Christelijk onderwijs |3|
Gonny Speerstra-van Brug.
De opening.
Met deze feestelijkheden is de Christelijke Nationale School te Lemmer een feit. De eerste strijd is geleverd en gewonnen, ondanks de tegenwerkingen van gemeente en rijk. Bij een poging van het gemeentebestuur om het schoolgeld af te schaffen staat het bestuur van de Christelijke school in een wankele positie.
Immers de bijzondere scholen krijgen geen subsidies en moeten hun financiën rond zien te krijgen door het heffen van schoolgeld en zijn afhankelijk van giften van mensen die het Christelijk onderwijs willen steunen. Hoe die situatie destijds was met betrekking tot de politiek, staat in de geschiedenis opgetekend onder de titel:
De schoolstrijd.
In de tweede helft van de 19e eeuw is er een strijd gaande om het recht van de ouders, scholen te stichten waarin hun kinderen onderwezen en opgevoed zullen worden in de leer en beginselen, die zij zelf belijden.
Evenals hun opvoeding thuis zou ook het onderwijs doortrokken moeten zijn van Gods Woord. Deze ouders konden dan ook geen genoegen nemen met een neutrale openbare school, omdat daar, over het voornaamste Jezus Christus de Heiland van zondaren, gezwegen moest worden. In deze strijd staan de Antirevolutionairen onder leiding van Mr. Groen van Prinsterer en later van Dr. Abraham Kuyper en Jhr. Mr. de Savornin Lohman, tegenover de liberalen. Later steunen ook de Rooms Katholieken deze strijd.
Vóór 1848 was het zeer moeilijk vrije Christelijke scholen op te richten. De toestemming wordt vaak geweigerd. De grondwet van 1848 bepaalt dat het onderwijs vrij moet zijn, maar het duurt nog tot 1857 voor deze vrijheid er ook werkelijk was. Vanuit het bovenstaande moge zijn af te leiden hoe moeilijk het nog was om in die tijd alleen al toestemming te krijgen van de provinciale en gemeentelijke overheden, voor het stichten van een Christelijke school. De ouders en de onderwijzers moeten zware geldelijke offers brengen, waarbij komt dat de laatstgenoemden hun werk voor een uiterst klein salaris moeten doen. Er zijn zelfs mensen ontslagen door hun liberale werkgevers, als zij het waagden hun kinderen naar een Christelijke school te zenden! De strijd wordt nog verhevigd in 1878, als de liberale minister Kappeyne van de Coppello, nieuwe eisen gaat stellen aan gebouwen en leermiddelen en het aantal onderwijzers drastisch gaat uitbreiden.
Dit gold het openbaar onderwijs en was ook verplicht gesteld voor het bijzonder onderwijs, echter zonder de subsidies, die het openbaar onderwijs wel kreeg. Zo ontstaat er een situatie, waarbij het onderwijs geven aan Christelijke scholen bijna onmogelijk is. De protesten uit Anti-Revolutionaire en Rooms Katholieke kringen worden weggevaagd met de woorden: "Dan moet de minderheid maar onderdrukt worden, want dan is ze de vlieg die de gansche zalf bederft en heeft ze in onze maatschappij geen recht van bestaan". Het zijn de woorden van de minister in de Kamer.
Maar de A.R. gaat door met protesteren. Het is immers een onrechtvaardige zaak: de ouders, ook belastingbetalers, moeten hun school zelf bekostigen! In het heetst van de strijd wendt men zich zelfs tot Koning Willem III met een smeekschrift. Dit is bekend geworden onder de naam 'Volkspetitionnement' en wordt door de koning afgewezen. Een blijvend gevolgd van deze aktie is de organisatie, die blijft bestaan onder de naam 'De Unie een school met den Bijbel', die nog jaarlijks de Uniekollekte organiseert.
Ondanks de wet blijft het bijzonder onderwijs groeien. Dan komen er betere tijden voor de Christelijke scholen, want in 1889 krijgen zij voor het eerst rijkssubsidie. Geen volledige subsidie, maar in de jaren die volgen geeft de overheid steeds meer geldelijke bijdragen. Tot in het jaar 1920 de nieuwe onderwijswet - De Pacificatie - van kracht wordt. Deze wet bepaalt dat de salarissen van de onderwijzers en de gemiddelde kosten per leerling, die gelden in het openbaar onderwijs, nu ook worden uitgekeerd aan het bijzonder onderwijs. De Grondwet wordt aangepast: het recht heeft gezegevierd!
De eerste jaren.
