Dijkstra, Hobbes Bob

Hobbes (Bob) Dijkstra, (student in de chemie) geboren op 4 september 1923 te Rotterdam, overleden op 7 april 1945 te Makkum.

Hobbes (Bob) Dijkstra

Hij was student in de chemie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Tijdens de bezetting was hij in Makkum ondergedoken. Dijkstra werd begraven op de Hervormde begraafplaats te Makkum.

Op zaterdagmorgen 7 april gebeurt er een drama in Makkum. Er is een massale razzia gehouden, waarbij vele Makkumers werden gearresteerd. Daarvan werden 6 jongemannen, na een zwaar verhoor, gefusilleerd: Sjoerd Adema (broer van Otto), Hobbes Dijkstra, Fetze Elgersma, Hermanus Falkena, Jacobus Keller en Hendrik Lemson. Naderhand werd de gearresteerde Jan Emmens meegenomen door de Duitsers, over de Afsluitdijk. Ook hij werd gedood, en wel bij Anna Paulowna.

Verraad sloeg toe in Makkum.

Toen de Afsluitdijk zou worden aangelegd, werd er van militaire zijde op gewezen, dat deze verbinding van uitermate groot strategisch belang zou worden. Hiermee kreeg Holland een nieuwe invalspoort, die onverhoopt ook gebruikt kon worden door vijandelijke legers. Daarom werden op Kornwerderzand zware kazematten, die bij de Duitse inval hun waarde bewezen. de vijand kwam er niet langs, totdat Nederland capituleerde. Het strategisch belang bleef; nu voor de bevrijding van ons vaderland, aldus de militairen.

Zoals we al schreven (deel I, hoofdstuk I) kwam het Legioen Oud-Frontstrijders (LOF) in 1940 al in actie, via burgemeester mr. S. M. van Haersma Buma te IJsbrechtum. Deze stuurde zijn chef van politie, Sikke de Jong, die daar zijn vrouw gevonden had, naar Makkum, het grootste dorp in de gemeente Wonseradeel, gelegen op vier kilometer afstand van de Afsluitdijk aan de kust. De Jong ging zeer voorzichtig te werk. Hij charterde voor het verzamelen van inlichtingen onder andere Jan F. M. H. Bergsma en Feike W. de Boer, twee jonge ondernemende, en de wat oudere Romke P. de Boer - allen zakenlieden. Al spoedig bleek deze actie prematuur te zijn, maar de mannen bleven de bezetter waar mogelijk afbreuk doen, samen met vrienden, ook in de omliggende dorpen.

Het eigenlijke verzet in Makkum begon met de verspreiding van illegale vlugschriften met de naam Stormvogel onder leiding van Bergsma en met hulp van onderduikers. De illegale actie nam een grote vlucht onder de bezielende leiding van de gereformeerde predikant ds. L. Touwen, zijn hervormde collega ds. A. E. van Baalen en pastoor L. H. L. de Jong. Vooral het onderbrengen van Joden vroeg veel inspanning. Langzaam maar zeker groeide Makkum uit tot een broeinest van verzetsactiviteiten.

Tot maart 1944 ging alles goed. Toen werden in Bolsward, Wommels, Witmarsum en Franeker zestien mannen gearresteerd, wegens NC-activiteiten (Nationaal Comité). Tevoren was afgesproken dat zij in zo'n geval de naam van Jan Bergsma mochten noemen als de grote boosdoener (zie deel II, blz. 34 vv.) en na enkele dagen deden ze dat ook, maar toen was Bergsma al buiten Friesland ondergedoken. Het nadeel voor Makkum was, dat hiermee de aandacht van de SD meer op deze plaats was gevallen.

Een bijzondere verzetsfiguur was Tijmen van den Berg, die samen met zijn broer Aart een handel had in zoetwatervis, met daarnaast een rokerij en een conservenfabriekje. Hij kon de Duitsers in hun eigen taal te woord staan en deed dit met grote vrijmoedigheid. De bezetters vonden al spoedig de weg naar hem en zijn gerookte paling. Tijmen was nogal scheutig met de paling, maar weigerde grote hoeveelheden aan Leeuwarden te leveren.

In Makkum was hij voor de bonzen een royaal gastheer, waardoor hij een goede verstandhouding wist te kweken met vrijwel alle alle Duitse prominenten. Zelfs Beauftragte Ross deelde in zijn gunsten, die temeer gewaardeerd werden, omdat Tijmen altijd voldoende sterke drank achter de hand had. En niemand die iets vergat op deze festijnen behoefde zich daarover zorgen te maken, omdat het verlorene ofwel terug bezorgd werd, of tot zijn beschikking werd gehouden. De firma Van den Berg was zeer correct!

Maar dit alles had een bedoeling. Tijmen trad op als beschermheer van de Makkumers. Werd iemand gearresteerd wegens illegale handelingen, dan ging hij naar het hol van de leeuw met drank en vette paling. Was daardoor de sfeer vriendschappelijk genoeg geworden, dan werd het tere onderwerp als toevallig ter sprake gebracht en vaak waren de moffen dan bereid zich ook niet te laten kennen en schreven een bewijsje voor vrijlating of bepaalden hoeveel losgeld er betaald moet worden.

