Afbeelding om een indruk te geven
Uit onrustige tijden.
Onder hertog Jan van Beieren werd hier in 1421 door de Hollanders een sterk blokhuis gebouwd, welks bezetting heer Floris van Alkemade tot hoofdman had.
Nog in den winter van hetzelfde jaar „des „Vrijdaeges voor S. Cecilien, zyn die Friesen over een cranck ys gecoemen voor thuis, ende hebben dat met behendicheit geuonnen". Daarbij werd o. a. heer Floris door de Friezen „doet geslaegen", en vervolgens de sterkte verwoest en met den grond gelijk gemaakt.
Den 27 October 1516 trokken Bourgondische krijgsknechten onder hun stadhouder in Friesland, Floris van IJsselstein, van Langweer met schepen over het Tjeukemeer naar de Lemmer. „Doe dye Geldersche ende Vriesen, dye in den Lemmer laegen, saegen dye Burgoensche ancoemen, verliepen sy elcks sien wege". Heer Floris trok daarop met zijne knechten de Lemmer binnen, waar hij ook met „dye Woltluyden" een vredesverdrag sloot, door welk feit het geheele Friesche platteland voortaan aan hem verbonden was, „ten grote schaede ende achterdeel der landen van Vrieslant".
Geen maand daarna brak een hevig onweer, vergezeld van overstrooming, over Friesland los, dat ons door een monnik uit het klooster Thabor, weleer bij Sneek, als volgt beschreven wordt: „Den 24 dach Novembris, dats rp Sinte Katrinen avont des nachts, doer groete wynde ende tempeest (= storm) des luchts, braken dye zeedicken overal Vrieslant in, ende dat solte waeter ginck over al Vrieslant, een mans knye hoeger, dant ye man gedencken mochte, want het was een sprinckvloet".
Na de oorzaak hiervan, benevens de geweldige hoogte van het water te hebben meegedeeld, gaat hij voort met het verhaal der gevolgen: „Dit water dede oeck groeten machtigen schaede in Vrieslant, ende bezonder in Westergoe, want daer verdroncken veel beesten, ende den lantluyden ontdreef veel guets als kisten, trysoeren, stoelen, bedden etc. besondere dye verbrant waeren inden soemer ende heerst laest geleden (n.l. wier woningen door plunderende soldaten waren platgebrand), want dye hadden cleine hutten weder gemaeckt daer sy haer guet niet wel mochten in bergen, oeck drewen heele hutten wech van den steeden 'd.i. van het heem, waarop ze stonden). Doen dese vloet opging waeren heer Florys, Graef Felix ende andere heeren metten knechten inden Lemmer, dye hoer (= zich) op solders huysen ende opten hoys hebben gebercht, daer sy een paert (= gedeelte) op saefen totten darden dach. Doen dye tempeest ower wasr reisden heer Florys wt den Lemmer nae Harlingen ende voert toe Leuuarden. Ende graef Felix bleef met den knechten inden Lemmer leggen tot dèn laesten dach Decembris". Op den laatsten dag van het jaar 1516 „toeg Graeff Felix met al syn volck wtten Lemmer, ende branden den Lemmer alheel op, wtgesecht dye kercke ende een huys, ende ginck met syn volck leggen inden Cuner" (= de Kuinder).
Ruim honderd jaren, nadat bovengenoemd blokhuis door de Friezen gesloopt was, verliet de graaf van Meurs met zijne Geldersche krijgsknechten Makkum en trok daarmee naar de Lemmer, waar hij in Juli 1522 op den dijk aan de haven een blokhuis liet bouwen, omgeven met een breede gracht en dikke aarden wal. Daartoe had hij alle Geldersen-gezinde steden en grietenijen in Friesland aangeschreven, om werkkrachten naar de Lemmer te zenden, op straffe van zware boete en brandschatting.
Een lang bestaan had deze sterkte echter niet, want in November 1523. nadat Slooten veroverd was, gaf de Geldersche bezetting in de Lemmer, op de komst der Bourgondiërs, het blokhuis prijs, dat weldra daarop door de „huysluyden uitgeroert ende slecht gemaeckt" werd, en waardoor aan Karel van Egmond het laatste bolwerk zijner macht in Friesland ontviel.
De Spaansche tijd.
