Schokland

Kaart: Janssonius 1658.

In het archief der gemeente Kampen bevindt zich een geschreven „Publicatie", ondertekend door de laatste burgemeester der gemeente Schokland, Gerrit Jan Gillot, die door middel van dit stuk „aan de opgezetenen der gemeente bekend (maakt) dat op heden den 1 Maart 1859 bij hem is ontvangen eene missive van Z.E. den Commissaris des konings in de Provincie Overijssel inhoudende dat door de Minister van Binnelandsche zaken de ontvolking van het eiland Schokland is goedgekeurd met bepaling dat binnen vier maanden na de dagteekening dezes alle eigendommen moeten zijn afgebroken en weggevoerd."

Het is een op het eerste gezicht weinig opmerkelijk document, typerend voor de eenvoud van dit armoedige eiland, weliswaar met een keurige hand geschreven maar besmeurd met enige inktvlekken en met slordige rekensommetjes bekrabbeld. Toch vormt dit ietwat verfomfaaide stukje papier een stuk van historische waarde en moeten wij het zien als een symbolische streep, waarmede de eeuwenoude geschiedenis van een aller merkwaardigst eiland werd afgesloten. Een dikke en definitieve streep werd hier nog aan toegevoegd door Koning Willem III, die op 4 juli van hetzelfde jaar zijn handtekening zette onder het Koninklijk Besluit, waarbij aan burgemeester Gillot eervol ontslag werd verleend „met den 10 Julij aanstaande, als wanneer de gemeente Schokland zal ophouden te bestaan". „The rest is silence" zouden wij ook hier kunnen zeggen, ook al kreeg het eiland weldra nieuwe bewoners, in de vorm van een drietal gezinnen van kantonniers en een lichtwachter, die daar van waterstaat 's wege heen werden gezonden. De feitelijke Schokkers echter leefden sedertdien in de verstrooiing, voornamelijk in Kampen, Vollenhove en Volendam, waar het Rijk hen in hun levensonderhoud tegemoet kwam door het z.g. „Schokkergeld". Schokland — wat tot in het begin der 18de eeuw slechts onder de namen Ens en Emmeloord bekend stond was honderd jaar geleden een langgerekt, uiterst smal eiland.

Bij een lengte van circa 4 kilometer varieerde de breedte van 200 tot 600 meter. De 1 tot 2 meter dikke bovenlaag van klei bedekte een veenlaag van ruim 3 tot bijna 6 meter dikte, zodat het armzalige strookje grond bijkans vogelvrij was voor de saam gebalde krachten van wind en water, die er dan ook in de loop der eeuwen duchtig hun klauwen in hadden geslagen.
Bij het begin onzer jaartelling moet Schokland deel hebben uitgemaakt van een veel groter eiland, dat mede Urk en het legendarische Nagele zou hebben omvat en zich ver bezuiden Ens, tot in het tegenwoordige Oostelijk-Flevoland zou hebben uitgestrekt. Het werd omspoeld door het zoete water van het Flevo-meer, waarvan de Romeinse geschiedschrijvers gewagen. Vermoedelijk is dit eiland tussen de 4de en 10de eeuw in drie kleinere uiteengevallen: Urk, Nagele en Emmeloord met Ens. Van het dorp Nagele, dat in elk geval nog tot in de 13de eeuw moet hebben bestaan, vinden wij in latere eeuwen geen gewag meer gemaakt, tenzij dan als een stenige ondiepte, de „Nagel" of ook het „(Urker) Kerkhof" genoemd, waar de vissers hun netten op scheurden en waarvan zij, in de tweede helft der 18de eeuw, een kerkkandelaar en een doopvont van Bentheimersteen mee naar Schokland brachten. Dit laatste heeft aanvankelijk op de begraafplaats van Emmeloord gelegen en later in het Rk Kerkje aldaar een bestemming gevonden. Het bevindt zich thans nog in de Rk Kerk te Ommen, waar in 1861 de wegens de ontruiming afgebroken kerk van Emmeloord, was herbouwd, maar in 1939 door een modern kerkgebouw is vervangen.

