Plaatsen rond de Zuiderzee

In het archief der gemeente Kampen bevindt zich een geschreven „Publicatie", ondertekend door de laatste burgemeester der gemeente Schokland, Gerrit Jan Gillot, die door middel van dit stuk „aan de opgezetenen der gemeente bekend (maakt) dat op heden den 1 Maart 1859 bij hem is ontvangen eene missive van Z.E. den Commissaris des konings in de Provincie Overijssel inhoudende dat door de Minister van Binnelandsche zaken de ontvolking van het eiland Schokland is goedgekeurd met bepaling dat binnen vier maanden na de dagteekening dezes alle eigendommen moeten zijn afgebroken en weggevoerd."

Het is een op het eerste gezicht weinig opmerkelijk document, typerend voor de eenvoud van dit armoedige eiland, weliswaar met een keurige hand geschreven maar besmeurd met enige inktvlekken en met slordige rekensommetjes bekrabbeld. Toch vormt dit ietwat verfomfaaide stukje papier een stuk van historische waarde en moeten wij het zien als een symbolische streep, waarmede de eeuwenoude geschiedenis van een aller merkwaardigst eiland werd afgesloten. Een dikke en definitieve streep werd hier nog aan toegevoegd door Koning Willem III, die op 4 juli van hetzelfde jaar zijn handtekening zette onder het Koninklijk Besluit, waarbij aan burgemeester Gillot eervol ontslag werd verleend „met den 10 Julij aanstaande, als wanneer de gemeente Schokland zal ophouden te bestaan". „The rest is silence" zouden wij ook hier kunnen zeggen, ook al kreeg het eiland weldra nieuwe bewoners, in de vorm van een drietal gezinnen van kantonniers en een lichtwachter, die daar van waterstaat 's wege heen werden gezonden. De feitelijke Schokkers echter leefden sedertdien in de verstrooiing, voornamelijk in Kampen, Vollenhove en Volendam, waar het Rijk hen in hun levensonderhoud tegemoet kwam door het z.g. „Schokkergeld". Schokland — wat tot in het begin der 18de eeuw slechts onder de namen Ens en Emmeloord bekend stond was honderd jaar geleden een langgerekt, uiterst smal eiland.

Bij een lengte van circa 4 kilometer varieerde de breedte van 200 tot 600 meter. De 1 tot 2 meter dikke bovenlaag van klei bedekte een veenlaag van ruim 3 tot bijna 6 meter dikte, zodat het armzalige strookje grond bijkans vogelvrij was voor de saam gebalde krachten van wind en water, die er dan ook in de loop der eeuwen duchtig hun klauwen in hadden geslagen.
Bij het begin onzer jaartelling moet Schokland deel hebben uitgemaakt van een veel groter eiland, dat mede Urk en het legendarische Nagele zou hebben omvat en zich ver bezuiden Ens, tot in het tegenwoordige Oostelijk-Flevoland zou hebben uitgestrekt. Het werd omspoeld door het zoete water van het Flevo-meer, waarvan de Romeinse geschiedschrijvers gewagen. Vermoedelijk is dit eiland tussen de 4de en 10de eeuw in drie kleinere uiteengevallen: Urk, Nagele en Emmeloord met Ens. Van het dorp Nagele, dat in elk geval nog tot in de 13de eeuw moet hebben bestaan, vinden wij in latere eeuwen geen gewag meer gemaakt, tenzij dan als een stenige ondiepte, de „Nagel" of ook het „(Urker) Kerkhof" genoemd, waar de vissers hun netten op scheurden en waarvan zij, in de tweede helft der 18de eeuw, een kerkkandelaar en een doopvont van Bentheimersteen mee naar Schokland brachten. Dit laatste heeft aanvankelijk op de begraafplaats van Emmeloord gelegen en later in het Rk Kerkje aldaar een bestemming gevonden. Het bevindt zich thans nog in de Rk Kerk te Ommen, waar in 1861 de wegens de ontruiming afgebroken kerk van Emmeloord, was herbouwd, maar in 1939 door een modern kerkgebouw is vervangen.