In het begin van het jaar 1577 vinden we vermeld, dat een half vendel Hoogduitsche krijgsknechten onder hopman Rienk Dekema in de schans ie Oostmahorn in bezetting lag; de andere helft, onder diens luitenant Wybe van Goutum, bevond zich toen in de schans in de Lemmer.
Den 11den October van dat jaar werd tusschen Gedeputeerde Staten van Friesland en de luitenants van beide schansen, nadat hunne hoplieden gevangen genomen waren, een verdrag gesloten, met gevolg, dat tegen het eind van October beide schansen geslecht werden, terwijl nog den 4den November d.a.v. door den stadhouder Rennenberg aan den grietman van Barradeel. — tevens kapitein op het kasteel te Harlingen — opgedragen werd, om met zijn ambtgenoot van Hemelumer Oldeferd ca. de geschillen tusschen Gedeputeerde Staten en de soldaten, die in de Lemmer lagen, te vereffenen.
Niet lang daarna schijnt men blijkbaar weer tot den bouw eener schans te zijn overgegaan, want van Lemsterlands grietman Pier Anskes staat geboekt. — zooals we reeds eerder meedeelden, — dat hij, tevens kapitein van een vendel soldaten zijnde, daarmee in 1580 in de Lemmer in bezetting lag, om die plaats te verdedigen, doch door den onwil zijner krijgsbende om te vechten, de schans aldaar verlaten, en met zijne soldaten, alle krijgsbehoeften en eenige schepen, de wijk naar Enkhuizen nemen moest.
Evenals Slooten, werd ook de Lemmer in het volgende jaar door de Staatschen op de Spanjaarden veroverd.
Een leelijke vergissing.
Nadat de Kuinder-schans tegenover de troepen van den bisschop van Munster gevallen was, schreven Frieslands Staten den 19den Juni 1672, "dat het dorp de Lemmer bij 't jongst overgaen van Over IJssel 't eenmaal blootende open bloot voor den vyant leyt ende aen allerhande gevaer en overlast geëxponeert", ten spoedigste van eenig geschut met munitie en eenige artilleristen, ook van 40 man oude troepen en 12 ruiters onder een goed officier, moest worden voorzien (hetgeen opnieuw bij resolutie van 9 Juli d.a.v. bevolen werd).
Na de Kuinder genomen te hebben, eischte de vijand van daaruit tevergeefs de Lemmer op. Daarop maakte hij aanstalten, om het met geweld te vermeesteren, doch veranderde in dit zeer waterrijke en moeilijke terrein van plan, toen hij nabij de Lemmer „secours van krijgsvolk" meende te zien; in werkelijkheid waren het slechts her en der rijdende vluchtelingen met hunne wagens, waarvoor de belegeraars plotseling de vlucht namen, doch waardoor de Lemmer behouden bleef!
Het „onjaar" 1748.
In Mei van genoemd jaar kwam in de noordelijke gewesten de ontevredenheid over verschillende misbruiken in het staatsbestuur tot uitbarsting, welke zich o. a. openbaarde in het gewelddadig vernielen van de opzichtershuisjes der pachters van het gemaal, welke bij al de korenmolens geplaatst waren. De gemeene landsmiddelen werden toentertijde n.l. bij wijze van verpachting geheven; doch de knevelarijen dier pachters, waaraan de ingezetenen bloot stonden, de zwaarte der belastingen op de noodwendigste - levensbehoeften, de hinderlijke last van de havenpachten en het passagie-geld, waarbij gevoegd de zware schuldenlast der provincie naast de vele zwaar-bezoldigde ambtenaren, — ziedaar eenige der voornaamste volksgrieven.