Maar voor het zover is, moeten er vanaf 1865 in Lemmer nog heel wat harde noten gekraakt worden. Dat blijkt wel uit het feit dat het bestuur van de vereniging voortdurend pogingen in het werk stelt subsidies te verkrijgen. Men kan stellen dat de eerste jaren gekenmerkt waren door een voortdurend geldgebrek. Het schoolgeld bedraagt 5 of 7 guldens per jaar, afhankelijk van het aantal kinderen per gezin, te betalen in 4 termijnen. Om ook de 'armlastigen', die het schoolgeld niet kunnen betalen, in de gelegenheid te stellen naar de Christelijke school te gaan, wordt er een vrouwenvereniging opgericht met het doel deze kinderen van de door haar verzamelde gelden naar school te zenden.
Het kan niet ontkend worden dat hier ook nog een andere gedachte meespeelt. Om te bewijzen dat de Christelijke school beter is, er beter onderwijs wordt gegeven en er meer discipline in de school heerst, moet het leerlingenbestand natuurlijk wel groeien. Als dit door 'liefdadig optreden' kan worden versterkt, geeft dat wel een heel fraaie indruk. Zo worden giften aangenomen 'met dank voor getoonde belangstelling in de zaak van het Christelijk onderwijs, met de wensch dat de Heer Uedele nog lang spare en steeds lust en kracht geve, te werken aan de uitbreiding van Zijn Koninkrijk'.
Er worden bidstonden gehouden, waarbij de opbrengst van de kollektes ten goede komt aan het Christelijk onderwijs. Het is ook heel lukratief om het schoollokaal te verhuren aan sprekers en verenigingen. Natuurlijk hebben verenigingen met een christelijke achtergrond voorrang, maar als er een hoger bedrag dan de vastgestelde f 2- huur, kan worden verkregen, kijkt het bestuur niet al te nauw. Hierdoor ontstaat er nogal eens onenigheid in de gelederen van het bestuur. Behalve de huur, is ook hier de kollekte bestemd voor de school.
Tevens moet men nog een vergoeding van f 0,50 betalen voor 'vuur en licht'. De kachel moet brandende worden gehouden en de turf is misschien niet duur, maar die kachel had wel de lieve som van f 14.- gekost. En meester Albracht, het eerste schoolhoofd kan ook niet van de wind leven. Hij verdient f 600,- per jaar. Voor dat bedrag moet hij ook avondlessen geven. In een later stadium geeft hij ook Franse lessen, die worden beloond met een bedrag van f 40,- per jaar. Voor de avondschool wordt een schoolgeld geheven. In de winter is dit 10 cent per week en in de zomer 7 cent, want dan brandt de kachel niet en zijn de lampen uit.
Tegenwoordig zijn taakomschrijvingen en profielschetsen heel normaal. Welke eisen men toen stelde aan het te benoemen schoolhoofd, staat als volgt omschreven: Wij vragen eenen onderwijzer die het met God en onst durft ondernemen, zich aan het hooft te stellen eener school die moet concurreren tegen de gemeenteschool, waar het onderwijs kosteloos wordt gegeven door eenen wetenschappelijk gevormden, doch modernen onderwijzer, hij moet in staat zijn tot het geven van onderwijs in het Fransch, Engelsch en Duitsch en wel om twee redenen: 1. om het zedelijk overwicht bij de inwoners van onze plaats; 2. omdat dit op het financieel belang van onderwijzer en school veel invloed kan hebben, want dit zal velen die anders tegen de zaak zijn kunnen bewegen hunne kinderen ook te zenden. Gaarne zien wij iemand die ook geëxamineerd is in wiskunde en in Godsdienstige beginselen instemt met die der Vereniging van Christelijk nationaal onderwijs.
Als in 1866 het leerlingenbestand totaal 68 leerlingen is, waarvan 28 jongens en 25 meisjes de dagschool en 6 jongens en 9 meisjes de avondschool bezoeken, zoekt het bestuur naar een onderwijzer als hulp voor de hoofdonderwijzer. Jan Willem van Beem, uit Haarlem wordt in februari van dat jaar aangesteld als hulponderwijzer. "Zijn pligt is, al zijne krachten te wijden aan het belang van het onderwijs en zulks onder opzigt of goedkeuring van den Hoofdonderwijzer en zal daarvoor genieten een salaris van f 300,- minstens in het jaar en indien mogt blijken dat voor de som van f 4,- per week geen geschikt kosthuis kan worden gevonden, zoo daar meerder voor vereischt word, zal dit worden verhoogd. Bij gevraagd of gegeven ontslag zal men van weerszijden verpligt zijn hiervan schriftelijk vooraf kennis te geven". Aldus een arbeidsovereenkomst anno 1866.
