Lemstersluis eertijds Lemsterzijl

A.E. Klijnsma.

Deze prachtige foto heb ik mogen ontvangen van Roel Verhoeff, de 'Oude Sluis' voor 1885.

De voormalige Lemsterzijl of Oudesluis, ligt heden ten dage nog in het hart van Lemmer.

Rond deze sluis is een hele historie gegroeid want zolang Lemmer "De Lemmer" is geweest zal de sluis ongetwijfeld hebben bestaan. Het Friese woord 'Zijl' betekent waterafvoer en zo goed Tacozijl door de eeuwen heen het water van de oude Ee heeft afgevoerd en Schoterzijl dat van de Tjonger, zo goed heeft de Lemsterzijl een taak gehad voor de afvoer van het water van Zijlroede en Rien.

Waar deze stroompjes eens zijn saamgekomen ontstond een woonkern. Wanneer dit is geweest is niet met zekerheid te zeggen, misschien wel voor het begin van onze jaartelling, doch in 1511 wordt de Lemsterzijl genoemd.

Ik veronderstel, dat ze toen reeds een paar eeuwen had bestaan, want het meer Almere, de latere Zuiderzee drong door de westelijke stormen steeds verder het land in en was volgens de kroniek van Worp Thabor (ook wel bekend als Worp Tyaerda van Rinsumageest, Thaborita (Worperus Tyaerda), Worperus, Vorper van den Geest, - gewoonlijk Worp van Thabor genoemd, werd te Rinsumageest geb., was pastoor in zijn geboorteplaats, werd later Regulier kanunnik te Thabor bij Sneek, waar hij in 1523 prior werd en daar 26 Febr. 1538 overleed. De Kroniek van Friesland", is tussen 1517 en 1538 geschreven) omstreeks 1250 tot Kampen doorgedrongen. Met het indringen van het zeewater zullen ter beveiliging van het vaste land waterkeringen zijn aangelegd in de vorm van sluizen

Ik vond jaren terug in het tijdschrift Saxo Frisia uitgave 1940 no. 6 een artikel van de heer Dr. W. J. Formsma, over een Friese kolonisatie in de 12e eeuw te Kuinre. Hij had aan de hand van gegevens uit het oorkondeboek van het bisdom Utrecht kunnen nagaan dat in 1165 de Friezen van Lammerbroek de Waterloop van Kuinder en Linde hebben verbeterd.

Dr. Formsma kan echter Lammerbroek niet thuis brengen en zoekt dit plaatsje in de Stellingwerven bij Olde- en Nijelamer. Deze gedachte bevredigt hem echter niet, want de Stellingwerven maakte in de vroege middeleeuwen geen deel uit van Friesland en aangezien in het Oorkondeboek van Friezen wordt gesproken, is hier een tegenstrijdigheid.

Ik heb me de vraag gesteld of hier bij het noteren van de gegevens en het overnemen van de plaatsnaam soms een foutje is gemaakt. Wordt met Lammerbroek misschien Lammerhoek of Lemsterhoek bedoeld? Daar hebben wel de Friezen gewoond, omdat ze deel van onze provincie was. En dat deze mensen ervaring hadden op het gebied van verbetering van waterlopen daar in die omgeving, spreekt bijna vanzelf.

Mogelijk hadden deze bewoners verbeteringen aangebracht aan de waterloop van de Oude Ee bij Tacozijl en mogelijk ook wel bij die van Lemmer om bogend op de ervaringen bij deze werken opgedaan in 1165 van de bisschop van Utrecht het verzoek te ontvangen om de waterloop van Tjonger en Linde te verbeteren en daardoor als beloning een oppervlakte land te ontvangen in de omgeving van het latere Kuinre.

De Heren van Kuinre hadden zo een burcht in Kuinre die was bedoeld als steunpunt voor de bisschop van Utrecht. Maar de heren van Kuinre, die de heerlijkheid in leen hielden van de bisschop, hebben zich al gauw gericht op een zelfstandige politiek.