Het eiland Ens en Emmeloord is na de 13de eeuw voortdurend kleiner geworden om in onze eeuw, in een merkwaardige speling van het lot, niet door het water der Zuiderzee maar door het nieuwe land van de Noordoostpolder te worden verzwolgen. Tot in de Napoleontische tijd hebben de beide helften van het eiland bij voortduring verschillende heren gediend. Wat Ens betreft tasten wij eeuwenlang in het duister, tot wij het in 1407 voor het eerst op een Overijsselse schatting lijst aantreffen. Vermoedelijk is het hierna voorgoed tot Overijssel blijven behoren, ook al wekt Geeraerdt Brandt in 1666 enige twijfel door een vermelding in zijn „Historie der vermaerde Zee- en Koopstadt Enkhuisen". Volgens hem zou n.l. omtrent 1470 Hertog Karel de Stoute „de Eylanden van Urk, en Ens met Emeloort" een Doopvont van Bentheimer zandsteen, door Schokker vissers op „de Nagel" opgehaald, thans in de R.k. kerk te Ommen zijn gunsteling, de Enkhuizer burgemeester Gerrit Entszoon, hebben geschonken.

Eerst meer dan een eeuw later komen wij de naam van Ens weer in de stukken tegen; in 1585 blijkt dat Ens tot Overijssel behoort, doordat de staten van dat gewest in genoemd jaar de schattingen zijner inwoners verlichten. Gemakkelijker vallen de vele bezitsveranderingen van Emmeloord na te gaan, al vertoont ook hier de historie enige vervaagde bladzijden en moeten wij beginnen met als waarschijnlijk aan te nemen dat het, tezamen met Urk, in 968 in het bezit der abdij van Elten kwam. In dat jaar schonk Keizer Otto I, de Grote, aan dit Benedictijner nonnenklooster in volle eigendom al hetgeen Wichman, graaf van Hamelant van hem in leen had bezeten „in territorio Urck inpago Salo". In 1280 zouden dan Urk en Emmeloord welke namen men na omstreeks 1200 enige eeuwen lang steeds als die der Dioskuren tezamen genoemd ziet door de toenmalige abdis aan Graaf Floris V van Holland zijn afgestaan. Aanvankelijk treden dan, als leenmannen der graven van Holland, afwisselend de heren van Kuinre en die van Voorst op, in 1475 opgevolgd door het Utrechtse geslacht Zoudenbalch.

 