Het was opmerkelijk dat dit nooit lukte bij Lammers; die goot liever zijn glaasje leeg op de grond dan onder invloed te raken en ondoordachte dingen te doen. Maar uiteraard kon hij zich niet verzetten tegen beslissingen van de Duitsers, al probeerde hij het wel.
We beschreven al, hoe door de activiteiten van Tijmen een groot gevaar afgewend werd (deel II, blz. 359 vv). daarbij vermeldden we ook, dat ds. Touwen later toch gearresteerd en gefusilleerd werd. Van die tijd af paste de leefwijze van R. P. de Boer en pastoor De Jong zich geheel aan bij de gevaren die hen bedreigden.

Gelukkig kregen zij veel hulp en veilige adressen. Door dit alles werd echter duidelijk dat de gevaren voor Makkum steeds groter werden en Tijmen was erg bezorgd over de onderduikers die hij in zijn fabriek te werk gesteld had. Daarom besloot hij naar Leeuwarden te gaan om de opperslavendrijver Hendriock over te halen hem Ausweise te verstrekken. Het lukte. Toen Hendriock in de juiste stemming gebracht was, gaf hij Tijmen een aantal blanco Ausweise mee, zonder dat de namen van de onderduikers genoteerd werden. Er waren te weinig, maar valse zorgden voor aanvulling. Weer een zorg minder.

Na Dolle Dinsdag 5 september 1944 - te vroege viering van aanstaande bevrijding die veel Duitsers en NSB'ers in paniek bracht -ab] veranderde er veel in Makkum door de opbouw van de NBS (Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten).

In september keerde Jan Bergsma naar Wonseradeel terug. Hij was al veel eerder aangewezen als districtscommandant, maar omdat hij slechts als onderofficier had gediend en met het oog op strategisch belang van de Afsluitdijk vroeg met drs. S. P. van Tuinen, toen wonende in Bolsward, deze functie over te nemen. Deze was reserveofficier en als leraar uit Leeuwarden ondergedoken. Omdat hierbij steeds meer de nadruk werd gelegd op de militaire dan op de bestuurlijke taak, vroeg hij ontheffing en werd in zijn plaats benoemd het hoofd van de O.L. school te Jubbega, Jan Gorter. Bergsma werd toen gemeentelijk commandant en de nog niet gezochte J. P. Tichelaar plaatselijk commandant te Makkum.

Hoofd van de district-inlichtingendienst werd R. P. de Boer, die zich nog steelsgewijze door Makkum bewoog. Diens rechterhand was de politieman C. Krijger, wiens vrouw uit Kornwerderzand afkomstig was en die sinds de herfst '42 gestationeerd was op de Kop van de Afsluitdijk. Krijger (Rob), die later gemeentelijk operatielijder werd, rapporteerde alle Duitse troepenbewegingen en had zich verzekerd van de medewerking van de waterstaatsambtenaar W. van Krieken, wiens tekeningen opvielen door volledigheid en nauwkeurigheid, mede doordat hij de beschikking had over het waterstaatsarchief.

Het conservenfabriekje van Van den Berg kreeg het steeds drukker. Tevoren was daar vooral vis ingeblikt, die verzonden werd naar gevangenen in kampen. Tijdens de Hongerwinter werd de zaak uitgebreid met vleesconserven, vooral gehakt. Op grond van zijn relaties kreeg Tijmen Duitse vervoersvergunningen; toen de officiële vergunningen onvoldoende bleken voor de wassende stroom, werden ze nagemaakt. N. J. Popma, directeur van de Hollandia-fabriek in Bolsward, was de grote stimulator van deze tochten. Hij liep ook het eerst tegen de lamp. De Grenzschutz te Harlingen hield een auto aan, waarin hij en pater Van Straaten meereden en constateerde dat de transportpapieren vals waren.

Ogenblikkelijk ging Van den berg er op af met twintig pond gerookte paling en de nodige sterke drank en het gelukte hem de chauffeur uit Schettens en de beide passagiers vrij te krijgen. Een week later werd Popma weer gearresteerd, ditmaal samen met Van den Berg, weer om die valse papieren, maar ook nu kwamen ze na een week weer vrij. De voedseltransporten werden voorgezet, ook met schepen.

Volgens IJpma vond de eerste wapen-dropping in district VI plaats in de nacht 19/20 oktober op Pankoeken onder Witmarsum, op het land van boer Leijendekker. Ook hier werd de ontvangstploeg verrast door de hoeveelheid en zwaarte van de containers, die over een vrij grote afstand vervoerd moesten worden naar een praam in de Harlingervaart. Het lukte nog net voor het licht werd af te varen, maar besloten werd de volgende dropping dichter bij de vaart te doen plaats vinden. daardoor liep er iets mis; twee containers kwamen ver buiten het veld terecht, waarvan één tenslotte nog gevonden werd in een haag bij een boer, maar de tweede zoek bleef.

