Geschiedenis van de familie Van Andringa de Kempenaer |2|


Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer. Rechts is een geschilderd portret.
Loopbaan: Grietman van Lemsterland, van 1772 tot 1795: Lid Raad van State voor de provincie Friesland, van 17 december 1772 tot 1773: Lid Staten van Friesland, van 1773 tot 1795: Lid Mindergetal van Friesland, van 1773 tot 1776: Lid Admiraliteit van Amsterdam voor de provincie Friesland, van 4 maart 1779 tot 1781: Lid Mindergetal van Friesland, van 1782 tot 1783: Gedeputeerde ter Staten-Generaal voor de provincie Friesland, van 25 juni 1787 tot 1787: Lid Gedeputeerde Staten van Friesland, van 1788 tot 13 mei 1788: Lid Mindergetal van Friesland, van 1789 tot 1791: Lid Rekenkamer voor de provincie Friesland, van 1791 tot 1795: Lid Wetgevend Lichaam voor het departement Friesland, van 2 november 1801 tot 29 april 1805: Lid Wetgevend Lichaam voor het departement Friesland, van 15 mei 1805 tot 24 juli 1806: Lid Staatsraad in buitengewone dienst, van 16 juli 1806 tot 1 januari 1809: Lid Wetgevend Lichaam voor het departement Friesland, van 4 oktober 1806 tot 8 mei 1807: Landdrost van Friesland, van 8 mei 1807 tot februari 1811: Prefect van het departement Boven-IJssel, van februari 1811 tot 1 december 1813.
Nevenfuncties: Monstercommissaris in Friesland, 1778: Gedelegeerde commissies, presidia etc: Lid commissie, die begin 1787 de daden van de zeer patriottisch gezinde hoogleraar Valckenaer moest onderzoeken na een klacht van het stadhouderlijk gezinde college van curatoren van de Hogeschool te Franeker bij de Staten van Friesland (op 12 mei 1787 verscheen het verslag van het onderzoek met daarin als aanbeveling Valckenaer te ontslaan als hoogleraar): Lid sectie Koophandel en Koloniën (Staatsraad), van 16 juli 1806 tot 1 januari 1809.
Woonplaatsen: 's-Hertogenbosch, van 24 maart 1752 tot 1772: Lemmer, van 1772 tot 1810: Arnhem, van 1810 tot 3 december 1813.
Ridderorders: Commandeur in de Orde van de Unie: Commandeur in de Orde van de Reünie.
Buitenlandse onderscheidingen: Ridder in het Legioen van Eer.
Uit het huwelijk van Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer en Judith Elisabeth d'Arnaud.
1. Henriëtte Jacoba van Andringa de Kempenaer, geboren op 29 juli 1775 te Leeuwarden, overleden op 3 maart 1820 te 's-Gravenhage. Henriëtte huwt 21 mei 1794 te Arnhem, met Justinus Sjuck Gerrold Juckema van Burmania baron Rengers. Geboren op 13 augustus 1773 te IJsbrechtum. Zoon van Egbert Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Rengers en Wilhelmina de Beyer.


Justinus Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Baron Rengers (1773-1832) zoon en schoonzoon van de twee meest vooraanstaande aristocratische Fries regenten van de vorige generatie.
De vader van Justinus Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Baron Rengers, Egbert Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Rengers (1745-1806) Leider van de factie van Friese aristocraten ten tijde van de Republiek en ook nog daarna.
RENGERS (baron Justinus Sjuck Gerrolt Juckema van Burmania), zoon van Egbert Sjuck en Wilhelmina de Beyer, geb. te IJsbrechtum 13 Aug. 1773 overl. te 's Gravenhage 28 Nov. 1832, was lid van den Raad van State, geadmitteerd als lid der Edelen van Friesland 1814, grietman van Franekeradeel, lid van de Prov. Staten van Friesland, kamerheer van koning Willem I; huwde te Arnhem 21 Aug. 1794 Henrietta Jacoba van Andringa de Kempenaer, geb. te Leeuwarden 29 Juli 1775, overl. te 's Gravenhage 3 Maart 1820, dochter van Regnerus Livius, prefect van het departement van den Boven- IJssel en Judith Elisabeth d'Arnaud.
2. Jhr. Mr. Antoon Anne van Andringa de Kempenaer, geboren op 3 december 1777 te Leeuwarden, overleden op 13 juni 1825 te 's-Gravenhage. Volgt op 8
Uit het huwelijk van Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer en Tjallinga Aurelia Wilhelmina Camstra thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg.