Het eiland Ens en Emmeloord is na de 13de eeuw voortdurend kleiner geworden om in onze eeuw, in een merkwaardige speling van het lot, niet door het water der Zuiderzee maar door het nieuwe land van de Noordoostpolder te worden verzwolgen. Tot in de Napoleontische tijd hebben de beide helften van het eiland bij voortduring verschillende heren gediend. Wat Ens betreft tasten wij eeuwenlang in het duister, tot wij het in 1407 voor het eerst op een Overijsselse schatting lijst aantreffen. Vermoedelijk is het hierna voorgoed tot Overijssel blijven behoren, ook al wekt Geeraerdt Brandt in 1666 enige twijfel door een vermelding in zijn „Historie der vermaerde Zee- en Koopstadt Enkhuisen". Volgens hem zou n.l. omtrent 1470 Hertog Karel de Stoute „de Eylanden van Urk, en Ens met Emeloort" een Doopvont van Bentheimer zandsteen, door Schokker vissers op „de Nagel" opgehaald, thans in de R.k. kerk te Ommen zijn gunsteling, de Enkhuizer burgemeester Gerrit Entszoon, hebben geschonken.

Eerst meer dan een eeuw later komen wij de naam van Ens weer in de stukken tegen; in 1585 blijkt dat Ens tot Overijssel behoort, doordat de staten van dat gewest in genoemd jaar de schattingen zijner inwoners verlichten. Gemakkelijker vallen de vele bezitsveranderingen van Emmeloord na te gaan, al vertoont ook hier de historie enige vervaagde bladzijden en moeten wij beginnen met als waarschijnlijk aan te nemen dat het, tezamen met Urk, in 968 in het bezit der abdij van Elten kwam. In dat jaar schonk Keizer Otto I, de Grote, aan dit Benedictijner nonnenklooster in volle eigendom al hetgeen Wichman, graaf van Hamelant van hem in leen had bezeten „in territorio Urck inpago Salo". In 1280 zouden dan Urk en Emmeloord welke namen men na omstreeks 1200 enige eeuwen lang steeds als die der Dioskuren tezamen genoemd ziet door de toenmalige abdis aan Graaf Floris V van Holland zijn afgestaan. Aanvankelijk treden dan, als leenmannen der graven van Holland, afwisselend de heren van Kuinre en die van Voorst op, in 1475 opgevolgd door het Utrechtse geslacht Zoudenbalch.

In 1660 verkocht de toenmalige baljuw, Jonker van der Werve, Urk en Emmeloord aan de stad Amsterdam, die voor haar scheepvaart veel belang had bij het behoud der eilanden. De scheiding tussen een Hollands noordelijk en een Overijssels zuidelijk deel van Schokland bleef voortduren tot, tijdens de Bataafse Republiek, in 1798 het gehele eiland werd ingedeeld in het Departement van de Oude IJssel. Wel werd in 1801, met de terugkeer der oude provincienamen en -grenzen voor de departementen, de Schokker eenheid opnieuw verbroken, echter slechts voor enige jaren. Het Koninkrijk Holland herenigde in 1806 en nu voorgoed de beide delen van het eiland, dat voortaan in zijn geheel tot Overijssel zou blijven behoren.

Schokland werd nu ook tot gemeente verheven; „maire" werd de opzichter van de waterstaat Eberhard Philip Seydel, dezelfde die in 1789 voor het eerst het eiland in kaart had gebracht. Schoklands verdeeldheid gedurende zoveel eeuwen heeft ook haar stempel gedrukt op het dialect zijner bewoners. Volgens Prof. G. Mees Azn., die in de Overijsselsche Almanak van 1847 een even uitgebreide als gedegen studie aan Schokland wijdde, zou de Emmeloorder taal vrij veel van die van Ens verschild hebben en de eerste meer van de plat-Hollandse, de laatste meer van de Overijsselse uitspraak hebben gehad.

