Bijlage Gré de Groot-Bolhuis
Drie schepen voerden den strijd tegen het ijs. De "Holland", de "IJssel" en de "Friesland" gaven het op. De "Friesland" ging verloren, de anderen ernstig beschadigd.
De redacteur van het A.N.P., die den tocht met het stoomschip Holland medemaakte, schrijft na zijn terugkeer in Amsterdam nog het volgende:
De toestand van de drie schepen van de Reederij Koppe N.V. - de Friesland, de Holland en de IJssel - was, toen wij des morgens om half tien met de ijsvlet naar Elburg vertrokken niet ongunstig. Er was geen wind en de zon scheen prachtig. Het ijs was volkomen rustig, zoodat althans op dat oogenblik voor de 26 achtergebleven opvarenden geen gevaar te vreezen was. De toestand van de schepen is n.l. van dien aard, dat, indien het ijs weer gaat kruien ook de Holland en de IJssel als verloren beschouwd moeten worden.
"Een leeg blikje, dat met een hamer gebeukt was"
Van de Friesland zal, zooals reeds eerder werd gemeld, weinig of niets meer te redden zijn. Wij maakten Dinsdagmiddag tegen één uur een tocht over het ijs van de Holland af naar dit schip om de schade in oogenschouw te nemen. Wat wij te zien kregen is misschien het beste te vergelijken met een leeg blikje, waarop met een hamer is geslagen.
De ontstellende kracht van het kruiende ijs had de flanken van het schip samengedrukt. Vrijwel geen zij- of dekspant was meer heel. De dekken stonden bol, de tweede klassekajuit in het voorschip was één groote ravage van stukken houtwerk. De brug was gebroken en het schip was doorgeknakt, waardoor de mast was gespleten. Dat het schip dan ook vanmorgen nog niet ten onder was gegaan is vermoedelijk te danken aan het feit, dat het wrak tusschen het ijs gekneld zit en het water ter plaatse niet diep is, zoodat de mogelijkheid bestaat, dat het schip op den bodem van het IJselmeer rust.
Een droevig gezicht.
Het was een droevig gezicht het fraaie schip in zoo’n toestand te moeten terugvinden en wij hadden te doen met kapitein Bolhuis, die in den korten spanne tijds van drie minuten zijn mooie schip had zien veranderen in een wrak, het schip, waarop hij sinds dit in 1925 was gebouwd als kapitein had gevaren.
Het kostte kapitein Bolhuis veel moeite het dek van de Friesland te verlaten en aan boord van de Holland te gaan. Pas toen de heer Koppe Jr., die eveneens de reis meemaakte, persoonlijk kapitein Bolhuis verzocht aan boord van de Holland te komen, verliet hij zijn schip, dat sindsdien geheel verlaten is. Vanmorgen stond het water tot op het dek.
De toestand van de IJssel en de Holland.
De beide andere schepen zijn er gunstiger afgekomen, al hebben ook zij zulke zware schade opgeloopen, dat zij voorloopig - de heer Koppe Jr. meende de eerste zes of acht maanden - niet meer zullen kunnen varen.
Van de beide schepen zijn de flanken ingedrukt en circa tien spanten gebroken. Bij de IJssel is de reservepompinstallatie, welke in de machinekamer stond opgesteld, door het indrukken van den scheepswand naar binnen geschoven en totaal gebroken. Het schip maakt aan beide boorden water, doch de lekken konden in den loop van Dinsdag grootendeels worden hersteld en met behulp van de machinepomp is het thans ruimschoots mogelijk het nog binnenstroomende water weg te pompen.
Aan boord van de Holland is in de machinekamer schade ontstaan aan beide boorden. De bakboordstortkoker is ontzet. Het roer is ernstig beschadigd en de askoker gebroken, waardoor een flink lek is ontstaan. Ook in het ruim is aan de stuurboordzijde een lek gekomen. De bakboordhut in de eerste klassesalon is geheel vernield.