3. Quirina Coba van Andringa de Kempenaer, geboren op 10 oktober 1801 te Lemmer, overleden op 7 juli 1873 te Leeuwarden. Gehuwd op 19 februari 1824 te Leeuwarden met Willem Carel Gerard van Welderen baron Rengers, geboren op 27 mei 1802 te Groningen, overleden op 5 juli 1836 te Lemmer. Zoon van Bernard Walraad van Welderen baron Rengers en Louisa Christina Alberda van Bloemersma.
4. Jhr. Wilco Holdinga van Andringa de Kempenaer, geboren op 22 juni 1809 te Lemmer, overleden op 20 februari 1873 te Lemmer.
Wilco, zijn broer Julius Burmania en zijn zuster Quirina waren gemeenschappelijk eigenaars van de Lemster veren. Hun vader had dit bedrijf van veerschepen en wagenveren van onder meer van Lemmer op Amsterdam, van Lemmer op Leeuwarden en Groningen, indirect geërfd van Regnerus van Andringa en bij testament bepaald dat dit bezit massaal zou moeten blijven totdat zijn jongste kind de leeftijd van 20 jaar bereikt had. Hoelang de familie dit goed functionerende bedrijf in bezit gehouden heeft, is niet bekend; vermoedelijk heeft zij het in de tweede helft van de vorige eeuw afgestoten. Zie over het functioneren van het bedrijf een missive van het grietenijbestuur van Lemsterland d. d. 6 september 1823 aan Gedeputeerde Staten van Friesland (bijlage bij de notulen van 16 juni 1825. Helaas is er weinig van de administratie van de veren bewaard gebleven, zodat wij ons daarvan slechts een globaal beeld kunnen vormen.
Wilco en Julius richtten in 1859 een rekest aan de koning om geadeld te worden. Zij meenden dat hun halfbroer Antoon Anne in 1816 vergeten had om eveneens voor hen adeldom te verzoeken. Met hun verheffing hoopten zij tevens dat voor hun in vervolg van tijd den schijn zal worden weggenomen alsof zij uit een en anderen stam (dan Antoon Anne) zouden zijn voortgesproten. Bij K. B. van 5 februari 1861 nr. 78 verkregen zij voor henzelf en hun afstammelingen het predicaat jonkheer. Jhr. Wilco had uitgebreide bezittingen in Lemsterland, die hij naliet aan zijn broer Julius Burmania. Na de dood van Wilco is 'Andringastate' te Lemmer niet meer bewoond geweest door leden van de familie Van Andringa de Kempenaer. De erfgenamen van jhr. Julius Burmania hebben het huis in 1888 verkocht.
De jongste zoon van Regnerus Livius, Julius Burmania van Andringa de Kempenaer werd in 1813 in Arnhem geboren. Hij studeerde rechten in Franeker en Leiden en is vervolgens korte tijd plaatsvervangend kantonrechter in Lemmer geweest. Van 1840-1847 was hij grietman van Doniawerstal, waarna hij zich als ambteloos burger met zijn vrouw Aletta Catharina Alberda van Ekenstein en hun kinderen in Leeuwarden vestigde. Voor het beheer van zijn Lemsterlandse bezittingen had hij een zaakwaarnemer, wiens zoon later als contactpersoonvoor de jongere Van Andringa de Kempenaers zou optreden. Van de zes kinderen trouwde de jongste, jhr. Quirinus met zijn achternicht jkvr. Adriana Wilhelmina van Andringa de Kempenaer. Zij woonde na het overlijden van haar man lange tijd op kasteel Wychen, waar zij zich wijdde aan het schrijven van haar memoires.
Daarin heeft zij de wereld beschreven waarin verschillende familieleden en tijdgenoten in Friesland leefden. Jhr. Julius oudste zoon Willem (1839-1910), studeerde in 1864 aan de Koninklijke Academie te Delft af als civiel ingenieur. Na als rijksopziener op de spoorwegdiensten werkzaam te zijn geweest, werd hij in 1881 benoemd tot directeur van de N. V. 'De Groninger Waterleiding'. Hij was gehuwd met Arentia Johanna van Heloma (1836-1890. Zij kregen zes kinderen die allen in Groningen werden geboren. De oudste zoon jhr. Julius Burmania (1873-1943) trouwde in 1904 met Marie Antoinette Enschedé (1880-1972), een dochter van Johannes Enschedé, firmant van de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. Hij werd in 1912 benoemd tot notaris met als standplaats Haren (Gr. ), welk ambt hij tot zijn dood bekleed heeft.