Op godsdienstig gebied was er al evenmin eenheid tussen de beide delen. Was het noorden altijd rooms-katholiek gebleven, in het zuiden had de hervormde religie de overhand. In een bijlage bij zijn, reeds genoemd, artikel geeft Prof. Mees interessant cijfermateriaal over de bevolking van Schokland in haar samenstelling van 1840. Hieruit blijkt, dat de totale bevolking in dat jaar 695 zielen telde, waarvan 506 het r.k., 189 het hervormde (gereformeerde) geloof aanhingen. Van de 415 bewoners van Emmeloord behoorden 404 tot de r.k., 11 tot de hervormde kerk. Het zuidelijk deel had toen twee buurten: de Middelbuurt (Ens) telde 203 bewoners (waarvan 85 r.k. en 118 herv.), de (in 1855 ontruimde) Zuiderbuurt 77 bewoners (waarvan 17 r.k. en 60 herv.). Onjuist acht ik de, een enkele maal aan de dag tredende, veronderstelling, dat Emmeloord en Ens zich ook in de klederdracht hunner bewoners van elkaar zouden hebben onderscheiden. Wel zijn na 1800 twee vrij uiteenlopende klederdrachten waargenomen. In die jaren maakte de kleurrijke dracht, met de Markens aandoende blauwe cylinder muts der vrouwen, geleidelijk plaats voor een eenvoudiger dracht, beïnvloed door die van het vasteland en zowel denken doende aan de Noord-Veluwse drachten als aan die van Volendam. Het schijnt nu, dat deze verandering zich in het zuiden sneller dan in het noorden heeft voltrokken; men zou dit althans mogen opmaken uit een passage in het dagboek van de pionier van de Haarlemmermeer, Mr. J. P. Amersfoordt (thans in het bezit der gemeente Haarlemmermeer), die op 15 augustus 1851 het eiland per boeier bezocht. De bewuste passage luidt aldus: „De dragt der inwoners in het midden van Schokland wordt gelijk aan die der Geldersche kust, die van Emmeloord blijft gelijk aan de dragt van Marken." Zo ooit een musicus er toe komen zou een Schokker symfonie te componeren, dan zou hij hierbij onontkoombaar gebonden zijn aan twee hoofdthema's: angst en verbetenheid.

Angst voor de najaars en winterstormen, die de watergolven over het bijkans onverdedigbare strookje land heen joegen en het tot vier miniatuureilandjes reduceerden, die met name in de rampspoedige februarimaand van 1825 hun slag sloegen, 26 woningen totaal vernielden, 70 zwaar beschadigden en slechts 7 in bewoonbare staat achterlieten, 5 volwassenen en 8 kinderen de dood in dreven, altaar en banken uit de kerk van Emmeloord rukten en 1800 palen uit de oostelijke zeewering wegsloegen om daarmede, bijna 20 KM. oostwaarts, in het overstroomde Mastenbroek een aantal boerderijen te vernietigen. Angst voor de winterse koude, die het water rondom deed stollen en kruien, het enige bestaansmiddel van bijna de gehele bevolking, de visserij, maanden achtereen lam legde en hongersnood bracht in de, vaak geheel van brandstof verstoken, krotten. Maar ook verbetenheid, een hardnekkig zich vastklampen aan dat smalle reepje geboortegrond, dat hen die de kans geboden werd het te ontkomen van een knagend heimwee vervulde en onweerstaanbaar naar zich terug trok.

De Kamper Courant, die in mei 1836, aanvankelijk als Kamper Weekblad, ging verschijnen, vermeldde reeds in zijn eerste jaargang de vernieling van een viertal woningen door een Oosterstorm, om daarna jaar in jaar uit aan beden om hulp in de nood ruimte te bieden. Hulpcommissies, soms door particulier initiatief tot stand gekomen, een andermaal uitgaande van de gemeentelijke overheid van Schokland of van het provinciaal bestuur, volgen elkaar op en in een brief van 10 december 1839, gepubliceerd in de Kamper Courant, schrijft burgemeester Gillot de beklemmende woorden neer: „Men groet elkander des morgens met de vraag: zouden er ook dooden wezen?" Het verblijf van drie en later vier gezinnen op het verlaten eiland, dat van 1859 tot 1941 heeft geduurd, en dat van de Schokker bannelingen" in Kampen (Brunnepe), Vollenhove en elders, het zijn geschiedenissen apart.

Schokland 1807.