Allemaal vragen waarop we vandaag wel het antwoord schuldig zullen moeten blijven, doch die geen fantasie zijn zonder meer. Zoals boven aangehaald staat vast, dat de Lemsterzijl in 1511 reeds bestond en in 1565 hersteld werd.

Dit wijst er op dat ze toen al een lange tijd had bestaan en hoewel mogelijk in de Oorkondeboeken van Utrecht en de Bisschoppelijke archieven ook nog wel iets te vinden zou kunnen zijn over de Lemsterzijl uit de vroege middeleeuwen treedt deze Zijl voor het voetlicht, als Lemmer aan de samenvloeiing van Zijlroede en Rien woonplaats wordt, door het vestigen van mensen.

In de vroege middeleeuwen wordt ook van de parochie Lemmer, Eesterga en Follega gesproken met pastoors, die elk voor zich een parochie beheerden. Ze vonden voor onderhoud en beheer opbrengsten door het heffen van belastingen.

De eigenaars van de grond, de z.g patronen, tussen Zijlroede, Brekken, Follegasloot, Tjeukemeer en Lemsterrien waren belastingplichtig of naar de gangbare munt genoemd, floreenplichtig. Met de komst van de hervorming in 1580 kwam er een samenvoeging, van genoemde parochies tot stand en deze kerkelijke gemeenschappen hebben daarna door de eeuwen heen het onderhoud van de Lemsterzijl en Zijlroede gehad. De kosten van dit onderhoud werd gevonden in de opbrengst van tollen van de Lemsterzijl en de verpachting van het visrecht in de Zijlroede.

Indien de opbrengst van de tollen enz. niet voldoende waren moesten de floreenplichtigen bijspringen. Als in 1511 de Lemsterzijl voor het eerst wordt genoemd blijkt, dat het floreenkohier voor dat jaar deze sluis de floreenplichtigen als eigenaars van de sluis aanwijst onder de naam patronen en ieder voor een gelijk gedeelte.

Na een belangrijke herstelling in 1565 volgt in 1603 een gehele vernieuwing, waarna in 1639 de zijl vergroot werd, welke vernieuwing een verhoging van de tollen tot gevolg heeft gehad.

In het voorgaande is gesproken over de samenvloeiing van Lemsterrien en Zijlroede. Deze kwamen bij elkaar aan het eind van de Gedempte gracht bij het pand van de fa Noppert. Bij de Nieuwburen, ter hoogte van het gemeentehuis, liep de Rien recht door naar de Zijlroede. Dit vaarwater is in 1887 gedempt en kwam een doorgraving tot stand door de Markt, zulks ten behoeve van de scheepvaart.

Door de bouw van grotere schepen kon men de zwaai om de sluis in te komen niet meer krijgen en dat belemmerde deze vaart. Daarvoor kwam de doorgraving door de Markt.

1886

Lemmer, doorgraving door de Markt.

Leeuwarder Courant in 1956 schrijft:

Dorpsbeeld van Lemmer wordt totaal gewijzigd Rien en Vissersburen dicht— schutsluis — royaal centrum

Lemmer staat voor grote veranderingen. De plannen liggen gereed voor een grootscheepse oplossing van het onontwarbare verkeersprobleem, waarin de plaats is terechtgekomen, toen de Noordoostpolder een feit werd.

Te lang al heeft de onmogelijke situatie in het centrum geduurd, waarbij de bussen, die voor de verbinding met de buitenwereld zorgen, op twee verschillende plaatsen gestationeerd moeten staan, door een vaarwater gescheiden. Nu eindelijk gekozen is voor een verbinding met de polder om Lemmer heen, moet ook het hart van de plaats zich daarop instellen. Welnu: binnenkort komt een voorstel in de raad om te besluiten tot en de financiële consequenties te aanvaarden van het volgende project.