Het leerlingenaantal blijft gestaag groeien. Toch moet men er steeds op attent blijven dat de kwaliteit van het onderwijs bewaard blijft. Dit is een grote zorg, want er blijken leden te zijn die om deze reden hun kinderen naar de openbare school sturen. Op aandrang van meester Albracht zal de school iedere week door een bestuurslid bezocht worden. Zij kunnen zich dan zelf overtuigen!
Anno 1867
- een schoolkaart van Palestina kost f 5,60
- gaslicht in de school is te duur: de olielamp is goedkoper en dus het aangewezen middel om de school te verlichten
- f 35,- wordt neergeteld voor 15 nieuwe schoolbanken
- het water uit de drinkwaterbak wordt met het oog op de bestaande drinkwaterbehoefte verkocht; deze waterbak staat in het schoollokaal en wordt door middel van een regenpijp vanaf het dak, voorzien van water
- twee meesters en één schoolbord, dat gaat niet, dus wordt er een tweede schoolbord aangeschaft
- voor de bewaring van de rust wordt er een klompenrek geplaatst; de kinderen moeten voortaan hun klompen uitdoen
- eind 1867 is het leerlingenbestand 104 kinderen; hierbij zijn inbegrepen een aantal schipperskinderen die alleen 's winters les krijgen
De financiën.
Behalve de schoolgeldheffing en de diverse kollektes als bron van inkomsten, wordt de school financieel ondersteund met renteloze voorschotten, voornamelijk verleend door de bestuursleden en het tiental leden van de vereniging. De Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs verleent een jaarlijkse subsidie van f 200,-. Het is niet voldoende, want in die eerste jaren is er een voortdurend tekort. Men spreekt dan van bedragen die variëren van f 200,- tot f 400,- per jaar. De geldontwaarding in aanmerking genomen, zijn dit enorme bedragen voor die tijd. Een lijst van intekening wil nog wel eens wat opbrengen om het tekort te dekken.
Regelmatig vullen de bestuurders de tekorten aan. De offerzin blijkt opvallend toe te nemen wanneer men de giften met naam en toenaam in de vergadering ter sprake brengt. Er blijkt zelfs een zekere stimulans van uit te gaan: de een wil niet onderdoen voor de ander en doet er dikwijls nog een schepje bovenop. Het is allemaal goed bedoeld en getuigt van een gedrevenheid, die ons vreemd voorkomt, maar het is natuurlijk geen oplossing aangezien het grote tekort blijft; een schoolsluiting hangt als het zwaard van Damocles boven het hoofd van die offervaardige bestuurders. De enige oplossing lijkt een grote lening. Op voorstel van de heer H. Luiking, adviserend bestuurslid, zal er een bedrag van f 3.600,- worden geleend tegen renteloze aandelen ad. f 25,-. Per jaar worden dan twee aandelen ter aflossing van deze renteloze lening uitgeloot.
Het is een goed idee, maar de eensgezindheid bij de praktische uitvoering, ontbreekt helaas. Sommigen vinden het voor Christenen ongepast dat er een loterijachtige vorm aan wordt gegeven. Toch gaan ze akkoord met deze oplossing, omdat ze uiteindelijk geen andere uitweg meer zien. "De bestuursleden moeten elkaar wat meer ondersteunen", roept één der leden uit "en wat meer op God vertrouwen". Deze opbeuring hebben ze hard nodig gehad, want in eerste instantie gaat de verkoop der aandelen niet voorspoedig, maar als de bestuursleden en de leden van de vereniging het restant opkopen, kan men weer een tijdje verder. Het is dan 1870.
Drie jaren later is het negatieve saldo al weer opgelopen tot f 750,-. Op de algemene ledenvergadering, als men moet beslissen wat er verder gaat gebeuren, zegt de penningmeester: "Het kapitaal is niet sentimenteel de kapitalist kan dit echter wel zijn, zo moge dit blijken op deze avond. Als wij het in de overtuiging doen dat het een zaak des Heeren geldt, moeten wij het in Zijn Hand overgeven"! Er moest dus weer gekollekteerd worden....
Een van de originele aandelen uit 1870, waarvan er jaarlijks twee werden uitgeloot.