Beide schepen hebben - zoals kapitein Berends van de IJssel zeide - hun kracht verloren door de schade aan de constructie. De scheepswanden zijn hierdoor niet meer in staat weerstand te bieden tegen grooten druk en mocht de wind het ijs wederom opstuwen, dan wordt de toestand zeer precair.
Op onzen tocht naar Elburg merkten wij tegen elf uur, dat er inderdaad werking in het ijs was gekomen. Er kwam uit het Noorden een sneeuwstorm opzetten. Langs de kust zijn echter maatregelen getroffen om spoedig hulp te kunnen bieden, zoodat de levens van de opvarenden naar alle waarschijnlijkheid geen gevaar loopen.
De stemming aan boord.
De stemming aan boord van de Holland bleef ondanks de tegenslagen - aanvankelijk was er op gerekend, dat de schepen Maandagavond Kampen zouden bereiken - zeer opgewekt. Een uitstekende hofmeester zorgde voor den inwendigen mensch en zoolang de machines draaiden, werd stoom door de verwarmingsinstallaties geblazen, zoodat in de eerste klasse kajuit een hoogst behaaglijke warmte was te genieten.
De gasten van den heer Koppe, een vrouwelijke en een mannelijke passagier, twee persfotografen, een filmoperateur en de A.N.P.-verslaggever, maakten het zich zoo gezellig mogelijk. Vooral nadat de situatie bedenkelijk was geworden - Dinsdagmorgen - had men veel steun aan elkaar en de vrouwelijke opvarende gaf blijken van moed en sportiviteit, waaraan vele mannen een voorbeeld kunnen nemen.
De nacht van Maandag op Dinsdag werd door de genoodigden doorgebracht in de eerste klas kajuit, waar de banken wel smal waren, doch de kussens, welke er op lagen, een zachte matras vormden. Er was evenwel niet op gerekend, dat in het ijs overnacht moest worden en derhalve waren slechts weinig dekens aan boord. Men behielp zich met overjassen en truien zoo goed en zoo kwaad als het ging en al waren verschillende opvarenden den volgenden ochtend wat stijver dan den avond te voren, over het algemeen was goed geslapen.
Een dag vol sensatie.
Dinsdag was een dag vol sensatie, een dag, waarop het niet noodig was afleiding te zoeken in de kaarten. Vooral de "landrotten" waren geruimen tijd sterk onder den indruk van het gebeurde. Nadat 's avonds evenwel gebakken aardappeltjes met gebraden knakworstjes waren gegeten en gebleken was, dat de situatie van de schepen minder hachelijk was, dan aanvankelijk werd verondersteld - reeds was de bagage en de proviand naar het bovendek overgebracht, ingeval het schip zou zinken - week de bedruktheid spoedig.
Tegen half twaalf werden de "kooien", d.w.z. de banken in de eerste klasse kajuit en in de dekkajuit opgezocht - met het oog op het gevaar was het slapen beneden uitgesloten - en weldra heerschte op het schip een oogenschijnlijk diepe rust. In werkelijkheid werd echter met één oog dicht geslapen en ieder geluidje van het ijs of het schip had de volle aandacht.
Ieder wist immers wat het zou beteekenen wanneer het ijs zijn verraderlijke kracht zou toonen en de gedachte midden in den nacht met een vorst van ruim 10 graden Celsius en een sterken Noord-Oosten wind het ijs te moeten opgaan om de kust te bereiken was niet bepaald geruststellend.
Het is evenwel allemaal goed afgeloopen en toen wij vanmiddag voet aan wal zetten bij Elburg, na een vermoeienden tocht over het ijs, dat onder den druk van de 700 kilo wegende vlet vervaarlijk kraakte, waren wij zeer dankbaar, het avontuur er heelhuids afgebracht te hebben.
Wat de vlieger 1e luitenant Sluyters opmerkte.