Het dempen van de Vissersburen, die de Lemster Rien verbindt met de Zijlroede; verwijderen van de bestaande spuisluis tussen Rien en Vissershaven en bouw van een 50 meter lange en 9 meter brede schutsluis; aanleg van een rond de Vissershaven gelegen industrieterrein; demping van gedeelten van de Rien en van de tegenwoordige woonschepen ligplaats en overbrenging van deze schepen naar een te maken haven in de afgesloten Rien; aansluiting van het tracé door Lemmer op de nieuwe Rijksweg Joure-Noordoostpolder, waarvan voorlopig alleen de rondweg, welke de bestaande Rijksweg Lemmer-Sneek zal verbinden met de N.O.P., wordt uitgevoerd (in de toekomst is het de bedoeling Rijksweg 38 naar Joure aan te leggen op de gedeeltelijk gedempte — versmalde — Lemster Rien).

Voor- en nadelen

Zie hier een even koen als omvangrijk project, dat verder voorziet in het scheppen van een plein (Markt) vóór het gemeentehuis met parkeerruimte voor bussen en auto's, het aanleggen van parkeerplaatsen voor 20 auto's halverwege de gedempte Vissersburen, het overbrengen van de Truitjezijlsbrug naar de nieuwe schutsluis. Dit plan heeft het voordeel, dat geen landbouwgronden worden versneden, dat de traverse door Lemmer met één slag „uit de knoop" raakt en dat het mogelijk zal zijn de verkeersverbindingen (ook wat de bussen betreft) belangrijk te verbeteren.

Natuurlijk zijn er ook nadelen: een deel van de scheepvaart naar het Tjeukemeer wordt afgesneden, waar tegenover staat, dat via Zijlroede, Brekken en Follegasloot deze verbinding toch mogelijk is, al betekent dit een omweg van vier kilometer; bedrijven als de Scheepswerf en de NV Stoomhoutzagerij waren tot nu toe van twee kanten te water bereikbaar, waarvan nu een vervalt; het aanzicht van het betreffende deel van Lemmer zal een ernstig esthetisch verlies lijden door het dempen van het aardige vaartje (oude Rien) door de Vissersburen.

Natuurlijk zien b. en w. deze bezwaren wel, maar zij menen, dat de voordelen de nadelen overtreffen. En dat zij hierin steun vinden bij betrokkenen, kan blijken uit het feit, dat het bedrijf van de firma Halbertsma (evenals de gemeente)  75.000 heeft toegezegd in de meerdere kosten, welke het maken van een schut-inplaats van een keersluis (die wegens te hoge opwaaiing niet realiseerbaar bleek) vraagt.

De rest (een ton) wordt door het rijk gedragen. Ook de bevolking is gevoelig voor de meerdere ruimte, welke het plan in het nauwe centrum schept. Dat men daarnaast betreurt het schilderachtige aspect van de Vissersburen te moeten verliezen, ligt voor de hand. Overigens staat aan dit water geen enkel huis, dat architectonisch de moeite waard is; daarvoor schijnt de bebouwing ook te jong (de Lemster visserij bloeide pas in de 19de eeuw op). Dat door deze bebouwing het probleem, hoe een aanvaardbare straat te krijgen, overigens nog moeilijker wordt, ligt voor de hand.

1956

De doorgraving van 1887 is vervallen en evenzo de gehele vaart door de Lemmer langs de Vissersburen. Met dit dempen is de Lemsterrien als vaarweg vervallen en zal in de nabije toekomst snelweg worden in de route Groningen-Amsterdam.

Nu is het een feit, dat aan samenvloeiingen van stromen veelal nederzettingen zijn ontstaan en op deze wijze zal Lemmer ook zijn opgekomen. Het oude Lemmer zal aan deze samenvloeiing zijn ontstaan en met de kerk in het hart van de plaats.

Aanvankelijk schijnt de Lemsterzijl niet van grote betekenis voor de scheepvaart te zijn geweest en eerst te zijn opgekomen na de verzanding van de Tacozijl. Zoals boven reeds gemeld heeft de vergroting van de sluis in 1639 een verhoging van de tollen tot gevolg gehad. Toen is wel bepaald, dat deze niet hoger mochten zijn dan voor het onderhoud der Zijl noodzakelijk was. De tol werd in genoemd jaar gebracht van twee op zes stuivers -voor een open pont of turfschip, voor smalschepen vier stuivers en de overige schepen naar verhouding. Later is de tol nog eenmaal verhoogd en bleef dit tot 1815.