In zijn vrije tijd was hij actief als goochelaar en hij genoot door zijn talloze optredens een zekere bekendheid. Het echtpaar had drie kinderen, van wie jkvr. Henriëtte trouwde met jhr. Rutger Laman Trip. Jhr. Willem trad in 1938 in het huwelijk met Machteld Matthes. Hij was directeur van Joh. Enschedé en zonen, Grafische Inrichting B. V. en later gedelegeerd commissaris bij dit bedrijf. Vlak na de Tweede Wereldoorlog trad hij, als reserveofficier, toe tot de 'Nederlandsche Militaire Missie bij den Geallieerden Bestuursraad in Duitschland'. In de rang van luitenant-kolonel werd hij belast met de waarneming van het Nederlandse Consulaat-generaal te Düsseldorf, met als ambtsgebied het Land Nordrhein-Westphalen. Verder bekleedde hij diverse functies in organisaties van het Nederlandse bedrijfsleven.
Tot slot kan hier vermeld worden dat de familie Van Andringa de Kempenaer, die in de vorige eeuw tamelijk uitgebreid was, nu nog door slechts een klein aantal leden vertegenwoordigd wordt. De stamhouder jhr. Julius Burmania (geboren 1963), is evenals alle andere leden buiten de provincie Friesland woonachtig.
5. Jhr. Julius Burmania van Andringa de Kempenaer, geboren op 30 januari 1813 te Arnhem, overleden op 13 maart 1887 te Leeuwarden. Volgt op 9
6. Jhr. Quirinus Catharinus Julius van Andringa de Kempenaer, geboren op 10 oktober 1850 te Leeuwarden, overleden op 24 juni 1888 te 's-Gravenhage. Gehuwd op 27 september 1883 te Leeuwarden met Jkvr. Adriana Wilhelmina van Andringa de Kempenaer, geboren op 26 december 1858 te Leeuwarden, overleden op 25 mei 1926 te Wijchen. Dochter van Jhr. Tjaard Anne Marius Albert van Andringa de Kempenaer en Amelia Gerardina de Schepper.
8. Jhr. Mr. Antoon Anne van Andringa de Kempenaer, geboren op 3 december 1777 te Leeuwarden, overleden op 13 juni 1825 te 's-Gravenhage (regeringsgezind (onder Willem I). Gehuwd op 7 oktober 1798 te Groningen met Jkvr. Anna Maria Catharina Alberda van Ekenstein. Gedoopt op 16 april 1779 te Groningen, overleden op 29 september 1854 te Groningen, dochter van Jhr.Mr. Onno Reint Alberda van Ekenstein en Maria Albertina van Berchuys.
Toen zijn vader lid van het Wetgevend lichaam werd, wist deze hem 1 oktober 1802 benoemd te krijgen tot een der 14 drosten in Friesland, en wel in het 5e drostambt, bestaande uit Utingeradeel, Haskerland, Sloten, Doniawerstal en Lemsterland, niettegenstaande dit een rechterlijke betrekking was en hij geen meester in de rechten was. Op 24 fenruari 1806, toen Friesland in 15 drostambten verdeeld werd (alleen de 7 grotere steden waren van deze verdeling uitgezonderd), werd hij drost in het 13e drostambt, bestaande uit Sloten en de beide laatstgenoemde grietenijen. Hij woonde te Lemmer. Toen de landdrosten en kwartierdrosten 8 mei 1807 werden ingevoerd, werd de titel van de Kempenaer in baljuw veranderd.
Toen de rechterlijke organisatie in 1811 op Franse leest geschoeid werd, werd hij vrederechter in het kanton de Lemmer. Tevens werd hij lid van den conseil général van het departement Frise (Le conseil général de la Mairie de Frise), terwijl hij de arrondissementsraad van Sneek in 1813 voorzat. Na de bevrijding werd hij 29 Augustus 1814 door den Soevereinen Vorst benoemd tot lid der Provinciale Staten van Friesland.
Opleiding(en), academische studie en universiteit, Romeins en hedendaags recht (gepromoveerd op dissertatie) Hogeschool te Groningen tot 1798. Uit de privé-sfeer. Een jongere halfbroer van hem was grietman van Lemsterland. Predikaten/adellijke titels, jonkheer, 24 november 1816.