De Hervormde gemeente zal ook worden ingeschakeld om geld in te zamelen. De 'koelheid' van de gemeente voor het Christelijk onderwijs en de weinig officiële sympathie van ds. Van Heerde, zijn spreekwoordelijk. In een brief aan de leden van de kerk wordt een beroep gedaan op het Christelijk geweten van de gemeenteleden: „De belangstelling voor de school zou in verhouding tot de belijdenis van onze gemeente, veel groter moeten zijn, wat tevens een bewijs is dat de behoefte aan godsdienst in het onderwijs niet krachtig genoeg in de gemeente leeft.
De school zou meer bloeien ais de vreeze Gods het beginsel is van alle wijsheid, diep in aller hart gezonden en men zijn kinderen onder de adem van het Christelijk onderwijs brengt. Het is een nauwe band die de kerk en de school verbindt en het is een blijvende verbondenheid".
Zo eindigt de brief, ondertekend door het schoolbestuur, kerkbestuur en ds. Van Heerde. De overeenkomst wordt bekrachtigd door een afvaardiging van twee kerkeraadsleden van de Hervormde gemeente, als adviserende leden in het schoolbestuur.
Kollektereis.
De oplossing voor het nadelige saldo en de nu echt noodzakelijk geworden schoolvergroting ligt hierin: de kollektant J. D. Fokkema van Hallum, zal in het najaar van 1873 een kollektereis starten. De opbrengst zal het tekort van f 750,- moeten opheffen en de geplande verbouwing van de school ten bedrage van f 2.000,- moeten dekken. De vergoeding van Fokkema, is hoogst merkwaardig te noemen: ten eerste wil hij een nieuwe jas voor f 10,- en een goede broek. Voor zijn vrouw wenst hij een toelage van f 6,- per week.
Als het doel bereikt wordt, is zijn beloning f 100,-. Iedere vier weken moet hij rekening en verantwoording afleggen en worden zijn reiskosten vergoed. Voor hij op reis gaat worden er brieven gezonden naar het hoofdbestuur voor Christelijk Nationaal Onderwijs en aan Mr. Groen van Prinsterer. Tevens plaatsen zij een advertentie in 'De Standaard' om de reis van Fokkema te introduceren.
Na een jaar kollekteren in den lande is de totale netto opbrengst f 845,-. Jonkheer Fabricius van Leyenburg van de Bildt, bij Utrecht steunt de school nog met een bedrag van f 200,-. De oude schulden kunnen worden afgelost, maar het hoofddoel, gelden in te zamelen voor de schoolvergroting, is niet gehaald. Maar Fokkema, wil wel op dezelfde voorwaarden doorgaan als hij direkt een paar nieuwe laarzen krijgt.
De kollektereis van 1875 levert een mager resultaat op: f 285,64 netto. Er is één lichtpuntje: de vrouwenvereniging onder de bezielende leiding van de domineesvrouw Van Gangel, doet een gift van f 250,-.
Verandering.
Hervormde kerk onder leiding van ds. Hendrik de Cock, zijn er in veel steden en dorpen afgescheiden gemeenten ontstaan. Zo ook in Lemmer, waar de invloeden van de kerkelijke geschillen ook in de school te merken zijn. Als de bestuurders hier in 1869 mee in aanraking komen, doordat een afgescheiden predikant verzoekt een rede in de school te houden, wil het bestuur dit niet toestaan, om de bestaande spanningen tussen kinderen van de afgescheiden en de niet-afgescheidenen, niet te vermeerderen.
De onderlinge ruzies in het bestuur, mede veroorzaakt door deze kerkelijke geschillen, bevorderen de saamhorigheid niet al te zeer. Het heilige vuur van de beginperiode begint te doven en dit heeft zijn weerslag in de betrokkenheid van de bestuursleden bij leden van de vereniging. Het meest belangrijke, de school-zaken, raakt door deze strubbelingen een beetje op de achtergrond. Voor het eerst daalt het leerlingenaantal en ontstaan er problemen in de school. Zo krijgt meester Albracht, problemen met de ordehandhaving. Wanneer hij ten einde raad zijn gezag tracht te vestigen door lichamelijke straffen, grijpt het bestuur in; meester Albracht, krijgt een ernstige vermaning, want lichamelijke straffen op een Christelijke school zijn uit den boze.