De belangrijkste bron van inkomsten voor Schokland was de visserij. De Schokker vissers leverden een voortdurende strijd tegen het water. Velen verdronken op de Zuiderzee. Zo schreef de pastoor op 19 februari 1807 in het begraafboek van de kerk: Geachte lezer! In de kou en te midden van zware stormen, die gisteren waren ontstaan, zijn zeven mannen met bootjes weggevaren naar de oostelijke oever van het Flevomeer. Zij zijn, uitgeput door de vermoeienissen of verstikt door het water, jammerlijk omgekomen. En dat, terwijl zij sinds Pasen van het afgelopen jaar niet meer hadden gebiecht! Het betreft Bruno Piets Zul, die bij ons begraven ligt; Joannes Pieters van der Molen, die in Ens is begraven; Jacob Jansen Coridon, een oude man van meer dan 70 jaar, die met zijn zoon Everhardus en Jacobus Jansen Kok is begraven in Doornspijk bij Elburg; en tenslotte Jacob Gerrits, bijna 70 jaar oud, en zijn zoon Joannes, 40 jaar oud, die als kind van een niet-katholieke moeder zijn hele leven nog nooit heeft gebiecht. De lichamen van deze twee mannen zijn tot op heden niet geborgen.

Hier is goed op te zien dat Schokland in der loop der jaren steeds kleiner werd.

Kaart van Schokland-1773 van Jan Christiaan Sepp.

HET NOODLOT VAN EEN EILAND.

In 1858 werd tot ontruiming van Schokland besloten. Zevenhonderd mensen verloren de strijd tegen de Zuiderzee.

Weemoedig staart Louuwe Harms Sul uit over de zee. Gramstorig draait hij zich plotseling om. Met grote stappen beent hij dwars over het eiland heen. Tweehonderd flinke stappen van west naar oost en weer ziet hij uit over het traag klotsende water van de Zuiderzee dat eens zijn broodwinning was, maar nu zijn overwinnaar is. De zee heeft het uiteindelijk gewonnen. Vandaag 16 december 1858 tekent Koning Willem III in Den Haag, de wet tot ontruiming van Schokland. Eeuwen lang hebben Schokkers gevochten om hun eiland bewoonbaar te houden. Die strijd is nu beslecht het eiland zal nog wel blijven bestaan maar bewoonbaar is het niet meer. Alle bewoners moeten weg. En daarom staart Louwe Harms Sul zo weemoedig uit over zee.

Maar waarachtig de toestand is onhoudbaar. Heel vroeger zo omstreeks het begin van onze jaartelling moet hier een mooi groot eiland zijn geweest dat Urk, Schokland en het middeleeuwse Nagele omvatte en dat zich vermoedelijk ver ten zuiden van Schokland over het tegenwoordige Keteldiep heen tot diep in de nieuwe polder Oost-Flevoland uitstrekte. Maar reeds in de vroege middeleeuwen moet de aftakeling zijn begonnen. Het grote eiland in het Flevomeer viel in drie kleinere eilandjes uiteen Nagele, Schokland, Urk. Op een van die eilandjes hebben de voorvaderen van Louwe Harms Sul waarschijnlijk in de negende of tiende eeuw terpen gebouwd. Ook werden er dijken of kaden aangelegd, maar deze kleinmenselijke voorzieningen waren niet in staat het hoofd te bieden aan de steeds sterker opdringende stormvloeden van de twaalfde en dertiende eeuw.

Telkens opnieuw gingen grote stukken van het eiland aan de zee verloren. Steeds kleiner werd het latere stukje geboortegrond van Louwe Harms Sul. De Schokkers gaven de strijd niet zo gemakkelijk op. Herhaaldelijk werden de terpen opgehoogd met kleizand schelpen en zeegras. Van buiten het eiland werden stenen aangevoerd voor de dijkbouw. Paalschermen vormden een nieuwe zeewering. Maar de zee was niet te stuiten Schokland slonk en kromp tot het nog slechts een 4½ kilometer lang strookje grond was van 200 tot 400 meter breed

Tweehonderd meter met evenveel forse stappen beent Louwe Harms Sul terug naar de andere kant de ondergaande zon tegemoet. Tot ver naar het zuiden strekt zich zijn eiland uit, Of eiland? Eigenlijk lijkt het meer op drie minuscuul kleine eilandjes die door smalle loopbruggen verbonden zijn. De watervloeden van 1824 en 1825 hebben grote stukken dijk en reeksen palen weggeslagen. De vuurtoren werd vernield, in Emmeloord spoelde het altaar uit de kerk. Zeventig huizen werden zwaar beschadigd 26 geheel vernield. Dertien Schokkers, Louwe herinnert het zich nog als de dag van gisteren vonden de dood in de golven. Toen werd aan de oostkant van het eiland een zeewering van ingeheide palen gebouwd. De palen werden verankerd met trekstangen en op deze trekstangen werden loopplanken gelegd. Die loopplanken 35 centimeter breed vormen de enige verbinding tussen de drie buurtschappen Zuiderbuurt, Moolenbuurt en Emmeloord, waarvan overigens de Zuiderbuurt in 1855 moest worden ontruimd en afgebroken.