Nu was in het land een veulen door een container gedood en de eigenaar gaf dat aan bij de politie. Hoewel de (NSB!) burgemeester nog probeerde de zaak te sussen, was de boer onverzettelijk. Toen de Duitsers bij hun onderzoek de ontbrekende container vonden was het terrein ongeschikt geworden en werden de activiteiten verplaatst naar Tjerkwerd.

Het is aannemelijk dat het vinden van de container onder Witmarsum de aandacht van de Duitse contraspionage des te scherper op de Kop van de Afsluitdijk heeft gevestigd. In ieder geval besloot zij een zwaargewicht verrader daarheen af te zenden om uit te zoeken wat daar op militair gebied precies aan de hand was. deze was Matthijs Adolf Ridderhof, koopman te Amsterdam.

Al vroeg in de oorlog was hij betrapt op zwarte handel in goud en diamanten en in de cel had dit onguur individu zich verkocht aan de Duitse contraspionage. Zijn grootste 'succes' is geweest het opsporen van een Nederlandse zender naar Londen, waardoor het Engelandspiel [Duitse contraspionagedienst krijgt twee Engelse SOE spionnen in handen met wie ze de SOE lange tijd om de tuin leiden waardoor rond de vijftig Nederlandse geheim agenten vermoord worden - ab] ontstond. De gevolgen van zijn werkzaamheden werden slechts in kleine kring bekend en door zijn werkterrein geregeld te verleggen naar plaatsen waar hij een contactpersoon had die hem als illegale werker beschouwde, kon hij steeds nieuwe slachtoffers maken. Als de klap viel, was hij al vertrokken.

Na een bezoek aan zo'n contact in Groningen kwam Ridderhof in Makkum al spoedig terecht bij de fabriek van Van den Berg, met zijn vele onderduikers. Daartoe behoorde ook J. Keman (of Keeman) uit Amsterdam, die dubbel kwetsbaar was: als officier en omdat hij getrouwd was met en Joodse vrouw. Van den Berg had hem aangesteld als procuratiehouder, maar hij bleef niet lang in Makkum wonen. Keman (Engelbert) huurde een landarbeiderswoning bij Piaam en besteedde meer tijd aan de NBS dan aan het bedrijf. Ridderhof kreeg al spoedig het vermoeden dat hij een belangrijk contact aangeboord had. Maar Keman gaf zich niet bloot.

Ridderhof, 'een dikke pafferige kerel met een verlopen gezicht', gaf zijn referentie op, zwaaide met het pistool dat hij altijd bij zich droeg, praatte over het vele geld dat hij bezat en schepte op over het illegale werk dat hij verrichtte. de referentie klopte; Keman kreeg een gunstig getuigschrift. Toch vertrouwde hij de zaak niet geheel en gaf door dat men tegenover Ridderhof, of 'ome Gerrit' zoals hij zich noemde, moest zwijgen over alles wat met de NBS samenhing.

Bij de bezoeken die Ridderhof aan Makkum bracht, liep hij overal tegen de muur van stilzwijgen, zodat hij tenslotte begreep een andere weg te moeten inslaan. Daarom verzocht hij een onderduikadres te zoeken voor een 'zware jongen' uit het Groningse verzet die dringend enige tijd rust moest hebben. Dat kwam wel in orde.

Vanzelfsprekend was deze onderduiker een handlanger van Ridderhof: de 32-jarige machinist Jan Harm Brouwer uit Groningen. Deze hoopte met hulp van de Duitsers op de maatschappelijke ladder te kunnen stijgen, hetgeen zijn domheid eerder had belet. Moest hij daarvoor over lijken gaan, dan was dat voor hem evenmin als voor Ridderhof bezwaarlijk, maar evenals deze stootte hij bij de leiders op een muur van terughoudendheid. Het enige wat hij gewaar werd was een aantal namen en adressen van NBS'ers uit de lagere regionen, die zelf ook niet veel wisten.
Ridderhof besloot eind februari zelf nog eens een poging te doen.

Hij reisde naar Makkum en verzocht om een onderhoud met de district-operatieleider. Deze was echter ziek; zijn plaatsvervanger, de rechercheur C. van Wijk uit Sneek, hoorde de voorstellen van Ridderhof aan. Deze vertelde door omkoping in het bezit te zijn gekomen van een lijst van Makkumers die door de Duitsers verdacht werden. Als Van Wijk nu een lijst van leiders van de NBS overlegde, zou hij de namen met elkaar kunnen vergelijken en de verdachten kunnen waarschuwen. Bovendien zouden de Duitsers van plan zijn een razzia te houden, maar Ridderhof beloofde tijdig te zullen waarschuwen, vooral de mensen die op de lijst stonden. Onnodig dat dit verzoek 'van ome Gerrit' beslist afgewezen werd, al kon men Ridderhof concreet nog geen verraadplannen verwijten.

En toen, volkomen onverwacht, kreeg Brouwer zijn kans. Hij hoorde dat de NBS zich ernstig zorgen maakte over de activiteit van de Zollkommandant in Harlingen, deze zou verraders gebruiken. 'Swarte Jan' te Arum was gearresteerd wegens kolendiefstal en de politie had op hem verdachte gegevens gevonden, waaronder namen van illegale werkers. Leden van de sabotageploeg hadden hem voor zijn huis neergeschoten, maar het vermoeden bestond dat de Zoll meer van dergelijke individuen gebruikte. Kon de commandant niet uitgeschakeld worden?