Voor meester Albracht, zijn verzachtende omstandigheden aan te voeren; kort na elkaar overleed zijn vrouw en hun enig kind. Het bestuur, geschrokken van deze ordeproblematiek, neemt hierna de touwtjes weer stevig in handen met het vaste voornemen, de schoolzaken, van kinderen tot onderwijzers, met onverflauwde aandacht te begeleiden. In 1871 vertrekt tenslotte meester Albracht, weer naar Uithuizen waar hij in 1886 hertrouwt en na slechts negen maanden huwelijk komt te overlijden.
Meester Albracht, wordt opgevolgd door J. Lantermans, uit Oud-Beyerland. Een half jaar later is de situatie al weer gewijzigd en is zowel de hulponderwijzer Van Beem, als het nieuwe hoofd Lantermans, van het toneel verdwenen. Joh. Leppink, is de nieuwe hulponderwijzer. Hij blijft vier jaren aan de school verbonden. In 1873 komt het nieuwe hoofd der school M. H. van Bessem, uit Aarlanderveen. Hij wordt, als éérste hoofd, ook adviserend lid van het bestuur. Ook hij blijft niet lang; in 1876 volgt J. W. Ort, uit Alkmaar hem op als vierde hoofd.
Inmiddels heeft het bestuur ook de nodige wijzigingen ondergaan. H. W. Brandsma, wordt ernstig ziek en overlijdt op 30 augustus 1872. Een jaar later bedankt het bestuurslid Van der Sluis voor bestuur en vereniging, vanwege een geschil met de onderwijzer Leppink. P. Cnossen, J. F. Koksma en H. Willemsen, zijn de nieuwe bestuursleden. In 1871 maakt H. Luiking, ook deel uit van het bestuur als adviserend lid. Hij zal dit tien jaar zijn, waarna hij als lid in het bestuur gekozen wordt.
N.B. In de bijlage is een zo nauwkeurig mogelijk overzicht gegeven van het aan de school verbonden personeel en de bestuurders.
In deze jaren is er een verminderd enthousiasme te konstateren in de gelederen van de vereniging. Alles gaat zo z'n gangetje; het aantal leerlingen breidt zich niet uit en het ledenbestand van de vereniging schommelt rond de 15 leden. Er is een sfeer van gelatenheid, die mede veroorzaakt wordt door de nadelige saldo's en de weinig politieke vooruitgang. Het volkspetitionnement had immers ook geen zoden aan de dijk gezet. Toen Koning Willem III zijn 25-jarig regeringsjubileum vierde, besteedde men daar dan ook weinig aandacht aan op school. In 1878 wordt er zelfs niet vergaderd door het bestuur.
Dan is er in september 1880 een opleving. De bestuurders kunnen zich weer ergens voor inzetten! Er was al geruime tijd sprake van een plan tot schoolvergroting, maar de plannen werden steeds uitgesteld omdat men geen kans zag de gelden bijeen te brengen. Dan biedt voorzitter Van Noord (hij is aannemer) aan het werk zonder winstbejag voor een bedrag van f 2.200,- uit te voeren. Er wordt ondanks het voorstel van Van Noord, toch een aanbesteding gehouden, maar de inschrijvingen zijn allemaal hoger, zodat het werk toch aan Van Noord wordt gegund.
De offervaardigheid van de leden blijkt ook nu weer, want zij schenken een aantal aandelen, die zij reeds bezitten in de eerste renteloze lening, zodat er niet opnieuw schulden hoeven te worden gemaakt. Het nieuwe lokaal kan eind december in gebruik worden genomen. Wat een feestelijke gebeurtenis had moeten zijn wordt overschaduwd door de onderlinge geschillen in de vereniging. Geschillen die tot veel verbittering hebben geleid.
In 1863 hadden de oprichters namelijk de Christelijke beginselen vastgelegd in de eerste drie artikelen van de Algemene Bepalingen. De belangrijkste strekking van deze artikelen is, dat een schoolvereniging, bezield met de Heilige Geest, zoveel mogelijk gelovigen moet verenigingen tot de strijd tegen het ongeloof, met uitsluiting van ieder kerkgenootschappelijk verschil. Deze artikelen zijn zuiver evangelisch.
De praktijk laat hier echter wat anders zien. Zo konstateert de heer Sleeswijk Visser, tijdens de Algemene Ledenvergadering van 16 december 1880, dat het nu juist de 'Gereformeerde beginselen' zijn die sterk overheersen, zowel in de kerkelijke gemeente als in de schoolvereniging. Hij vraagt de voorzitter Van Noord, dan ook of in verband hiermee alle leden de statuten nog ten volle onderschrijven en of hij zijn mening omtrent de Christelijke beginselen nog wenst te handhaven. Van Noord antwoordt dat hij de statuten nog steeds onderschrijft. Sleeswijk Visser, vindt het dan niet raadzaam en ook in strijd met de door Van Noord, geuite antipathieke gevoelens betreffende de afgescheidenen, dat hij zich herkiesbaar stelt voor het bestuur.