De floreenplichtigen van Lemmer, Eesterga en Follega beschouwden zich als eigenaren van de sluis, benoemden uit hun midden een bestuur en stelden een administrateur aan, die de financiële zaken behartigde. Omtrent de uitvoering van de Koninklijke besluiten van 1819 en 1822 ontstond een botsing tussen Ged. Staten en de floreenplichtigen. Het K.B. van 1819 eist van ieder gemeente en waterschapsbestuur een opgave van de werken, die in ieder jaar uitgevoerd zullen worden. Het K.B. van1822 verlangt de Koninklijke goedkeuring der gekozen bestuursleden.

Gedeputeerden stonden op het standpunt, dat beide besluiten ook betrekking hadden op de Lemstersluis. In 1844 hielden de floreenplichtigen over beide punten een vergadering, speciaal hiervoor bijeengeroepen waar zij tot het besluit kwamen om niet aan de eisen van Ged Staten te voldoen. De motieven die leidden tot, het, besluit om niet aan de eisen van Ged. Staten te voldoen waren dat floreenplichtigen zich de eigenaren der sluis waanden en zelf best in staat hun belangen te behartigen.

Over de geldelijke en materiële belangen werden steeds alle floreenplichtigen gehoord en de administrateur had niet de minste bevoegdheid, maar alleen het beheer over geldmiddelen. De tolheffing van 1815, gaf geen aanleiding tot klachten.

FRIESLAND, TOLHEFFING, FOLLEGABRUG. Publicatie van de gouverneur van Friesland d.d. 1847 betreffende de tolgelden voor schepen die door de Follegabrug in Lemsterland varen.

De floreenplichtigen beriepen zich echter op het octrooi van 1640 waarin bepaald werd, dat deze eigenaren der zijl waren en het beheer en de verplichting tot onderhoud hadden van Zijl, Sluis Brug en Zijlroede.

Het was niet alleen het octrooi van 1640, maar het eigendomsrecht bleek ook uit de verpachting van het visrecht, dat sinds onheuglijke tijden door de floreenplichtigen van de dorpen Lemmer, Eesterga en Follega naast de verplichting tot onderhoud werd geregeld, welk gevoelen door de grietenij raad werd gedeeld, aldus een brief van de grietman aan de gouverneur in oktober 1845.

Er gingen geregeld van tijd tot tijd allerlei geruchten dat belangrijke uitkeringen aan de floreenplichtigen werden gedaan. Indien deze geruchten juist zouden zijn, dan zou de tolheffing van 1815 te hoog zijn. Ged. Staten ontvingen daarom in 1853 van de Staten opdracht om naar de juistheid van deze geruchten een onderzoek in te stellen. Ged.Staten wendden zich tot het gemeentebestuur, maar werden niets wijzer, omdat de verhouding tussen dit bestuur en de floreenplichtigen, te innig was om enige zekerheid aangaande de uitkeringen te krijgen. Men kwam eindelijk tot een raming en wel op de volgende wijze.

Op de begraafplaats te Lemmer rustte 1 floreen en 3 stuivers en aan haar was gedurende de jaren 1848, 1849 en 1850 een bedrag uitgekeerd van f 15.25. Dit bedrag omgeslagen over alle floreenplichtigen, kwamen gedeputeerden tot de conclusie dat gedurende die jaren aan dezen was uitgekeerd een totaal bedrag van f 16.752.25. Voor die tijd een zeer aanzienlijk bedrag.