Brouwer bood aan dat karweitje op te knappen: in Groningen had hij zoiets ook wel gedaan. Er was aarzeling dit aanbod te aanvaarden, maar Brouwer nam op zich dit geruisloos te doen. Nog waren er bedenkingen, maar omdat men zogenaamd om wapens verlegen zat, ging men met hem in zee op voorwaarde dat hij het pistool, de koppelriem en de pet van het slachtoffer zou meebrengen.

Onnodig te zeggen dat Brouwer zich met zijn superieuren te Groningen in verbinding stelde. De commandant van Harlingen kreeg opdracht geruisloos te verdwijnen en de gevraagde bewijsstukken af te geven. Zelfs zijn soldaten, die wisten dat hun commandant geregeld dronken was, namen aan dat hij in de haven was gevallen en verdronken was. Het tekent de leiding van de NBS in deze streek dat men desondanks uitermate gereserveerd bleef tegenover Brouwer, maar bij de jongere leden was deze nu een veelbesproken figuur. Kort na zijn 'heldendaad' verdween Brouwer een tijdje van het toneel. Hij wist nog steeds te weinig van de wapenopslagplaatsen, al had hij van horen en zeggen wel het een en ander opgestoken.

Die wapens waren over verschillende dorpen verspreid, deels ook naar andere districten gebracht. In Makkum had men ze eerst naar de fabriek van Van den Berg willen brengen, maar bij nader inzien besloot Feike W. de Boer ze te verbergen op de zolder van een garage, die behoorde aan bakker Zondervan, maar verhuurd was geweest aan Willem de Boer en vanuit diens pand te bereiken was - zonder dat de beide mannen daarvan wisten.

Inmiddels kwam er een Duitse bezetting (Wehrmacht) te Makkum. Het gaf een schok toen men hoorde dat deze de garage in gebruik wilde nemen; de wapens moesten onmiddellijk overgebracht worden. Boer Jan Werkhoven reed met paard en wagen de garage binnen, Feike de Boer en sabotageleider Hobbes Dijkstra laadden de gevaarlijke spullen op de wagen, geholpen door bakker Zondervan, die geen enkele vraag stelde.

Werkhoven reed weg met Feike en Hobbes (Bob) achterop. Onderweg passeerden zij de Ortskommandant die hen scherp opnam, maar niets deed. Nu werden de wapens opgeslagen in een schuurtje in het weiland.

Op 27 maart werd Makkum onderworpen aan een grote razzia grotendeels uitgevoerd door de Wehrmacht. Er werd minder naar onderduikers dan naar wapens gezocht, maar ze werden niet gevonden. Achteraf viel het wel op dat vooral gezocht was op plaatsen waar wapens verborgen waren geweest, maar op dat moment had men er nauwelijks erg in. Ook bracht men de razzia niet in verband met de verdwijning van Brouwer, een dag of wat eerder.

Een week later kwam deze, kennelijk op Duits bevel, weer terug en verzocht toen commandant van een gevechtsgroep te mogen worden. Van Wijk arrangeerde een afspraak met hem, maar verborg zich in een ander huis om Brouwers komst af te wachten. Maar deze verscheen niet; hij was bang geworden en naar Groningen gegaan om verslag uit te brengen.

Om 3 uur in de morgen van 7 april kwam de bloeddorstige bende van de SD uit Groningen, onder aanvoering van de beruchte Lehnhoff, bij de SD te Sneek, waar Ströbel opdracht kreeg om al zijn beschikbare manschappen, de Grenzschutz-soldaten en de landwachters uit hun bed te halen voor een grote Aktion te Makkum. Het vroege uur en het besef dat het nu ook om hun eigen aftochts-lijn ging zal wel de hoofdverklaring zijn voor de ongewone wreedheid waarmee ze optraden. Ströbel voegde het weinige dat hij wist over Makkum bij hetgeen Lehnhoff te weten was gekomen en met groot vertoon van macht trok de bende naar Wonseradeel.

Ströbel deelde de patrouilles in en gaf de briefjes af met de adressen van mannen die gearresteerd moesten worden. Hij gaf de uitdrukkelijke opdracht ze allemaal levend te vangen, omdat ze verhoord moesten worden over de wapenopslagplaats(en). Er moest rekening worden gehouden met gewapende tegenstand; waarschijnlijk was de marechaussee-kazerne het centrum van de NBS en daarom moest die in de tirailleurslinie worden omsingeld en ingenomen. Vervolgens moesten alle gevangenen daar heengebracht worden.