Dit verstoort de toch al wankelen eenheid in de schoolvereniging; de algemene vergadering stemt Van Noord weg. Secretaris Van Veen, verklaart dan, dat gezien de bespreking en de daarop volgende stemming, duidelijk is gebleken dat het ook door hem vanaf de oprichting beleden beginsel, voor het 'Gereformeerde standpunt' moet vallen, dat hij daaraan zijn medewerking niet kan verlenen en met leedwezen zijn taak als bestuurder neerlegt. Hij heeft dit besluit weloverwogen genomen, daar hij reeds vermoedde dat de zaken in deze richting zouden gaan: „De storm die heden is losgebarsten, overvalt mij niet"! Bij de daarop volgende verkiezing volgt het al zittende bestuurslid, de Hervormde predikant ds. J. Hulsebos, Van Noord, op, terwijl F. Sleeswijk Visser en J. F. Koksma, de beide funkties van D. S. van Veen, overnemen, respektievelijk als secretaris en penningmeester.
In meer dan één opzicht is hiermee een tijdperk van meer dan 17 jaar afgesloten. Van de mannen van het eerste uur zijn nu alleen nog H. E. Loen en A. A. Riemersma vertegenwoordigd. De oorspronkelijke idealen worden in de praktijk niet meer nagestreefd. In deze nieuwe tijd is een vrije Christelijke school zonder kerkelijke invloeden kennelijk niet meer haalbaar.
Hoewel de kerkelijke geschillen op het schoolgebeuren weinig invloed hebben, is men toch selektief in het aannemen van nieuw personeel. Met wantrouwen reageert men in de gelederen van de vereniging op het gevoerde beleid. En ook al worden er tegen de achtergrond van de doleantie in 1886 in vele plaatsen Hervormde en Gereformeerde scholen gesticht, toch gebeurt dit in Lemmer niet, hoewel de eerste predikant van de nieuw gestichte Gereformeerde kerk, ds. Brouwer, adviserend lid en erevoorzitter, een statutenwijziging wil bewerkstellingen.
Het bestuur wijst dit met klem af Het wenst dezelfde beschouwing aan te houden omtrent de school. Als een statutenwijziging bovendien tot gevolg zou hebben dat Hervormde ouders hun kinderen naar de 'vijand', de Staatsschool, zullen sturen, doet dit de zaak van het Christelijk onderwijs geen goed.
Toch is blijkbaar niet te voorkomen dat er een breuk ontstaat. Tot 1889 zijn er steeds twee adviserende kerkerraadsleden van de Hervormde kerk vertegenwoordigd in het bestuur. Als men op een algemene ledenvergadering van 23 december 1889 deze vertegenwoordiging wil opheffen, komt het tot een konflikt. Men besluit dat er geen adviserende kerkerraadsleden van welke kerk dan ook, in het bestuur zitting hebben. Het gevolg hiervan is dat de banden met de Hervormde kerk dan zijn verbroken, wat tevens een financiële losmaking inhoudt (in de kerk wordt als sinds de oprichting twee maal per maand voor de school gekollekteerd). Het spreekt voor zich dat men in de aanwezigheid van ds. Brouwer in het dagelijks bestuur, een erkenning van de 'Gereformeerde beginselen' ziet. Dit wordt een aanleiding tot vele onverkwikkelijke diskussies, die door Sleeswijk Visser, als zijnde onwaardig, niet zijn genotuleerd. Een gevolg hiervan is dat van de 25 ingeschreven leden, 7 leden, onder wie Van Noord en Van Veen, bedanken voor de vereniging.
De publikatie in de beide Lemster kranten die de burgers van de gemeente Lemsterland moet overtuigen van het bestaansrecht der Christelijke school in Lemmer.
Schoolzaken.
Door al deze perikelen verliest het bestuur de gang van zaken in de school niet helemaal uit het oog. Het houdt zich ook bezig met 'kleine zaken'. Deze betreffen het bestellen van turf en steenkool, het al dan niet vervangen van schoolboeken, waarbij streng wordt gekeken of de leverancier wel als 'vriend van het Christelijk onderwijs' kan worden aangemerkt, (wat weer blijkt uit zijn financiële bijdrage).