In trieste gedachten verzonken slentert Louwe Harms Sul, de loopplank op in de richting van de Protestantse kerk op de Molenbuurt. Halverwege komt Kobus Ernst Mossel, hem tegen. Zij praten wat over het droeve lot dat hun wacht en dan passeren is niet mogelijk op de smalle plank, pakt Louwe de tengere Kobus om het middel en zet hem met een forse zwaai achter zich op de loopplank neer. Zo wil het goed 'Schoklands' gebruik, wie groot zwaar en sterk is, helpt zijn kleinere lichtere eilandgenoot op traditionele wijze langs zich heen. Ware het niet Kobus Ernst, maar een vreemdeling geweest, Louwe zou zich met een vriendelijke groet beleefd terzijde op de trekstangen hebben gewaagd om daar balancerend op de dunne ijzers te wachten tot de bezoeker hem zou zijn gepasseerd. Ook dat is traditie en in traditie zijn de Schokkers groot.

Tekening van Schokland met de loopplank. 1845.

Invasie van schuldeisers.

Over één ding waren Louwe en Kobus het zo even op die loopplank van harte eens, ondanks alle narigheid willen ze niet weg. Trouwens waar halen ze het geld voor een verhuizing voor een ander huis in een andere woonplaats vandaan. Zelfs de herinnering aan winters als die van 1830 en 1838 weegt niet op tegen de liefde voor hun geboortegrond. De winter van 1838, toen heerste er grote nood op het eiland. Evenals in 1830 werd een dringend beroep om hulp op de inwoners van Kampen gedaan. En burgemeester G.J. Gillot, schreef; Niet alleen zitten de mensen in bitterste nood, 100 haarden zonder brandstof, 500 mensen zonder een bete broods. Men vraagt elkander ’s morgens zouden er ook doden wezen.

Inderdaad de ellende schreide ten hemel. De schepen waren reeds lang geen eigendom van de vissers meer. Die hadden zij te gelde moeten maken om er voedsel voor te kunnen kopen. Hun eigen schepen huurden ze nu van de nieuwe eigenaren die eenmaal per jaar hun geld kwamen halen. Dan was er een invasie van schuldeisers op het kleine eiland en maar al te dikwijls konden die schulden niet worden betaald.

In de zomer van 1838 werd het nog erger. De visserij leverde niets op. De vissersgezinnen verkochten hun huisraad tot potten en pannen en bedden toe. Tenslotte werd zelfs het vissersgereedschap verkocht zodat de commissie voor de noodlijdenden op Schokland melden moest: "Wanneer het de Voorzienigheid mocht behagen dat er nog visch in de zee mocht komen zij ook buiten staat zijn hun brood te verdienen"

De uittocht begint.

Zo naderde het einde van Schokland met grote schreden. En eigenlijk ziet Louwe Harms Sul de noodzaak van de ontruiming ook wel in. Daarom sputtert hij wel tegen, maar hij en zijn medevissers veroorzaken geen relletjes, wanneer enkele maanden later voor ieder van hen de fatale dag is aangebroken. De uittocht begint en in de loop der komende maanden rapporteert burgemeester Gillot: "Klaas Koridon is vertrokken met zijn gezin naar Kampen, Willem Zalm met vrouw is vertrokken naar Vollenhove. Alle de afkomende materialen zijn deels verkogt naar de vaste wal vervoerd en rest verbrand. Zoo staat naar mijne wijze van zien dat Klaas Koridon en Willem Zalm aanspraak hebben op enige gelden"
De burgemeester krijgt zijn zin. De Commissaris des Konings stelt een schadevergoeding vast die kan variëren van 20 tot 100 gulden... En burgemeester Gillot verantwoordt de uitbetaalde gelden. "C 56- Jan Stroeve, f 100,- om te verhuizen en een schuitje dat hij a contant gekogt heeft te betalen. C 62- Maria Toeter, Weduwe Gerrit Kluzien f 50,- om af te breken en te verhuizen."