Besloten werd eerst Keman te arresteren, omdat diens 'schuld' wel vaststond. Ridderhof had niet alleen verteld wat hij wist uit Makkum, maar ook dat Keman in contact stond met de koopvaardijkapitein J. Bottema uit Zoutkamp, die onder de schuilnaam Brandy voor de Engelse geheime dienst werkte en in Makkum ondergedoken was geweest. Maar toen ze bij het huis te Piaam kwamen, was de vogel gevlogen; Keman had juist op tijd een andere woning betrokken.
Dit oponthoud gaf een verzetsman, Nammen Buwalda, uit Piaam, de tijd om snel naar Makkum te gaan om R. P. de Boer te waarschuwen. Deze was om half zes al in de winkel bezig en waarschuwde zijn vrienden. Voor sommigen kwam dat nog op tijd; zo kon Tichelaar nog ontkomen naar Kornwerd. Voor anderen was het te laat.

De vijand was met grote vaart naar Makkum gereden. De marechaussee-kazerne bleek leeg. R. P. de Boer begreep dat het ook zijn tijd werd, toen hij zijn vriend Tijmen van den Berg zag wegvoeren. Hij fietste als een oudere koopman, die zijn klanten moest bedienen, door de afzetting. Onderweg kwam hij Keman tegen, die nog van niks wist en ogenblikkelijk rechtsomkeert maakte. Kort daarna was de hele staf van gemeente en district gewaarschuwd.

Feike W. de Boer zou juist op de fiets er op uit, maar kreeg een lekke band. Bij de rijwielhandelaar vertelde een jongen hem dat de Duitsers juist zijn huis waren binnengedrongen en alles overhoop haalden. Verraad van Brouwer, flitste het door hem heen, omdat een gedienstige onderduiker deze eens voor papieren naar hem toe had gebracht. Hij vluchtte naar de christelijke school en bracht daar de hele dag op zolder door.

Tijdens de huiszoeking in de fabriek werden een paar handgranaten en een machinepistool gevonden. Tijmen van den Berg wist eerlijk niet dat die daar verborgen waren en vertelde dat ook tegen de Duitsers, die hem natuurlijk niet geloofden. 'Had ik die wapens hier verstopt, dan hadden jullie die niet gevonden', zei hij, 'net zo min als het radiotoestel dat wel met mijn toestemming is opgeborgen'. Hij moest de schuilplaats daarvan aanwijzen en zijn bereidwilligheid bracht de Duitsers aan het twijfelen omtrent zijn schuld en dit redde zijn leven. Wellicht speelde daarbij ook mee, dat ze Keman aanzagen voor de belangrijkste man in de NBS.

Helaas kende Brouwer een aantal namen en adressen heel zeker. In Makkum had hij onderdak gevonden bij Johannes Adema, vader van een groot gezin en een adres waar vele onderduikers verbleven of samenkwamen. De vader, zijn zoon Sjoerd en de onderduiker J. P. Keller (Koos) werden gearresteerd.

Waarschijnlijk hebben de jongeren Brouwer wel vertrouwd en namen en adressen genoemd van jonge mannen die ook tot de NBS behoorden. Voor zover grijpbaar werden allen gevangen genomen, zelfs al wist de verrader niet concreets over hen mee te delen, zoals van de doopsgezinde predikant A. H. van Drooge, die alleen onderduikers hielp. Soms wist Brouwer het ook niet goed. Zo noemde hij een arts, die de NBS-ers een cursus EHBO gaf. Dat was dokter J. D. Sibie, maar Brouwer wist niet dat er twee artsen in Makkum woonden. De Duitsers overvielen het huis van de huis- en tandarts F. N. Bogtstra, die hen in pyjama zag aankomen. Snel dook hij in een schuilplaats en hoewel die geopend, doorgelicht en opgemeten werd, vonden ze hem niet.

Na het vertrek van de barbaren wist hij ongezien een boerderij te bereiken, van waaruit hij het vervolg kon afwachten. tegen de middag kwamen de SD'ers terug, haalden het hele huis overhoop en stalen als eksters. Bijzonder van pas kwam de sterke drank die snel door de kelen werd gegoten; ook werd het geweckte varkensvlees verorberd. Toen de rovers het belangrijkste bij elkaar hadden gestolen, sloegen ze vrouw en kinderen van Bogtstra het huis uit, overgoten dat met benzine en staken het in brand. Bogtstra kon duidelijk zien wat er gebeurde, woedend, maar machteloos. Doch luttele uren later zou hij aan eigen materieel verlies nauwelijks meer denken. Toen hij hoorde wat zich in en bij de kazerne had afgespeeld.

Daar waren de (meest jonge) mensen samengebracht, wier namen Brouwer had doorgegeven. Sommigen hadden belastende verklaringen tegenover hem geuit, van andere had de verrader alleen maar vermoedens. Dat kwam er niet op aan: Mee! In de marechaussee-kazerne [ligt op het terrein van David Visser aan de Ds. L. Touwenlaan - ab] zouden ze het wel uitzoeken. Wat zich daar toen afgespeeld heeft is onbeschrijfelijk. Voor overlevenden was het later een nachtmerrie. De Duitsers gingen als beesten tekeer - en dan moeten we ons verontschuldigen tegenover echte beesten.