Bij schrijven van 29 november 1853 vroegen B. en W. aan de administrateur van de Lemsterzijl, W. van Andringa de Kempenaer, dit op verzoek van Ged. Staten, hoeveel de jaarlijkse uitkeringen uit de sluisgelden aan floreenplichtigen had bedragen, teneinde aan de door de Staten van dit gewest opgedragen last te kunnen voldoen en om te bepalen of er wellicht maatregelen zouden moeten worden genomen tot verlaging van de geheven sluisgelden.

Aan een eerder gericht schrijven tot deze administrateur was geen gehoor gegeven, doch hij had wel in een aan het gemeentebestuur gericht schrijven zijn bezwaren geopperd.

Bovenstaande afdruk geeft een gezicht op de Lemstersluis, beter bekend als "de âlde slûs" Er wordt veronderstelt dat de foto uit omstreeks 1860 zal zijn, in ieder geval vóór 1880, toen de brug tussen de oude, nu inmiddels afgebroken, pandjes en het pand Noppert nog de verbinding vormde tussen Kortestreek en de straat langs de sluis.

De ophaalbrug over de sluis werd in 1864 vervangen door een basculebrug en de ophaalbrug - links - over de uitmonding van de Rien in het Dok, werd in 1888 afgebroken, omdat de Rien - thans Gedempte Gracht gedempt werd. Dat de sluis volledig in bedrijf was blijkt wel uit de duidelijk zichtbare sluisdeuren, welke toen de kering van het zeewater vormden.

In diezelfde tijd kwam van de Minister van Binnenlandse Zaken de bevestiging binnen, dat de Lemstersluis wel degelijk onder art.192 der Grondwet viel en derhalve een waterschap was.

Naar aanleiding van die uitspraak werd door de staten aan gedeputeerden opgedragen een reglement op het waterschap de Lemstersluis te ontwerpen. Dit reglement werd aangenomen, maar floreenplichtigen legden het naast zich neer en die weigerden pertinent het op te volgen.

Het reglement voorzag in die weigering en daarop werden volmachten benoemd buiten de floreenplichtigen om. Deze nieuwe volmachten eisten van de sluiswachter dat aan hen de ontvangen tolgelden moesten worden afgedragen, hetgeen geschiedde. De administrateur van de floreenplichtigen verzette zich hiertegen en daagde volmachten voor de rechtbank te Sneek.

Omgekeerd daagden de nieuwe volmachten de administrateur voor de rechtbank tot het doen van rekening en verantwoording en tot overgave van de bezittingen en het beheer.

De eerste procedures waren voor het waterschap noodlottig. Nadat in 1865 het waterschap opnieuw tot een procedure gemachtigd werd, is deze tot hoogste instantie doorgezet en bij arrest van de Hoge Raad van 1872 werd het reglement als rechtsgeldig aangenomen.

De hoofdkwestie was hiermee beslist; floreenplichtigen hadden het pleit verloren. De bezittingen werden overgedragen en de tolheffing geschiedde daarna door het waterschapsbestuur.

Nadat bekend geworden was dat de Lemsterzijl als een waterschap moest worden gezien en aan de daarvoor geldende reglementen moest worden voldaan, werd de verkiezing bovengenoemd gehouden.

Deze verkiezing mislukte, want niemand toog ter stembus en deze bleef leeg. Geen der floreenplichtigen, bracht zijn stem uit. Daarop benoemden Ged. Staten buiten de floreenplichtigen om, zeven volmachten en wel de heren Wilco van Andringa de Kempenaer, Johannes Hiddinga, Jan Simons Knol, Jhr van Zwinderen, Ferdinand Visser, Simon Wiegers Visser en Dr. Folkert Johannes Witteveen.

Geen dezer tot volmacht benoemde heren nam zijn benoeming aan, waarop Ged. staten zeven andere floreenplichtigen tot volmacht aanwezen. Dit waren de heren: D. Landmeter, S. J. Romkes; J. J. Slump, H. Tulleners, J. J. Visser, M. J. Wind en J. J. Woudstra.