De een na de ander vertrekt. Het eiland wordt steeds leger. Telkens liggen er schepen voor de wal telkens vindt er afscheid plaats wordt het vertrekkende scheepje door napratende van het eiland nagestaard aldus de heer G. van der Heide hoofd van de archeologische afdeling van de Wieringermeer-directie in een artikel in de Kamper Almanak voor 1958/1959. "Zij varen af naar Kampen, Vollenhove, Urk naar Volendam en Marken. Er gaat een gezin naar Nijverdal en een naar Goor. De inwoners van Kampen kennen nog wel de Schokkerbuurt waar huisjes stonden die ten dele uit afbraak van het ontruimde de Schokland waren opgetrokken".

De R.k. kerk van Emmeloord (de noordelijke helft van Schokland) was rooms de zuidelijke protestant, werd al in 1858 afgebroken en vertimmerd in de kerk van Ommen. Ze was pas in 1842 gebouwd. Trouwens ook de hervormden kregen nog in 1834 een nieuwe kerk het is het gebouwtje op de Middelbuurt, waarin thans het museum is ondergebracht. Deze kerkbouw is te merkwaardiger omdat het na de ramp van 1825 al duidelijk was dat het eiland niet meer tegen de zee te verdedigen was, terwijl ook de economische omstandigheden zodanig waren dat herhaaldelijk oproepen in de bladen verschenen tot steun aan de arme vissersbevolking. Maar het lot wilde dat juist in het jaar van de evacuatie een officieel rapport berichtte: 'De visscherslieden hebben zo een gezegend voorjaar van verdiensten als in geen twintig jaar bekend is'. Ja dan wordt het scheiden wel dubbel zwaar . .

Leeg eiland.

In juli 1859 is de ontruiming geheel voltooid. Burgemeester Gillot is de laatste die vertrekt. Op 10 juli wordt hij eervol ontslagen als burgemeester van Schokland. Op diezelfde dag houdt de gemeente Schokland op te bestaan. Een dag later draagt ex-burgemeester Gerrit Jan Gillot per proces-verbaal allerlei gemeentelijke stukken papieren bescheiden en roerende goederen over aan de gemeente Kampen. Daaronder bevinden zich twee handbrandspuiten met 13 emmers een vlag met vlaggenstok, f 272,51½ aan contanten, een sabel met schede en het onderscheidingsteken van de burgemeester.

Maar het eiland Schokland blijft bestaan als vluchthaven voor schippers en vissers. Als nieuwe bewoners komen er zich de gezinnen vestigen van de havenmeester de lichtwachter en de kantonnier. Op het lege eiland waar bijna alle bebouwing is afgebroken en verbrand staan nog slechts de kerk en pastorie op de Middelbuurt, enkele huizen en een paar schuurtjes op Emmeloord, en een woning op de Zuidpunt. Later komen schippers en vissers er Fourageren in kleine winkeltjes. De kerk dient van tijd tot tijd als onderdak voor dak werkers, maaiers en rietsnijders. Ze slapen in kribben langs de wanden. Onder een grote bakstenen schouw kunnen ze zich warmen en hun potje koken. Soms slaan bij zware storm dan nog de golven van de opgezweepte Zuiderzee, hoog over kerk en huizen heen, maar in 1933 wordt de zee een meer en zeven jaar later wordt de dijk van de Noordoostpolder gesloten. Dan wordt Schokland een eiland midden in het nieuwe land, een eiland waarvan de laatste grenzen thans nog worden aangegeven door een beplanting van wilgjes meidoorn en vogelkers.

Men kent de verdere gang van zaken, dijkaanleg droogmaking van de NOP. toevoeging van het eiland aan de Noordoostelijke Polder restauratie van de gebouwen, beplanting van het eiland opening van een museum, conservering van herinneringen aan de tijd toen er in 1840 148 huizen stonden waarin 695 Schokkers woonden, van wie er 141 als vissers met ongeveer 50 schepen hun brood probeerden te verdienen, op de Zuiderzee. Die zee had duizend jaar aaneen, zoals uit de onderzoekingen blijkt steeds meer van het broze eiland opgeslokt, totdat tenslotte een loopplank(!) de buurten verbond waar de Vissers, de Suis, de Klappes, Butert, Botters, Bapes, Konters, Dienders en Kluisjens, in hun typische houten huisjes woonden. En waar nu de trekkers brommen over de immense kavels, deinden toen de golven die de vissersschuiten van Schokland droegen.

LC-1958