Het was 7 april. De geallieerden rukten snel op naar het noorden; de vorige dag was Zuid-Drenthe al bereikt. De Duitsers zagen hun noordelijkste oost-west verbinding bedreigd en op het kritieke punt Kop Afsluitdijk stonden vrijwilligers klaar van de NBS om gewapenderhand hun de voet dwars te zetten. Ze vingen mensen, maar waar waren de wapens? Dat moest uit de gevangenen geslagen worden en snel! Vooral zij die er over gesproken hadden met de verrader moesten het ontgelden, maar ook de anderen werden niet gespaard. verscheidene beulen waren heel of half dronken en leefden hun sadisme met wellust uit.

Overlevenden vertelden later dat sommige slachtoffers er ontoonbaar uitzagen, met onherkenbare gezichten en inwendige kneuzingen. Geen wonder dat tenslotte enigen van hen door de mand vielen en namen en adressen begonnen te noemen.

In deze sfeer werd ook de plaats genoemd waar de wapens waren opgeslagen: in een schuurtje in het weiland. Onmiddellijk werd een patrouille uitgezonden, die het na lang zoeken gelukte het schuurtje te vinden. De wapens werden naar Makkum meegenomen.

Voor zover ons bekend werden er geen nieuwe namen uit Makkum genoemd, maar wel van NBS-ers uit de buitendorpen, waarschijnlijk door koeriers. Ook daarheen werden meteen patrouilles uitgezonden. In Idsegahuizen vingen ze bot. Daar was het begonnen om H. Schrale, al lang lid van de OD, die zijn boerderij beschikbaar had gesteld voor wapeninstructie door de Vlaming Groenewoud; gelukkig wist hij door de landerijen te ontkomen aan een welhaast zekere dood.

In Gaast vonden ze onderwijzer Bruggenkamp wel thuis, de wapens die hij verondersteld werd te hebben opgeslagen werden niet gevonden. Bruggenkamp verklaarde dat zijn verdacht zijn een uitvloeisel was van kinderpraat: schoolkinderen hadden enkele patronen gevonden en aan hem overhandigd, maar hij had het spul meteen in een vaart gegooid. Toch werd ook hij meegenomen, evenals zijn plaatsgenoot Yde de Boer.

Ernstige gevolgen had het noemen van de naam Fetse Elgersma te Schraard. De Elgersma's waren de verzetters van het eerste uur en bereid tot grote risico's. De gevangen onderduiker H. L. Th. Lemson, twintig jaar oud, moest mee om de boerderij aan te wijzen. Daar werden twee stens gevonden; Elgersma en de onderduiker Hermanus Falkena werden gearresteerd. Jan Emmens, een anders NBS'ers, zou juist op de fiets vertrekken toen ze hem aanhielden. Hij vertoonde zijn vals PB en verklaarde evacué te zijn. Een tijd lang hebben de Duitsers dit geloofd, maar hij kwam niet vrij.

Intussen ging het beulswerk in de kazerne door. Naarmate er meer gedronken werd, nam de wreedheid toe, maar tenslotte moest wel aangenomen worden dat hetgeen er uitgeslagen was, vrijwel alles was wat de SD weten wilde. Door de wapenvondst was de verzetshaard Makkum uitgeschakeld en de verbinding met Holland gewaarborgd. Wat nog restte was wraak.
Lehnhoff, die al bijna dronken was, besloot snel 'recht' te doen en gelastte een executie voor te bereiden. Ondanks het feit dat sommigen van zijn ondergeschikten (volgens één verklaring ook de verrader Brouwer) aandrongen op matiging, bepaalde hij dat zes man hun verzet met hun leven moesten betalen.

Alle gevangenen was het aan te zien, dat zij zwaar mishandeld waren, maar zij die kennelijk het zwaarst geleden hadden, werden door Lehnhoff aangewezen en apart gezet. Met veel haast werd een vuurpeloton gevormd, waarvan sommige leden helemaal dronken waren. De zes slachtoffers stonden nog niet eens op hun aangewezen plaatsen, toen Ströbel al commandeerde: Vuur! Het gevolg was afschuwelijk; de meeste getroffene waren niet meteen dood, doch in de buik en borst getroffen wentelden zij zich in doodsstrijd over de grond. Daarop werden ze met pistoolschoten afgemaakt.

De slachtoffers waren:

  • Sjoerd Adema, 25 jaar;
  • Hobbes Dijkstra, 21 jaar;
  • Fetse Elgersma, bijna 45 jaar;
  • Hermanus Falkena, 24 jaar;
  • Jacobus P. Keller, 23 jaar;
  • Hendrik L. Th. Lemson, 19 jaar.

En toen moest hun wraak ook nog gekoeld worden op dood goed. De helden waren nog niet vergeten dat zij in de ogen van de Makkumers een figuur hadden geslagen doordat ze met uiterste voorzichtigheid en groot vertoon van macht de marechaussee-kazerne die leeg bleek te zijn hadden beslopen en bestormd. Daarin was een vat benzine gevonden, dat nu uitgegoten werd over de brandbaarste plaatsen. Toen werd er een lucifer ingegooid en van het gebouw bleef slechts een puinhoop over.

Daarop trokken de helden zich terug, een dorp in rouw achterlatend. Uiteraard namen ze de gevonden wapens mee. Maar ook alle gevangenen werden ingeladen en naar Sneek vervoerd. De bevrijding was aanstaande. Zouden zij die nog alle levend halen? Helaas...