Ook hiermee werd geen succes behaald, want ook deze bedankten eenparig voorde benoeming. Het laat zich denken, dat Ged. staten allesbehalve met deze gang van zaken waren ingenomen: Er bleef hen niets anders over dan door, een aanvulling van een artikel van het reglement te vragen de benoeming van volmachten in eigen hand te nemen.

Nadat de voorgestelde wijziging door Provinciale Staten was goedgekeurd volgde een derde benoeming van volmachten. Ged. Staten hebben daarvoor in 1860 de burgemeesters van omliggende gemeenten aangezocht om als volmacht van het waterschap de Lemstersluis te willen optreden.

Dat waren naast de toenmalige burgemeester van onze gemeente Jonkheer Mr. C. L, van Beyma thoe Kingma, die van Schoterland, Haskerland, Wymbritseradeel, Doniawerstal, H.O.N. en Sloten.

Jonkheer W. van Andringa de Kempenaer, de grootste opposant tegen de voorgestelde wijziging over beheer enz. van het waterschap bleef mogelijk wel mede omdat hij een der invloedrijkste floreenplichtigen was administrateur en kon door zijn adviserende stem in de volmachtenvergaderingen zijn invloed doen gelden.

Na 12 jaar werd de beslissing door de Hoge Raad genomen en kon eerst op 15 april 1872 het beheer en het archief worden overgedragen aan volmachten van het waterschap, de burgemeesters bovengenoemd. Nadien zijn volmachten op normale wijze verkozen en zijn als secretarisontvanger op getreden de heer S. Haagsma, tevens gemeentesecretaris van 1872-1876. Deze werd in dat jaar opgevolgd door, de heer H. Luiking, die naderhand tot burgemeester van Lemsterland werd benoemd en in 1895 zijn plaats zag ingenomen door de heer S. Luiking, zijn zoon en de laatste jaren van het bestaan van het waterschap tot de overname van het waterschap door de gemeente door de heer M. E. Bakker. Na de uitspraak van de Hoge Raad is de heer van Andringa afgetreden.

Toen ging tevens het onderhoud van de Zijlroede over naar de provincie en kwamen er meerdere wijzigingen tot stand. Ik noem alleen maar de ingrijpende vernieuwingen aan zeeweringen en havenwerken in de tachtiger jaren, waarbij de Lemstersluis direct of indirect was betrokken.

Zoals we in de aanvang reeds schreven, had Lemmer in de dagen voordat de Lemstersluis officieel een waterschap werd een geheel ander aanzien. De zeeweringen zoals we die thans kennen, bestonden toen niet.

De tegenwoordige binnenhaven was buitenhaven en de Oudesluis, die deze naam gekregen heeft na het tot stand komen van de nieuwe schutsluis, was de sluis, die het zeewater vooral bij hoge vloeden buiten de provincie moest houden. Denk de zeewering van het vroegere "Swarte Hikje" bij de thans opgeheven tramovergang tot aan de Riensluis met alles wat daar is gebouwd weg en u krijgt een indruk van de Lemmer vóór 1887.

Een foto uit 1927. De Zeedijk, net buiten de bebouwde kom. Nog geen spoor van strand of industrieterrein. Op de achtergrond zijn de remises van de tram zichtbaar. Met waarschijnlijk het torentje op het stationsgebouw waarin ook de chef van de tram woonde. We zijn hier net voorbij het "Swarte hikje" dat met het hekwerk naar beneden en het aansluitende hek over de weg het vee langs de dijk moest keren van het Skieppedykje.

Foto van Alfred de Vries, een kleinzoon van Auke Luiten en Trijntje van der Veen. Hier zien we Ome Herre, zijn broer Jacob van der Veen -bij het hek op de dijk Lemmer. 

Op deze foto de hikke fan Herre, aan het eind van de Nieuwedijk. De vee-roosters waren nog niet uitgevonden en het vee moest met hekken worden binnengehouden in het hun toegewezen gebied. Dat gebeurde met hekken dwars over de weg. Die werden bediend door mannen die in het gewone werk niet goed terecht konden. Zo konden zij toch nog een beetje in hun onderhoud voorzien.