In 1660 verkocht de toenmalige baljuw, Jonker van der Werve, Urk en Emmeloord aan de stad Amsterdam, die voor haar scheepvaart veel belang had bij het behoud der eilanden. De scheiding tussen een Hollands noordelijk en een Overijssels zuidelijk deel van Schokland bleef voortduren tot, tijdens de Bataafse Republiek, in 1798 het gehele eiland werd ingedeeld in het Departement van de Oude IJssel. Wel werd in 1801, met de terugkeer der oude provincienamen en -grenzen voor de departementen, de Schokker eenheid opnieuw verbroken, echter slechts voor enige jaren. Het Koninkrijk Holland herenigde in 1806 en nu voorgoed de beide delen van het eiland, dat voortaan in zijn geheel tot Overijssel zou blijven behoren.
Schokland werd nu ook tot gemeente verheven; „maire" werd de opzichter van de waterstaat E. P. Seidel, dezelfde die in 1789 voor het eerst het eiland in kaart had gebracht. Schoklands verdeeldheid gedurende zoveel eeuwen heeft ook haar stempel gedrukt op het dialect zijner bewoners. Volgens Prof. G. Mees Azn., die in de Overijsselsche Almanak van 1847 een even uitgebreide als gedegen studie aan Schokland wijdde, zou de Emmeloorder taal vrij veel van die van Ens verschild hebben en de eerste meer van de plat-Hollandse, de laatste meer van de Overijsselse uitspraak hebben gehad.
Op godsdienstig gebied was er al evenmin eenheid tussen de beide delen. Was het noorden altijd rooms-katholiek gebleven, in het zuiden had de hervormde religie de overhand. In een bijlage bij zijn, reeds genoemd, artikel geeft Prof. Mees interessant cijfermateriaal over de bevolking van Schokland in haar samenstelling van 1840. Hieruit blijkt, dat de totale bevolking in dat jaar 695 zielen telde, waarvan 506 het r.k., 189 het hervormde (gereformeerde) geloof aanhingen. Van de 415 bewoners van Emmeloord behoorden 404 tot de r.k., 11 tot de hervormde kerk. Het zuidelijk deel had toen twee buurten: de Middelbuurt (Ens) telde 203 bewoners (waarvan 85 r.k. en 118 herv.), de (in 1855 ontruimde) Zuiderbuurt 77 bewoners (waarvan 17 r.k. en 60 herv.). Onjuist acht ik de, een enkele maal aan de dag tredende, veronderstelling, dat Emmeloord en Ens zich ook in de klederdracht hunner bewoners van elkaar zouden hebben onderscheiden. Wel zijn na 1800 twee vrij uiteenlopende klederdrachten waargenomen, In die jaren maakte de kleurrijke dracht, met de Markens aandoende blauwe cylindermuts der vrouwen, geleidelijk plaats voor een eenvoudiger dracht, beïnvloed door die van het vasteland en zowel denken doende aan de Noord-Veluwse drachten als aan die van Volendam. Het schijnt nu, dat deze verandering zich in het zuiden sneller dan in het noorden heeft voltrokken; men zou dit althans mogen opmaken uit een passage in het dagboek van de pionier van de Haarlemmermeer, Mr. J. P. Amersfoordt (thans in het bezit der gemeente Haarlemmermeer), die op 15 augustus 1851 het eiland per boeier bezocht. De bewuste passage luidt aldus: „De dragt der inwoners in het midden van Schokland wordt gelijk aan die der Geldersche kust, die van Emmeloord blijft gelijk aan de dragt van Marken." Zo ooit een musicus er toe komen zou een Schokker symfonie te componeren, dan zou hij hierbij onontkoombaar gebonden zijn aan twee hoofdthema's: angst en verbetenheid.
Angst voor de najaars en winterstormen, die de waterwolven over het bijkans onverdedigbare strookje land heen joegen en het tot vier miniatuureilandjes reduceerden, die met name in de rampspoedige februarimaand van 1825 hun slag sloegen, 26 woningen totaal vernielden, 70 zwaar beschadigden en slechts 7 in bewoonbare staat achterlieten, 5 volwassenen en 8 kinderen de dood in dreven, altaar en banken uit de kerk van Emmeloord rukten en 1800 palen uit de oostelijke zeewering wegsloegen om daarmede, bijna 20 KM. oostwaarts, in het overstroomde Mastenbroek een aantal boerderijen te vernietigen. Angst voor de winterse koude, die het water rondom deed stollen en kruien, het enige bestaansmiddel van bijna de gehele bevolking, de visserij, maanden achtereen lam legde en hongersnood bracht in de, vaak geheel van brandstof verstoken, krotten. Maar ook verbetenheid, een hardnekkig zich vastklampen aan dat smalle reepje geboortegrond, dat hen die de kans geboden werd het te ontkomen van een knagend heimwee vervulde en onweerstaanbaar naar zich terug trok.
De Kamper Courant, die in mei 1836, aanvankelijk als Kamper Weekblad, ging verschijnen, vermeldde reeds in zijn eerste jaargang de vernieling van een viertal woningen door een Oosterstorm, om daarna jaar in jaar uit aan beden om hulp in de nood ruimte te bieden. Hulpcommissies, soms door particulier initiatief tot stand gekomen, een andermaal uitgaande van de gemeentelijke overheid van Schokland of van het provinciaal bestuur, volgen elkaar op en in een brief van 10 december 1839, gepubliceerd in de Kamper Courant, schrijft burgemeester Gillot de beklemmende woorden neer: „Men groet elkander des morgens met de vraag: zouden er ook dooden wezen?" Het verblijf van drie en later vier gezinnen op het verlaten eiland, dat van 1859 tot 1941 heeft geduurd, en dat van de Schokker bannelingen" in Kampen (Brunnepe), Vollenhove en elders, het zijn geschiedenissen apart.