R. P. de Boer wilde er wat aan doen. Een filiaalhouder te Staveren was indertijd opgejaagd en De Boer had er orde op zaken moeten stellen. De Ortskommandant daar had hem voor een onschuldige oude koopman aangezien en hem tegemoetkomend behandeld. Zou die? De Boer ging er heen en de vijand beloofde er wat aan te zullen doen. Zondag 10 april kwam zijn zoon Pier vrij. In de loop van de week volgden er meer: op 13 april kwamen er nog twee vrij en toen zat alleen Jan Emmens nog gevangen, terwijl Ströbel c.s. zich klaar maakten voor de vlucht.
Emmens werd als het zwaarste geval beschouwd.

Toen zijn schuilnaam bekend werd bleek die ook voor te komen op de papieren van kapitein Pander. Er schijnt nog wel over zijn lot onderhandeld te zijn: voor vrijlating was zijn vergrijp te zwaar; hem laten zitten bij het vertrek werd eveneens verworpen; dan moest hij maar mee. Zo althans stelden de SD'ers het voor hun eerste verhoor, maar de mannen van de Politieke Opsporingsdienst (POD) geloofden dit simpele verhaal niet. Al spoedig bleek toen dat de SD'ers precies wisten wat de bedoeling van hun commandant was: Emmens moest vermoord worden, niet in Sneek maar onderweg.

Emmens kwam in de wagen van de Duitsers Walter Michels en Richard Paul Unger met de Nederlandse SD-er Grootjans. Het was de bedoeling in colonne naar Holland te rijden, maar bij de Afsluitdijk moest Emmens weer aan Ströbel overgeleverd worden. Toen wist ik al dat Emmens doodgeschoten zou worden, aldus Michels. Maar door het drukke verkeer raakte de colonne uit elkaar. Bij de Afsluitdijk werd nog een tijd op Ströbel gewacht, maar tenslotte werd doorgereden.

In Noord Holland aangekomen namen de SD'ers de tijd om een plasje te doen. Emmens kreeg daar ook toestemming voor en de handboeien werden afgedaan. Terwijl Emmens stond te wateren schoot Grootjans en Emmens viel voorover, waarschijnlijk meteen dood. de volgende dag werd zijn lichaam in een kanaal bij Anna Paulowna gevonden. Hij is 28 jaar oud geworden en liet een vrouw en een kind na.

Onmiddellijk na de bevrijding van hun dorp op 18 april kwamen de Makkumers in het geweer om de verraders op te sporen. Brouwer had zich bij de overval als landwachter verkleed en een bril opgezet. Hij was door meer dan één herkend; doch men wist geen adres, alleen dat hij uit de stad Groningen kwam en dat daar het onderzoek moest beginnen. Velen hadden weinig vertrouwen dat hij daar aanwezig zou zijn, maar de vier mannen die er heen trokken hadden geluk: Brouwer was al als NSB-er gearresteerd en toen de Makkumers uitlegden wat hij had uitgespookt, mochten ze hem meteen meenemen.

Uiteraard kon hij niet ontkennen, alleen zijn handelswijze zo onschuldig mogelijk voorstellen. Er waren aanwijzingen dat hij voor het verraad 500 gulden had ontvangen, maar dat bleef hij tegen spreken; waarom hij het dan wel gedaan had, werd zelfs voor de rechters, die hem tot levenslang veroordeelden, niet duidelijk.

Bij zijn verhoor had Brouwer een belangrijk feit losgelaten: het adres waarop hij Ridderhof te Amsterdam kon bereiken. Nauwelijks was het Westen bevrijd of Van Wijk en Keman trokken met een pas van de Canadezen naar het opgegeven adres. Daar stond inderdaad Ridderhof op de deur en een vrouw riep door het raam wat er aan de hand was.

De beide jagers stoven de trap op, het pistool in de vuist, maat het bleek dat de vrouw een zuster van Matthijs was, die daar woonde met haar moeder. Angstig vroegen de vrouwen of de mannen wel 'goed' waren, want Matthijs was een paar dagen eerder weg gegaan uit vrees voor communisten, die hem wel eens konden vermoorden. Toen de zuster het nieuwe adres opgegeven had, vertelden de mannen haar waarom Matthijs gezocht werd, wat haar zichtbaar verbijsterde.

Bij het nieuwe adres aangekomen vertelde een kruidenier dat daar juist een 'dikke kerel' was gearresteerd; dat moest Ridderhof zijn, dachten de mannen, maar onder de gevangenen bleek hij niet aanwezig. Toen terug; ze moesten drie hoog zijn, vertelden de buren, daar woonde een NBS'ers die altijd om zes uur thuis kwam, maar van gasten hadden ze nooit iets vernomen. Toen de man thuiskwam, in een overal met NBS-armband, kreeg hij de opdracht de deur te openen en zich meteen weer op de gang terug te trekken. Van Wijk en Keman, pistool in de hand, stoven naar binnen en... daar stond Ridderhof in de verste hoek.