De erfgenamen bleken het evenwel niet eens te zijn over het massaal houden van de nalatenschap, zodat ten langen leste de rechtbank van Leeuwarden bij vonnis van 1815 besliste dat overgegaan moest worden tot scheiding. Tjallinga Schwartzenberg woonde met haar kinderen afwisselend te Lemmer en te Leeuwarden, waar zij een huis in de Grote Kerkstraat bezaten. Toen Wilco grietman van Lemsterland geworden was, kocht hij de aandelen die zijn broer en zuster in 'Andringastate' hadden. Wilco (1809-1873) studeerde aan het Franeker Atheneum, maar beëindigde voortijdig zijn studie om als vrijwilliger aan de Tiendaagse Veldtocht deel te nemen. Hij bleef militair tot 1834 en keerde toen terug naar Lemmer, waar hij van 1836-1851 het grietmansambt van Lemsterland bekleedde. Lange tijd was hij ook administrerend kerkvoogd van de Nederlandse Hervormde Kerk van Eesterga.
Verder was hij onder meer actief in het dijkbestuur van De Zeven Grietenijen en Stad Sloten en was hij administrateur van de Grote Lemstersluis. Laatstgenoemde functie is mogelijk verbonden geweest aan het118e grietmans-ambt, want zijn voorgangers waren onder meer zijn vader, zijn halfbroer Antoon Anne en zijn zwager Willem Carel Gerard van Welderen baron Rengers. In deze functie kwam hij in ernstig conflict met het provinciaal bestuur van Friesland inzake de vraag of de provincie al dan niet gerechtigd was om het bezit en het beheer van de sluis over te nemen. Archief Gedeputeerde Staten 1814-1879, voorlopig. Deze zaak werd, evenals het geschil tussen Wilco en alweer het provinciaal bestuur over de onderhoudsplicht van de Lemster Rien, voorlopig, tot voor de Hoge Raad uitgevochten maar beide keren door hem verloren.
-Drost Vijfde Drostambt (Utingeradeel, Haskerland, Sloten, Doniawerstal en Lemsterland), vanaf 1 oktober 1802
-Drost Dertiende Drostambt (Sloten, Doniawerstal en Lemsterland), vanaf 24 februari 1806
-Baljuw Dertiende Drostambt, vanaf 8 mei 1807
-Vrederechter kanton Lemmer, vanaf 1811
-Lid algemene raad departement Friesland, van 1811 tot 1813
-Voorzitter Arrondissementsraad van Sneek, van 1813 tot 1814
-Lid Vergadering van Notabelen voor het departement Friesland, 29 maart 1814
-Lid Provinciale Staten van Friesland voor de Ridderschap (Lemsterland), van 29 augustus 1814 tot 1815
-Lid Gedeputeerde Staten van Friesland, van 2 oktober 1814 tot 1 september 1815
-Lid Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de provincie Friesland, van 21 september 1815 tot 13 juni 1825
-Grietman van Lemsterland, van 29 juni 1816 tot 13 juni 1825
-Lid bestuur waterschap De Zeven Districten
-Lid Ridderschap van Friesland, vanaf 1818
Uit dit huwelijk.
1. Judith Elisabeth van Andringa de Kempenaer, geboren op 12 AUG 1799 te Groningen, overleden op 19 september 1868 te Idstein.
2. Onno Reint van Andringa de Kempenaer, geboren op 1 juli 1801 te Groningen, overleden op 8 augustus 1868 te Bad Neuenahr.
KEMPENAER (jhr. Mr. Onno Reinst van Andringa de), geb. te Groningen 1 Juli 1801, overl. te Bad Neuenahr 8 Aug. 1868, was de oudste zoon van jhr. A.A. van A. de K., zie kol. 958, en jkvr. A.M.C. Alberda van Ekenstein. Hij studeerde te Leiden, waar hij 24 Mei 1820 werd ingeschreven en 26 Mrt. 1824 in de rechten promoveerde op een dissertatie getiteld De ludo et sponsionibus secundum principia juris hodierni. Hij zette zich als advocaat te de Lemmer neder en werd 1 Juni 1824 in de grietenij Lemsterland door de ridderschap tot lid der Provinciale Staten van Friesland gekozen. Hij volgde zijn vader in Aug. 1825 als grietman van Lemsterland op.