In verband daarmmee schreef Doniawerstals grietman jhr. J. Vegelin van Claerbergen destijds in zijn „Dagverhaal": ,dat de haven op de Lemmer gestadig zoo vol schepen lag door de stilstand der navigatie, dat de aen- en afgaende schepen nauwelijks passage hadden", waarop hij volgen laat: 't Gaat droevig ook met de sterfte van 't rundvee". Verder deelt hij mee. dat de oud-grietman Andringa op advies van den ontvanger Oldendorp eene ordonnantie bewerkt had, o.m. bepalende: „dat yder schip dat langer dan 14 dagen in de haven bleef liggen voor yder nagt 2 stuivers liggeld moeste betalen voor de Kercke. De nieuwigheit van 't geval dede de schippers, synde buiten vaerders, murmureren, en selfs reden cavelen of een Grietman die magt wel had in een Landschapshaven en dreygden daerop niet weer in de Lemmer te willen coomen havenen, overmits de ingesetenen daer by souden verliesen, omdat aen sulke schepen altyt' wat was te calefateren of te repareren, soo begonnen handwerkslieden en neringhouders ook die saek tot haer nadeel te bevatten"
't Gevolg was een samenrotting op Hemelvaertsdag, synde den 23 Mev. Uit Groningen kwamen dien dag ook vele malcontenten, op weg naar den Prins in den Haag, en saam vereenigd had men de intentie om het huis van den ouden heer Andringa te insulteeren, daerna dat van Oldendorp en gevolgelijk dat van den secretaris de Jong.
Eenige welmenende mannen uit de borgerye wisten dit onheil evenwel nog te voorkomen, door te bewerken, dat de afschaffinge der liggelden belooft en de lastgeving ingetrokken werd.
Niettemin bleef de gisting onder het volk aanhouden, en werden al de opzichtershuisjes hier in den middag van den 23: ten Mei afgebroken. De schrijver vervolgt dan: „Toen de opsichtershuisjes stonden afgebroken te worden, scheen de Grietman Lycklama met de gewapent synde opsichters en gerechtsdienaars dit nog met gewelt te willen beletten, wat van quaed gevolg sou syn geweest". Het grootste gemor evenwel was gericht tegen de oude heer Andringa, ontv. Oldenburg en secr. de Jong, de laatste toen juist absent, waerover de vrouw ten uiterste becommerd was, dog wierd gestilt en feitelykheden voorcomen door goede woorden en liberaliteiten. Dog Saturdagavont kreeg de old-Grietman een brief tot waerschouwinge van syn goede vrinden dat aen Groninger grenscant by 't Stroobos en elders een constant gerugt was, dat hij een schip met buspulver had geladen en voor tabak aengegeven en versonden naer Duinkerken, en dat van daer eenige 100 man aenrukten om sulx aen hem op de Lemmer te wreeken. Dit gaf denselven een merkelijke consternatie en verlegentheit en seer bewogen vertoende hij elk en een yder dese brief, hen tot medelijden bewegende en vertogende dat hij maer 2 scheepen voor eenig part in zee had, beyde na de Oostzee; vervolgens van dat gerugt geen idee connende maken; dog dit was de saeke, dat er ruim een jaer geleden soodanig gerugt was geweest, waarin ook Oldenburg betrokken was en dat nu weer wiert opgchaeld en alleen tot laste van de oude Heer uitgemeten. De burgers en ingesetenen hier beloofden hem trouw en adsistentie, en namen denzelven onder haer protectie. Selfs die van Oosterze. Maer conditioneel. Tegen hun zin hadden ze hier een een candidaat Cramer (Hierover is hevig dispuut geweest) tot predicant gekregen en liever hadden ze eenen Rost uit de Rottevalle gehad en nu moeste de oude Heer die saeke na hun sin in orde brengen".
De Patriottentijd.
Als inleiding tot dien fel bewogen tijd vermelden we het volgende geval, dat zich op de Lemmer afspeelde. Den 17den September 1785 had zekere Auke Harmens uit „de Kompenije" (= Drachtster Compagnie), staande voor het Kempenaershuis, onder het zwaaien van zijn hoed: „Oranje boven!" geroepen, welken roep hij herhaald had op het Havenhoofd, daar, waar het Statenjacht voor den wal lag. Voor deze weinig beduidende feiten werd hij — blijkens de Informatieboeken van Lemsterland — veroordeeld tot zes maanden tuchthuisstraf! Twee jaren later, den 12den September 1787, trokken 60 man van de vrijwillige schutterij der patriotten, zoogenaamde „vrij corporisten", onder commando van Bernardus Jelgerhuis, waarbij zich de oud-Bolswarder, luitenant Albartus Lycklama á Nijeholt — ondanks het placaat van 4 September 1787 — aansloot, naar de Lemmer, dat den volgenden dag voor de nieuwe regeering te Franeker opgeëischt en bezet werd, „zonder een schoot wierd uitgevoerd".