Handen omhoog, schreeuwde Van Wijk, maar aan dit bevel werd niet voldaan. Langzaam liep 'Ome Gerrit' in zijn richting. Van Wijk nam geen risico en schoot hem in de borst. Toen hij over de vloer lag had Ridderhof nog de brutaliteit te zeggen: ' Moet dat nu zo Herman? Ik heb toch niets gedaan.' Hij voegde er nog vele smoesjes aan toe, maar zei uiteindelijk: 'Ja, ik moest'. Toen werd hij naar het ziekenhuis gebracht, waar hij veertien dagen verbleef en toen naar de gevangenis overgebracht werd.

Bij het verhoor door de Nederlanders en de Engelsen gezamenlijk kwam zijn schuld onomstotelijk vast te staan. Zijn verraad was begonnen in 1941, toen hij gevangen zat. Hij werd vrijgelaten om voor de Duitsers te werken. Bij de illegaliteit wist hij vertrouwen te wekken. Zijn belangrijkste verraad was, toen hij zei waar de Nederlandse ontvangstorganisatie agenten en sabotagemateriaal uit de lucht verwachtte.

Zijn verhaal klonk zo ongeloofwaardig dat Giskes zei: ' Gehen Sie zum Nordpol mit solchen Geschichten'. Vandaar de naam 'Nordpolspiel': het Engelandspel. Vergeleken met de daarbij gemaakte slachtoffers waren die te Makkum slechts een toegift. Het bijzonder gerechtshof veroordeelde deze kwabbige vetzak tot de dood. Het vonnis aan de toen 51-jarige werd op 1 maart 1947 voltrokken.

P. Wijbenga - Bezettingstijd in Friesland (dl 3 - hfdstk 94)

  • Na de oorlog schreef Pieter Wijbenga, een van de hoofdleiders van het Friese verzet, eerst in Drachten, later in Leeuwarden, na de bevrijding chef-redactie Friesch Dagblad, 'de krant van Hendrik Algra', het boek “Bezettingstijd in Friesland”.

Bob Dijkstra, oud 21 jaar, chemisch student aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, 7 April 1945 te Makkum door de Duitse Sicherheitsdienst vermoord, na hardnekkig te hebben gezwegen bij 'n drievoudig zwaar verhoor, schreef october 1944 deze brief om die aan zijn ouders te geven als hij mocht vallen in de strijd voor ons Vaderland.

Als U deze brief ontvangt zal een groot verdriet U getroffen hebben. U weet, dat Ik deze 4 jaren naar mijn vermogen gewerkt heb om onze vaderlandse zaak te dienen. Nu, ongeveer 3 maanden geleden, werd mij een zwaardere en nieuwe taak op de schouders gelegd en kwam ik bij het ondergrondse leger. Ik kon niet met U praten, hoe te beslissen, omtrent deze gewichtige stap, er was niet genoeg contact tussen ons om dat te bespreken en Ik werd dus helemaal aan mezelf overgelaten.

Ik ben toen toegetreden, omdat Ik het allereerst een plicht vond van een krachtig christelijk student om in alles voor ons Nederlandse volk een voorbeeld te wezen en alles voor dat volk over te hebben. Vooral omdat Ik eèn christen geloof te zijn en tracht te zijn, heb ik de moed gevonden om deze stap te doen. Ik kan mijn lot In Zijn hand stellen en vertrouwen dat Hij mij In grote gevaren zal behoeden en Indien Ik viel, dan was dat Zijn wil en naar mijn overtuiging In Zijn dienst.

Nu weet ik wat Moeder zou zeggen: „Waarom juist jij?" Maar Ik ben een christen, èn krachtig gebouwd èn jong. Wie zou het dan moeten doen, als Ik met zoveel voorrechten niet wilde? Niet dat deze beslissing me niet moeilijk viel. Mijn leven Is niet ten volle ontplooid, de grote liefde hier op aarde heb ik niet gekend, m'n prachtige toekomst moest Ik ook kunnen loslaten en Ik wist dat mijn sectie een zeer moeilijke taak zou hebben; tevens moest ik de kans riskeren om U een groot verdriet te doen. Toch heb Ik met Gods hulp gekozen voor een korter leven In Zijn dienst (al is het met vele, vele gebreken), tegen een langer leven met een prekend geweten.

'k Wilde U nu' met deze brief wat troost brengen na mijn dood en U de enige weg wijzen, die misschien Uw wanhoop wat zou kunnen verzachten: Ik hoop op de beloften Gods aan een zondaar gegeven en hoop Hem dan na m'n dood eeuwig te zien. Misschien zult U dan ook kunnen berusten In Zijn wil en mijn keuze en m'n volgen van mijn principes en niet wrokkig zijn tegen Zijn wil en mijn beslissing.

Ik wens U met alle liefde, een, door Gods hulp, gelukkig leven In bevrijd Nederland, waar ik 't liefste wat In mij is aan denk te geven,

(Hierna volgen enkele persoonlijke woorden, waarna de brief eindigt met):

Ik neem afscheid van U allen,

1946: Weekblad 'De Zwerver'

BOB.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.