In Juni 1827, na de wijziging van het reglement voor de Staten van Friesland van Aug. 1825, werd hij door de geheele ridderschap van Friesland als Statenlid herkozen.
Op 29 Sept. 1830 ging hij als grietman over naar Rauwerderhem en ging hij te Rauwerd wonen.
Op 10 Juli 1837 kozen zijn medeleden hem tot lid van Gedeputeerde Staten van Friesland; hij ging toen op de buitenplaats Jagtlust in het Oranjewoud bij Heerenveen wonen. Hij bleef dit tot de invoering der nieuwe kieswet in Sept. 1850. Als van ultra-conservatieve beginselen, wenschte hij niet in de nieuwe staten zitting te hebben. Ook toen hij 27 Mei 1856 in het district Sneek weder tot lid der Staten gekozen werd, nam hij deze benoeming niet aan. Op 9 Juni 1852 hield hij als voorzitter van het landbouwcongres te Leeuwarde een uitvoerige openingsrede.
Hij huwde 18 Nov. 1829 Rigtje Johanna Gosliga, geb. 29 Nov. 1802, overl. 20 Sept. 1850. Hun huwelijk was kinderloos.
3. Romelia Adriana van Andringa de Kempenaer, geboren op 24 september 1802 te Leeuwarden, overleden op 13 april 1877 te Veits Hochheim.
4. Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, geboren op 6 februari 1804 te Lemmer, overleden op zee,vermist met zijn schip sedert 1 maart 1854.
KEMPENAER (jhr. Regnerus Livius van Andringa de) (2), geb. te Leeuwarden 6 Febr. 1804, vermist met zijn schip sedert 1 Mrt. 1854, was de tweede zoon van jhr. A.A. van A. de K., zie kol. 958, en jkvr. A.M.C. Alberda van Ekenstein. Hij nam in 1819 dienst bij de infanterie en werd in 1823 tot luitenant bij dat wapen benoemd. Hij kwam te Koevorden in garnizoen. Na den belgischen opstand kwam hij met het regment, waarbij hij onder kolonel Ledel diende, te Oostburg in garnizoen.
Hij was daar eenige jaren adjudant van dien hoofdofficier, en verwierf er de Militaire Willemsorde. Hij verzocht, als geplaagd door zeeuwsche koortsen, ontslag als adjudant en dit werd hem 8 Mei 1834 eervol verleend; tevens verkreeg hij een verlof van 3 maanden, later nog met 2 maanden verlengd. Vervolgens verzocht hij eervol ontslag uit den militairen dienst, maar dit werd hem zonder de vermelding eervol bij koninklijk besluit van 3 Nov. 1834 verleend.
Hij vertrok kort daarna naar Nederlandsch Oost-Indië, waar hij in 1836 in kennis geraakte met Mr. H.G. Nahuys van Burgst (dl. I, kol. 1356), generaal-majoor en lid van den Raad van Indië. Beiden werden hoofden van een vereeniging genaamd ‘Fidélité au roi et mort aux traitres’ en repatrieerden in 1839.
Door bemiddeling van Nahuys wist hij zich in Nov. van hetzelfde jaar bij den toenmaligen kroonprins, later koning Willem II, in te dringen. Hij verkreeg, toen de Koning den troon 21 Nov. 1840 bestegen had, een jaargeld van hem van ƒ 3600, volgens zijn eigen ongeloofwaardige verklaring omdat bij maatregelen genomen had ter voorkoming van het huwelijk van Willem I met freule d'Oultremont, alvorens deze afstand van den troon gedaan had. Na dien afstand had het huwelijk 16 Febr. 1841 plaats.
Een geheele bende wist den Koning angst voor publicatie in te boezemen en het is vrij zeker, dat de Kempenaer hun hoofd was. Hij heeft van 1843 tot 27 Febr. 1848 geen toegang tot den Koning gehad, maar deze, wiens angst voor een omwenteling in den trant der fransche toen van ziekelijken aard was, liet hem en op 8 Mrt. 1848 een lid der bende, jhr. A.J.E. Engelbert van Bevervoorde (dl. I, kol. 326) bij zich toe en zij wisten de angst te vergrooten. Zeker had de Koning zich het een of ander te verwijten en meende hij de bende met geld tot stilzwijgen over te halen.