Men twijfelt over de aanschaf van de goedkopere Amerikaanse leien en breekt zich het hoofd over de aanschaf van een wel zeer dure wereldkaart, die f 17,- kost!
Maar dit is niet alles. Er is een negatieve propaganda gaande, die ten doel heeft de Christelijke school in een kwaad daglicht te stellen. Het bestuur hekelt de dwaze mening van velen al zouden kinderen, die op de Christelijke school gaan "van stonden aan bewijzen van hun Christendom moeten leveren, door alle ondeugende eigenschappen, ieder, maar bovenal de kinderen eigen, op zijde te zetten"!
De financiële tekorten blijven een overheersende rol spelen in het bestuur van de school. Toch waagt men het in 1881 erop het huis naast de school, in eigendom van Jan S. Visser, voor een bedrag van f 2.600,- te kopen. Visser, leent het bedrag tegen een gunstige aflossing- en renteregeling. Het huis richt men in voor het hoofd der school, meester Ort. Eén van de schaarse anekdotes uit die tijd betreft het dochtertje van ene dominee Talsma. Het kind moest een speldenkussen, met de spelden omhoog, onder haar kin dragen. Dit had ten doel dat het meisje rechtop zou zitten. Een nogal hardhandige methode, hetgeen, zeker bij 'geletterden' uit die tijd, moge blijk geven van een beperkt pedagogisch inzicht! Het is voor de meester een ondoenlijke zaak om ook nog op dergelijke dingen te letten, want hij moet erop letten dat de orde gehandhaafd blijft.
Er zitten in die tijd gemiddeld zo'n 60 kinderen in een klas en men behoeft over weinig fantasie te beschikken om zich in te denken wat dit van een goede leerkracht vergde. Hoe kan men met zulke getallen aan kinderen nog op een fatsoenlijke wijze les geven? Een uitkomst bieden de kwekelingen, die in de school worden opgeleid tot hulponderwijzer. Zij verdienen niets, maar krijgen aan het eind van het jaar een kleine gratifikatie.
De boeken die ze nodig hebben voor hun studie, stelt de vereniging beschikbaar, maar ze blijven eigendom van de school.
Dat de kwekelingen lang niet altijd zeker waren van een aanstelling, moge blijken uit het verhaal van Wieger Meiboom, uit Eesterga. Al op 14-jarige leeftijd begint hij als kwekeling op school. De teleurstelling is groot als hij na 7 jaar studie tot 2 keer toe voor zijn examen zakt, net in een periode waarin men moeilijk personeel kan krijgen. Hij mag niet blijven en dan wordt de hulponderwijzer Homoet, ook nog uitgeloot voor de 'milicie', de militaire dienst.
Dat het systeem 'dienstplicht' toen iets anders geregeld was, kan men konkluderen uit de regeling die hij treft. Hij huurt iemand om de dienst, voor hem waar te nemen. Hij kan dan aan school blijven lesgeven en verder gaan met zijn studie voor de hoofdakte. En dit komt het bestuur zeer goed uit, want als meester Ort, in 1883 vertrekt, is Homoet, de aangewezen persoon om het hoofd te vervangen, wat ook hard nodig is, want een opvolger laat geruime tijd op zich wachten.
Om met één onderwijzer en een tweetal kwekelingen, 130 leerlingen onder de duim te houden is een ondoenlijke zaak. Het bestuur krijgt het er druk mee, want zij moeten in deze periode regelmatig toezicht houden in de school. Men is zeer opgelucht als na een half jaar, eindelijk een opvolger is gevonden in de persoon van H. van Dehn. Meester Van Dehn, blijkt de aangewezen persoon. Hij wordt dan ook écht onthaald, wat mag blijken uit het door Sleeswijk Visser gemaakte verslag van de installatie van Van Dehn:
Na het zingen van een vers, toepasselijk gemaakt op de komst en ter begroeting van den Hoofdonderwijzer, opent de weleerwaarde heer ds. J. A Ruys, het feest door ene korte toespraak aan kinderen en ouders, met hun te wijzen op de groote voorrechten die beiden genieten en hoe de Heere zich onzer nog heeft ontfermd door den komst van den hoofdonderwijzer, thans in ons midden. Daarna gaat zijne eerwaarde voor in gebed en zingen wij een vers uit Psalm 118, bovendien nog afgewisseld door het zingen van een school- of kinderzang en het gebruik van eenige versnapering door de kinderen. Dan gaat onze voorzitter de heer E. H. Loen over tot zijne toespraak aan de kinderen, ouders en onderwijzer wien hij toewenste de Zegen van de Heere, waardoor hij gesterkt zou worden, de waarlijk moeilijke taak met lust te volbrengen, want hoeveel was er niet nodig om geduldig te blijven, wanneer hij de kinders weerstrewig en ongehoorzaam ter opleiding bij zich kreeg!