De zee bespoelde de Nieuwedijk en de Schans en deze straten kunnen als oude zeeweringen worden bestempeld. Voor deze straten langs waren palenrijen ingeslagen, welke de golfslag moesten breken, maar bij hoge vloeden en stormweer in de vorige eeuw was de toestand meer dan eens kritiek.

Wij hoorden jaren geleden nog eens, dat in die tijd er een soort waarborgsom onder de burgerij was gesticht, waaruit in geval van schade, door storm en hoogtij veroorzaakt, herstellingen konden worden betaald, natuurlijk aan particuliere eigendommen. Deze voorzorgmaatregelen waren goed bedoeld, maar namen niet weg, dat er nodig ingrijpende maatregelen moesten worden genomen.

De watervloed van 1776 had reeds enkele doorbraken gebracht en de bewijzen daarvan waren de Teroelster kolk, liggende tussen Lemmer en het provinciaal stoomgemaal en de Doniagaster kolk hier bij de Nieuwedijk, waar thans de camping Het Ooievaarsnest is gemaakt.

Het Waaigat houdt eveneens de herinnering levendig aan een doorbraak in de 18e eeuw. Ook de watervloed van 1825 bracht een viertal doorbraken tussen Lemmer en Schoterzijl, doch deze hadden tot gevolg dat half Friesland onder water kwam te staan.

In de tweede helft van de 19e eeuw besprong de zee meerdere malen onze plaats en omgeving en hoewel de zeeweringen toen in een betere toestand waren gebracht, waren zij niet afdoende en zat men hier verschillende keren in angst en zorg als de woeste Zuiderzee de Lemmer overviel.

Dan zat men in Lemmer vaak in angst en moesten dijkwachten worden ingesteld. Vooral de storm van 1877 en die van oktober 1881 brachten de noodzaak van ingrijpende verbeteringen weer aan de orde, vooral de laatstgenoemde vloed bewees overtuigend, dat ons gewest in het zuiden en Lemmer in de eerste plaats niet meer veilig waren.

In de provinciale staten kwam van verschillende zijden de noodzaak om afdoende maatregelen te treffen aan de orde en dit is aanleiding geweest dat het provinciaal bestuur het initiatief nam tot het leggen van een nieuwe zeewering om Lemmer. Tevens werd toen besloten een nieuwe schutsluis en stroomsluis te maken.

Vanaf het gereedkomen van deze werken en het doortrekken van de Rien door de Markt en het dempen van de Rien vanaf de Nieuwburen tot aan de Kortestreek, dateert het aanzien van onze plaats in haar tegenwoordige vorm, al is hieraan momenteel ook reeds weer veel veranderd. Op 24 augustus 1881 biedt het bestuur der Lemsterpolders op afbraak te koop aan 2 vijzelwatermolens aan de Lemsterrien, wegens stichting van een stoomwerktuig.

Het schutten van schepen door de oude Lemsterzijl ondervond meermalen grote hinder, vooral wanneer er gestroomd werd en het zeewater hoog was. Het gebeurde dan meerdere malen, dat de schepen door de sluis gesleept moesten worden tegen de stroom in, waarbij dan oud en jong in de lijn hing en het nodige gejuich of liever gezegd geschreeuw niet ontbrak.

Van tegenovergestelde zijde, vanuit het Dok dus, leverde de doorvaart van de nauwe sluis ook vaak moeilijkheden op. De schepen lagen dan vaak halverwege het Dok en terwijl aan iedere kant iemand stond met een vaarboom of haak om het schip recht voor de sluis te houden, ging het de sluis in. Het laat zich denken dat hier verbetering dringend noodzakelijk was.

Hieruit is de doorgraving van de Markt gekomen, waardoor men direct in de binnenhaven kwam en de scherpe bocht van Lemsterrien in de Zijlroede of Dok kon worden vermeden. Was het initiatief genomen door de staten onzer provincie, de werken zijn later uitgevoerd in samenwerking tussen het Rijk de provincie, het waterschap de Zeven Grietenijen en Stad Sloten, de gemeente en de Lemstersluis.