Maar zooals dit steeds gaat, de Kempenaer contracteerde met hen, dat zij naar het buitenland zouden vertrekken, somtijds heeft hij en zelfs Nahuys hen daarheen vergezeld, alles natuurlijk met betaling eener som in eens en uitkeering van een jaargeld. In 1848 verscheen een werk van Meeter, Holland, its institutions, its press, kings and persons, waarin een hoofdstuk The horrid secret between Petrus Janssen and William II, for six months silenced for 15000 guilders, hetwelk weder stof tot chantage gaf, daar Janssen, die door bemiddeling van de Kempenaer naar Amerika vertrokken was, weder te Brussel woonde. Bevervoorde, die in allerlei persprocessen gewikkeld was, heeft eenigen tijd te Parijs vertoefd, en blufte van daar, dat hij vier ultra-republikeinsche bladen in zijn macht had, ook dit bracht hem geld op.
De Kempenaer verhaalt (Gesch. Bijdr., zie beneden, blz. 22), dat zijn overredingskracht op 27 Febr. 1848 den Koning er toe gebracht zou hebben, de ministers de Jonge van Campens Nieuwland, Baud, van Doorn van West-capelle en van Hall van hun zetel te doen aftreden. Dit verhaal is zeker verzonnen; van Hall was reeds 1 Jan. te voren afgetreden, de Jonge en Baud verzochten eerst na den stap des Konings, zonder hun voorkennis 13 Maart bij den voorzitter der Tweede Kamer Boreel gedaan, op 15 d.a.v. ontslag, van Doorn was vice-president van den Raad van State.
Toen de koning, wiens hartkwaal door de politieke en particuliere gebeurtenissen van het laatste jaar verergerd was, op 17 Febr. 1849 plotseling overleed, viel het handig opgezette gebouw in duigen. De Kempenaer, die, rekenende alles van Z.M. vergoed te zullen krijgen, zelf ook aan Bevervoorde, Janssen en anderen belangrijke sommen had voorgeschoten, heeft van dat oogenblik af niettegenstaande alle pogingen bij koning Willem III, bij prins Hendrik, bij de groothertogin van Saksen-Weimar, bij de koningin-weduwe Anna Paulowna, bij prins Frederik en bij den raad van administratie der zeer bezwaarde nalatenschap van Willem II, welke eerst 25 jaren later is afgewikkeld kunnen worden, nimmer eenig antwoord op al zijn verzoeken ontvangen. Hij wist den dichter A. van der Hoop Jrsz. te beduiden, dat hij slecht behandeld was en deze heeft hem in eenige gedichten verheerlijkt.
Hij begon een proces tegen genoemden raad van administratie, waarin hij 21 Mei 1853 voor den Hoogen Raad gepleit heeft, maar hij heeft het in alle instantiën verloren. Hij besloot toen, daar hij geheel berooid was, naar Amerika te reizen. Van het schip, waarmede hij daarheen is vertrokken, is evenmin als van hem ooit iets vernomen.
Hij schreef: Memorie gerigt aan den heer directeurgeneraal van Oorlog, de 2de druk is van 1835, geen uitgever vermeld; Eene geschiedkundige bijdrage tot eene juiste waardeering der staatkundige gebeurtenissen in Nederland in de maand Maart 1848, (den Haag en Amst. zonder jaartal (waarschijnlijk 1850)); Licht- en bliksemstralen, 1e gedeelte geen uitgever vermeld, waarschijnlijk 1853.
Hij was ongehuwd.
5. Jhr. Tjaard Anne Marius Albert van Andringa de Kempenaer, geboren op 17 juli 1806 te Lemmer, overleden op 23 maart 1870 te Leeuwarden. Volgt op 10
6. Hendrik van Andringa de Kempenaer, geboren op 16 december 1807 te Lemmer, overleden op 10 juni 1872 te Leeuwarden.
7. Nicolaas Joost Willem van Andringa de Kempenaer, geboren op 11 augustus 1809 te Lemmer, overleden op 9 januari 1826 te Leeuwarden.
8. Henriette Jacoba van Andringa de Kempenaer, geboren op 11 mei 1812 te Lemmer, overleden op 3 december 1897 te Assen.

Henriette Jacoba van Andringa de Kempenaer.