Cornelis Witteveen was ontvanger in Lemsterland. In de Stads en Dorpskroniek van G.A. Wumkes wordt op 28 april 1788 melding gemaakt van het voorval in Lemmer op 13 september 1787, toen luitenant Albartus Lycklama à Nijeholt, samen met Bernardus Jelgerhuis, van het opstandig vrijcorps te Franeker, naar Lemmer optrok en bezette. Vervolgens gingen ze naar Sloten, waar ze de bruggen ophaalden, de poorten sloten en 11 kanonnen vorderden. Deze kanonnen werden naar Lemmer gebracht. Daar vorderden ze op 25 september van ontvanger Witteveen een bedrag van 2.938 car.gulden. Gerken was militair in Sloten en Witteveen was ontvanger te Lemmer. Samen zullen ze benauwde dagen hebben meegemaakt.
Gebeurtenissen in1787 enz voorgevallen (213)
Door Bert de Boer.
No. 665. Sententie door het Hof van Friesland uitgesproken tegens Pieter Wolters. In dato den 12 July 1788.
Alzo den Hove van Friesland, uit de Confessie van Pieter Wolters, op 't Vliet onder Leeuwarden, tegenwoordig Gevangen, en andersints uit de Proceduures genoegzaam gebleeken is.
- Dat de Gevangen in de maand September 1787, zich naar Franeker heeft begeeven. -
- Dat de Gevangen van daar, nevens een Detachement Vry-Corporisten onder Commando van Bernardus Jelgerhuis is vertrokken, en op den 13 September 1787, op den Lemmer is gekomen.
- Dat de gevangen op den 25 September 1787 met eenige Manschap alle gewapend, onder zyn Commando is gekomen ten Huize van Cornelis Witteveen, Collecteur van de Vyf Specien in de Lemmer.
- Dat de gevangen aan gedagten Collecteur heeft vertoond een schriftelyke last, of procuratie van de pretente Staaten te Franeker vergaderd, inhoudende een last, om op te haalen en te ontfangen de Landspenningen van de Ontfangers en Collecteurs in deeze Provincie.
- Dat Cornelis Witteveen na eenige woordenwisseling, verzogt heeft uistel om eerst over deeze zaak met hun Commandant Jelgerhuis te spreeken. Alsmede om de Byzitters Cornelis Sleeswijk en Poppe Jans Poppes by hem te verzoeken om te overleggen, wat hem in deeze qualiteit als Collecteur te doen stond.
- Dat de gevangen dat verzoek heeft toegestaan. -Dat de gevangen met zyne gewapende Manschap toen in het Huis van gedagte Witteveen is gebleeven.
- Dat gedagte Byzitters toen aan het Huis van WITTEVEEN zyn gekomen.
- Dat CORNELIS WITTEVEEN zich toen naar JELGERHUIS heeft begeeven.
- Dat intuschen de Gevangen met zyne gewapende Manschappen ten Huize van Cornelis WITTEVEEN post heeft gehouden.
- Dat daar op A. LYCKLAMA NYEHOLT, Luitenant onder de gewapende, ten Huize van gedagte WITTEVEEN is gekomen.
- Dat LYCKLAMA toen gezegt heeft dat WITTEVEEN alle landspenningen die hy hadde, aan hunlieden moeste overgeeven, en dat hy aan hun veilig konde betaalen onder quitantie.
- Dat CORNELIS WITTEVEEN daar op voornoemde Byzitters om raad heeft gevraagt.
- Dat de Gevangen en voornoemde Lycklama toen gedagte Cornelis WITTEVEEN hebben afgedwongen de somma van twee duizend negen honderd agt-en-dertig Caroly Guldens en zes stuivers, op de Specien, ingaande den 1 May 1786.
- Dat WITTEVEEN dat geld op de tafel heeft gezet.
- Dat de gevangen en LYCKLAMA beide dat geld toen van de Tafel hebben genoomen.
- Dat LYCKLAMA toen daar van een Geblyk of Quitantie tot voornoemde Somma aan CORNELIS WITTEVEEN heeft gepasseerd.
- Dat de Gevangen en LYCKLAMA toen dit geld in hun magt hebbende, met de gewapende Mansschap van daar zyn gemarcheerd.
- Dat de Gevangen ook met eenige gewapende Manschap op dien zelvden 25 September 1787 is gekomen te Huizen van Jan KLEINHOUWER, administreerende de Haven Collectens in de Lemmer.
