk niet ken.

Nu belde een poosje geleden mij een oude vriendin, Tytsje Klaver de Vries, ook negentig of er tegen aan. Zij is een nicht van Pietsje Propsma-Zijlstra, wier vader een broer was van Tytsje, haar moeder. Pietsje Propsma, had een zeer bekende tabakzaak aan de Sluis nr 1. Zij is op 84 jarige leeftijd overleden, zij was weduwe van Jurjen Propsma. Tytsje, is zo'n echte lieve vrouw, ze woont in een bejaardenhuis in Den Haag, in dat bejaardenhuis wonen ook drie nazaten van Poppe de Rook, de vroegere Hangbaas en zijn vrouw Judikje Van Gulik, geboren te Vollenhove. Grietsje, de oudste is 96 jaar geworden. Dr. Henny de Rook, is meen ik 92 jaar geworden. Mr.dr. H. Luiking, uit Naarden, heeft destijds nog een memoriam, in de Zuid Friesland, geschreven. Maar Lies de Rook, met haar 94 jaar is er nog.

Poppe de Rook