9. Gerard Dancker Jan van Andringa de Kempenaer, geboren op 26 december 1815 te Leeuwarden.
10. Bunno van Andringa de Kempenaer, geboren op 31 december 1817 te Leeuwarden, overleden op 11 augustus 1818 te Lemmer.
9. Jhr. Julius Burmania van Andringa de Kempenaer, geboren op 30 januari 1813 te Arnhem, overleden op 13 maart 1887 te Leeuwarden. Gehuwd op 4 april 1837 te Groningen met Jkvr. Aletta Catharina Alberda van Ekestein, geboren op 13 oktober 1814 te Leeuwarden, overleden op 25 maart 1875 te Leeuwarden. Dochter van Willem Alberda van Ekestein en Catharina de Wendt.
Uit dit huwelijk.
1. Tjallinga Aurelia Wilhelmina Camstra van Andringa de Kempenaer, geboren op 5 februari 1838 te Leeuwarden, overleden op 7 maart 1908 te 's-Gravenhage. Gehuwd op 21 augustus 1874 te Leeuwarden met Jhr. Mr. Idzert Frans van Humalda van Eysinga, geboren op 26 januari 1843 te Leeuwarden, overleden op 24 april 1907 te 's-Gravenhage. Zoon van Jhr. Mr. Frans Julius Johan van Eysinga en Johanna Henriette Reinoudine van Boelens. Jhr. Mr. Idzert Frans van Humalda van Eysinga, was eerder gehuwd op 11 april 1866 te Leeuwarden met Jkvr. Josine Imilie van Andringa de Kempenaer, geboren op 22 september 1845 te Sint Annaparochie, overleden op 21 april 1870 in Leeuwarden. Dochter van Jhr. Tjaard Anne Marius Albert van Andringa de Kempenaer en Amelia Gerardina de Schepper.
Tjallinga Aurelia Wilhelmina Camstra van Andring de Kempenaer (1838 - 1908)
2. Jhr. Willem van Andringa de Kempenaer, geboren op 23 november 1839 te Leeuwarden, overleden op 24 juni 1910 te Veenklooster. Volgt op 11
3. Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, geboren op 19 augustus 1841 te Langweer, overleden op 30 juli 1866 te Leeuwarden.
4. Catharina van Andringa de Kempenaer, geboren op 15 februari 1843 te Leeuwarden, overleden op 20 november 1918 te 's-Gravenhage.
5. Jhr. Mr. Daniel Wilco van Andringa de Kempenaer, geboren op 24 februari 1847 te Leeuwarden, overleden op 11 september 1915 te Zutphen. Volgt op 12
6. Jhr. Quirinus Catharinus Julius van Andringa de Kempenaer, geboren op 10 oktober 1850 te Leeuwarden, overleden op 24 juni 1888 te 's-Gravenhage. Gehuwd op 27 september 1883 te Leeuwarden met Jkvr. Adriana Wilhelmina van Andringa de Kempenaer, geboren op 26 december 1858 te Leeuwarden, overleden op 25 mei 1926 te Wijchen. Dochter van Jhr. Tjaard Anne Marius Albert van Andringa de Kempenaer en Amelia Gerardina de Schepper.

Jkvr. Adriana Wilhelmina van Andringa de Kempenaer.
10. Jhr. Tjaard Anne Marius Albert van Andringa de Kempenaer, geboren op 17 juli 1806 te Lemmer, overleden op 23 maart 1870 te Leeuwarden. Gehuwd op 30 oktober 1834 te Leeuwarden met Amelia Gerardina de Schepper, geboren op 21 juli 1813 te Leeuwarden, overleden op 1 augustus 1906 te Leeuwarden. Dochter van Imilius Josinus de Schepper en Amelia Gerardina van Sytzama.
Jhr. Tjaard Anne Marius Albert van Andringa de Kempenaer.
Amelia Gerardina van Andringa de Kempenaer-de Schepper
Amelia Gerardina van Andringa de Kempenaer-de Schepper. Op deze foto 90 jaar.
21 Juli was het 125 jaar geleden dat Vrouwe A. G. de Schepper, Douairière T.A.M.A. van Andringa de Kempenaer, geboren werd. Naar aanleiding van dit feit werd op Harsta State te Hogebeintum een gedenkdag gehouden waar een groot aantal kleinkinderen, achter-kleinkinderen en bet-achter-kleinkinderen aanwezig was, vertegenwoordigers van de geslachten van Andringa de Kempenaer, Buma van Eijsinga, van Heerdt tot Eversberg, van Löben Sels, den Beer Poortugael, Obreen Eekhout, Hannema, en van der Brandeler. Bron Hepkema's Courant.