- Dat de Gevangen van daar gegaan zynde, naar verloop van een uur, geduurende welke tyd eenige gewapende Manschappen voor dat Huis waren gelaaten, werderom aan het zelvde Huis met nog iemant, en de Officier van de Wagt is gekomen.
- Dat gedagte KLEINHOUWER toen aan hun gezegt heeft, dat hy volsterkt weigerde deeze betaalinge aan hun te doen.
- Dat de Byzitter SLEESWYK daar bij de prefent zynde, ook verklaarde, daar toe geen permissie te geeven.
- Dat de Gevangen daar op heeft geantwoord: dat zulks ook evenveel was, dat zy het geld dan zouden neemen.
- Dat de Gevangen ook met die daad toen de Collectpenningen heeft genoomen ter somma van negen honderd en dertig Caroli Gulden en twaalf stuivers. -Dat LIEUWE ROCHUS als commandandeerende Officier van de Wagt, op dien tyd daar van tot voornoemde somma aan JAN KLEINHOUWER Quitantie heeft gepasfeerd.
- Dat de Gevangen en gedagte Persoonen daar op met de gewapende Manschap en voornoemde geld van daar zijn gemarcheerd, dat de Gevangen insgelyks op dien zelvden dag, met agt gewapende Vry-Corporisten, onder Commando van LIEUWE ROCHUS, is gekomen in het huis van IDE VAN DER SWEEP, Colecteur van het Passagie-geld in de Lemmer.
- Dat de Gevangen met LIEUWE ROCHUS, de Collect-penningen van gedagte Collecteurs uit naam van de pretense Staaten te Franeker geëischt heeft.
- Dat IDE VAN DER SWEEP eenigen tyd geweigerd heeft, de Collect-penningen aan hun te overhandigen.
- Dat de Gevangen en gedagte LIEUWE ROCHUS toen gedreigd hebben, alles als dan aan stukken te zullen slaan.
- Dat IDE VAN DER SWEEP alzo gedwongen, eindelyk agt honderd en negen Caroli Guldens en negentien stuivers, aan den Gevangenen en LIEUWE ROCHUS heeft overhandigt, van het ontfangene passagie-geld. May 1787 ingegaan.
- Dat LIEUWE ROCHUS als commandeerende Officier daar van op last van gedagte pretense Staaten Quitantie heeft gepasfeerd.
- Dat de Gevangen en gedagte Gewapenden, daar op met het landsgeld van daar zyn gemarcheerd.
Al het welke zynde zaaken van zeer kwaaden gevolge, en daarom anderen ten exempel niet behooren te blyven ongestraft. Zo is 't, dat het voorschreeven Hof op alles rypelyk gelet en geconfideerd hebbende, het geen men in deezen behoorde te confidereeren, in den naam ende van wegens de Heerlykheid des Landschappe van Friesland, den voornoemden Gevangen heeft gecondemneerd, en condemneerd hem by deezen, om by den Scherprechter op het schavot geleid, aldaar wel strengelyk gegeesseld, gebrandteekend, en daar na door de Dienaaren van de Justitie te worden gebragt in het Landschaps Tugt en Werkhuis om aldaar te werken den tyd van zeven jaaren. -En verklaard den Klager tot zyn verdere genoomen Eisch en Conclusie niet ontfangbaar.
Actum den 12 jyli 1788.
Ter Ordonnatie van den Hove.
(was get.) J. Faber.
Niet alleen Cornelis Witteveen Collecteur van de Vyf Specien in de Lemmer wed gedwongen geld af te staan, ook Jan Kleinhouwer, administreerende de Haven Collectes in de Lemmer en ook Ide van der Sweep, Collecteur van het Passagie-geld in de Lemmer (tolgaarder brugwachter) werden gedwongen hun opbrengsten af te staan.
Daarop ging Lycklama met een detachement gewapende manschappen scheep naar Slooten, waar hij, zonder eenige voorafgaande mededeeling aan het stadsbestuur, de bruggen liet ophalen, de stadspoorten en -boomen liet sluiten, en zich van elf kanonnen op den wal meester maakte. Vervolgens eischte hij ook de aanwezige munitie op, doch de secretaris J. van de Moer, zoowel als de burgemeester Arjen Harmens de Jong, weigerden die af te geven, en ook in de terstond erop belegde vergadering van magistraat en vroedschap volgde een afwijzend besluit. Lycklama, in die vergadering tegenwoordig zijnde, zeide het geeischte dan met geweld te willen nemen, al zou er van zijne manschappen geen enkele meer naar de Lemmer terugkeeren.