In de pauze die daarop volgde worden de kinderen gul onthaald op chocolade, koek en krentepoffen. Dit wordt afgewisseld door zang, hetzij van psalmen of door de kinderen reeds geleerde schoolliederen. Na de pauze wordt het woord gevoerd door den Heer H. van Dehn. Hij wendt zich in de eerste plaats tot de kinderen en deszelfs ouders, met hun te kennen te geven, dat hij zoo veel hield van Friesland en deszelfs bewoners, niet dat hij als Fries was geboren, maar op geestelijk gebied was zulks wel het geval hij beminde deze provincie, dewijl vele bewoners rond en als uit één stuk waren, zoo ook op het gebied van Christelijk onderwijs, voor of tegen en geenszins weifelend! Hij belooft ook bij het onderwijs zonder aanzien des persoons te zullen handelen, opdat de ouders nimmer met minachting over den onderwijzer zullen spreken. Hij wenst voor de kinderen in de schooluren te zijn als een vader en moeder.
Dan dankt hij den voorzitter voor diens keurige toespraak en zijne heilwenschen en voor alles wat er voor hem reeds gedaan was, zich verder in aller achting en liefde aanbevelende. Voor den tweede maal trad nu den voorzitter op, om dank te brengen aan den hulponderwijzer Homoet, voor zijn vele werk tijdens de vacature en aan den godsdienstonderwijzer Drost voor zijn voorgaan in de morgenuren. Ook werden de beide kweekelingen bedankt.
Dan wordt de toespraak van den voorzitter beantwoord door meester Homoet. Hierbij worde nog herinnerd dat tusschen de toespraken nog gezongen is uit de psalmen 33, 84 81 enz.
Na dit alles werd door onzen geachten Leeraar Ds. Ruys hartelijken dank toegebracht aan hem van Wien wij alle goeds moeten ontvangen en zoo weder had bewezen de gebeden verhoord te hebben, door alles zo naar wensch te doen aflopen.
De collecte bij het verlaten der school heeft nog opgebracht f 13,-. Alzoo opgemaakt door ondergeteekende, hoe gebrekkig en onvolledig ook, mooge het slechts strekken tot eene flaauwe herinnering
Dat het op die woensdagmiddag, de 5e maart 1884 (van 3 tot 6 uur) een feest voor de kinderen is geweest, valt te betwijfelen Een feest ja, dat ze getrakteerd zijn op een aantal lekkernijen .... Maar is het een feest om de hoogdravende toespraken aan te horen ? Plezier maken was er niet bij en de kinderen in de vorige eeuw waren wat dat betreft niet anders dan de kinderen van nu. Nee, op dit 'schoolfeest' op die woensdagmiddag in maart, zie ik die 130 kinderen, heen en weer schuiven in hun banken, met een half oor luisterend en reikhalzend uitkijkend naar de tafel, waarop al het lekkers is uitgestald.
Een feest ? Ja, wel voor Van Dehn, want al het mogelijke is gedaan om het hem naar de zin te maken en als het Bestuur er dan nog aan toevoegt dat de onderwijzer 'als koning in de school' moet worden geëerbiedigd, gaan ze naar mijn gevoel wel erg ver. Blijkbaar heeft Van Dehn dit wat al te letterlijk genomen, want als hij in 1886 een betrekking aanvaardt als gouverneur bij de adellijke familie Van Ittersum, te Ede, zijn de leden van de Vereniging hier niet rouwig om. Men vond hem hoogmoedig en moeilijk in de omgang, zowel in de richting van het Bestuur als naar de kinderen en hun ouders. En, mensen zijn niet altijd wat ze lijken te zijn!
Reactie plaatsen
Reacties
Mijn Overgrootvader was Hendrik Jacobus Venema. Hij is in 1899 gehuwd met Ottje de Boer. Volgens onze gegevens was hij werkzaam van 1899 tot 1901. Toen vertrok hij naar Leeuwarderadeel om daar ook weer als onderwijzer werkzaam te zijn.
Goedendag.
Wat een mooie geschiedenis van de school. Mijn overgrootvader is kort onderwijzer geweest op de school rond 1900. Ik heb hier ook een foto van. Bij interesse wil ik die wel doorsturen.