De totale kosten hebben f 362.500.- bedragen, een heel bedrag in die tijd. De Lemstersluis, als een der meest belanghebbenden, heeft 't leeuwenaandeel gedragen, n.l. f 200.000.-.

In 1887 is daarop de onderhoudsplicht en het beheer over de sluis met aanverwante werken geregeld. Hierbij heeft het Rijk toen de beide havendammen, de gemeente de binnen en buitenhaven en de Lemstersluis de oude Lemsterzijl, de nieuwe schutsluis en de stroomsluis, die in 1957 vervangen is door de Riensluis in onderhoud en beheer gekregen.

Naderhand zijn nog meerdere verbeteringen in het belang van de scheepvaart gedaan. Zo werden in later jaren sluiswoningen gebouwd voor het personeel, zijn de remmingwerken in de buitenhaven verlengd en is er in 1884 dus direct nadat de Lemstersluis een zelfstandig lichaam was geworden, een mistklok aangebracht, omstreeks 1920 gevolgd door een mistsirene, die eerst gestaan heeft op het einde van de Westhavendam, door de afsluiting van de Zuiderzee en het leggen van de meerdijk om de Noordoostpolder verplaatst is naar de hoek bij de afbuiging van de meerdijk in de richting Urk.

Foto van A. Bode.

Naast deze verbeteringen zijn de bruggen vernieuwd en werd de Petroleumverlichting op de haven vervangen door elektrische verlichting. De scheepvaart vooral heeft in de eerste plaats van de verbeteringen aan sluis en havenwerken geprofiteerd.

Vóór de verbeteringen kon er slechts één vaartuig tegelijk worden geschut. Met het in gebruik nemen van de nieuwe schutsluis zijn dat er soms zes tegelijk, al is door het groter worden van de tonnenmaat dit tegenwoordig doorgaans niet meer het geval en moeten de meeste schuttingen zich bepalen tot een totaal van vier stuks.

Laten we dit artikel over de Lemstersluis, dat veel uitgebreider is geworden dan aanvankelijk in onze bedoeling lag, besluiten met te verwijzen naar de gedenksteen, die in 1838 is aangebracht.

De tekst luidt als volgt:

Deze sluis gebouwd in den Jare 1618, is in de eerste maanden van het jaar 1838, door S. S. van Andringa, Mr.Timmerman, alhier aanzienlijk verbouwd en hersteld onder Directie eener Commissie uit de Floreenplichtigen eigenaren dier sluis, bestaande uit de volgende leden, de Heeren:

W. van Andringa de Kempenaer, Administrateur.
J. B. van Andringa de Kempenaer.
B. J. Poppes, C. R. Sleeswijk.
F. J. Witteveen, S. W. Visser en
J. W. Brandsma.

Tot slot willen wij er nogmaals aan herinneren, dat in 1957 het waterschap De Lemstersluis is opgeheven en alle eigendommen aan de gemeente Lemsterland zijn overgegaan. Ook is de tolheffing omstreeks dat jaar opgeheven, niet alleen bij de doorvaart van de sluis, doch ook bij de bruggen

Naschrift spanvis: Genoemde J. W. Brandsma (Johannes Wybes) was geboren te Blankenham op 22 juli 1813; overleden te Lemmer op 29 oktober 1883. Hij en Fontein te Harlingen waren de grootste aannemers van publieke werken (zeeweringen, sluizen e.d) in Friesland. Hij was eigenaar van de houtzaagmolen te Lemmer en was houthandelaar. Woonde aan de Straatweg, in het thans afgebroken grote huis, waarin het autobedrijf van Meerdink gevestigd is geweest, zijnde het derde huis vanaf de Gereformeerd pastorie. Hij was lid van de gemeenteraad van 1863 tot aan zijn dood in 1883. Was gehuwd met Hinke Annes Visser uit Heeg; lid van de bekende familie Visser aldaar (palingaken in Londen)

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.