Onmiddellijk daarna liet hij alle munitie uit het magazijn nemen, en stevende daarmede, evenals met de elf kanonnen, naar de Lemmer terug Daar gekomen, eischte hij 's anderen daags, den 25sten September, van den collecteur der vijf speciën ter plaatse, Cornelis Witteveen, de kas op, zijnde een bedrag van 2938 Caroli gulden en 6 stuiver.
Kort na dit stoute optreden der Patriotten werden ze duchtig in 't nauw gebracht, vervolgd en gevonnist, doch vele hoofdmannen, waaronder ook Lycklama, waren reeds, voor eigen veiligheid beducht, naar hun partijgenooten in Frankrijk gevlucht.
In 1788 arriveerde in de Lemsterhaven een jacht van heer Torck van Rosendaal, juist, toen er zich een commando militairen op den wal bevond. Bij het aan wal stappen was zijn eerste vraag: ..Zijn hier ook nog Patriotten?" en nadat hierop een bevestigend antwoord gegeven werd, was zijn niet malsch bescheid: "Waarom verzuip je die dan niet"?" welke woorden eene ongewone beweging onder het aanwezige volk veroorzaakten en aan Sytse Koenes, beurtschipper op Amsterdam, de woorden ontlokte: "De soldaten binne wel zoo bevriend met de Patriotten als met ons!"
Spoedig daarop werd de heer van Rosendal aangehouden „wegens de zeer sterke uitdrukkingen, door hem geuit". Aldus rapporteerde het Nedergerecht aan het Leeuwarder Hof, doch de wind woei daarop al weder uit den Prinsenhoek, waardoor de klacht, welker onderteekenaar Cornelis van Sleeswijk was, onvervolgd gebleven is.
De Fransche tijd.
Ook de Lemmer heeft zijn ..Franschen tijd"' beleefd: ook hier werd de „vrijheidsboom" opgericht en vereenigde het in zijn gewapend vrijcorps en zijn „vaderlandsche sociëteit" onder de zinspreuk; „De burgertrouw en waakzaamheid.Zijn steunsel van een Sociëteit" de voormannen der patriotten.
Toch heerschte, meer dan in vele andere Friesche gemeenten, in Lemsterland een geest van verzet tegen de Fransche heerschappij en de nieuwe regeering, zooals o. m. uit oude gerechtsboeken blijkt.
Teneinde eenig idee te verkrijgen van den toestand op de Lemmer en het, vaak kleinzielig gedoe in de eerste jaren der revolutie, deelen we het volgende staaltje mee: Frederik Hendrik Binkes, had zich bij de exercities van het vrijcorps op het Westersche hoofd spottend uitgelaten, bij occasie, dat er „Mars, Mars!" gecommandeerd werd. "Dat is goed, dat is goed, mars, ja dat zal je te pas komen!" riep hij over het volk met luider stemme en sterk lachende, makende voorts allerlei mines met hoofd en handen, net alsof hij schieten wilde, ofschoon hij geen geweer hadde, waarop het gansche corps zeer woedend wierd.
De schutters gehoord, zeiden allen, dat hij spottende figuren tegen hen had gemaakt, ten aanhoore van veel menschen, en 't Gerechte verklaarde, dat „het geheele Batailjon is blieven aandringen op satisfactie, waarop wy Binkes, om onheil voor te komen, hebben gearresteerd, te meer omdat het een schadelijk man is in de Burgermaatschappen en een groote tegenstander van de tegenswoordige orde van zaken, hebbende veel invloed onder 't gemeen. Van de tegenpartij hebben wij natuurlijk geen informatien genomen", eindigt het Gerechte, dat van het Hof order kreeg, den gevangene te ontslaan. Zelf had het gedisponeerd, doch hoe het Hof verder over Binkes beschikte, bleef ons onbekend.
(Hij is begraven op 22 september 1798 in Lemmer, zoon van Pierius Binkes en Anna Raarda)