De burgemeester van Urk heeft gistermiddag omstreeks drie uur den sportvlieger Sluyters, van de Nationale Luchtvaartschool, die thans als reserve eerste luitenant op Soesterberg is gedetacheerd, telefonisch verzocht een brief op een der vastgeraakte schepen te werpen, waarin de vraag werd gesteld of er nog een ijsvlet noodig was.
Luitenant Sluyters cirkelde op geringe hoogte boven de schepen en wierp vervolgens den brief met ballast omlaag. Nadat de leden der bemanning den inhoud hadden gelezen, schreven zij met kolen op het ijs het woord "Neen". De vlieger begaf zich daarop naar den burgemeester van Urk, wien hij de boodschap overbracht.
Deze evenwel wilde ter geruststelling een uitvoeriger boodschap hebben, waarop Heymans andermaal opsteeg en een tweeden brief op een der schepen wierp, waarin om een uitvoeriger antwoord werd verzocht.
Wederom met behulp van kolen verschenen op het ijs de woorden: "Indien noodig lichtseinen". Onmiddellijk keerde luitenant Sluyters naar Urk terug om het antwoord bij den burgemeester te laten afgeven.
De vlieger vertelde nog, dat hij gezien had, dat de achtersteven van een der schepen geleidelijk zonk, terwijl een tweede schip water maakte. Aan het derde vaartuig kon hij niets bijzonders bemerken.
Uit het Handelsblad.
De ondergang van het stoomschip Friesland.
Meermalen dooide het een paar dagen gedurende de lange vorstperiode, die medio December 1939 begon en twee maanden later nog niet beëindigd was. Het gevolg daarvan was niet alleen, dat velen in den beginne teleurgesteld waren omdat dan net het ijs zacht was als zij wilden gaan schaatsenrijden - de dooidagen vielen nl. merkwaardig genoeg meestal op Zaterdag en Zondag -, maar ook, dat sommigen eenige keeren met een definitieven ommekeer van den weerstoestand te doen meenden te hebben. Aan zulk een noodlottige vergissing moet o.a. het vergaan van het s.s. "Friesland" van de reederij Koppe geweten worden.
Op Zondagnamiddag 14 Januari, toen er allerwegen water op het ijs stond, zoodat iedereen overtuigd was van het einde van de vorst, besloot de directie van deze IJsselmeerreederij, na overleg met de gezagvoerders harer schepen, een poging te wagen de verbinding van Amsterdam met den over wal, die sedert tien dagen verbroken was, te herstellen. Den volgenden ochtend vertrokken drie volgeladen vrachtschepen van Schellingwoude naar de Ketel. Voorop voer het s.s. "Friesland", uitgerust met een ijsploeg, vervolgens kwamen de s.s. "Holland" en "IJssel".
Niet alleen wilde men de verbinding heropenen, waaraan een zoo dringende behoefte bestond, tevens was het de bedoeling het ijs op den IJssel te breken tot Wijhe, waar twee andere binnenschepen sedert eenige dagen vastzaten. Het waren de "Zuiderzee" en de "Abraham van der Schuyt", die via de rivieren op weg waren geweest naar Zwolle, maar ten gevolge van het ijs vast waren geraakt.
Zoover zouden zij het echter op geen stukken na brengen.......
Immers, Dinsdagochtend omstreeks half twaalf raakten de schepen in het ijs bekneld, nadat zij gedurende de uren daarvoor slechts uiterst langzaam vooruit hadden kunnen komen. Met geweldige kracht kwam het ijs opzetten en in zeer korten tijd was het pleit beslist. De drie schepen hadden toen zooveel schade opgeloopen, dat de heer Koppe, zoon van den reeder, die zich aan boord van een der schepen bevond, het niet raadzaam achtte, den tocht nog verder voort te zetten.
Toen de schepen tot dicht bij Urk waren genaderd, was het ijs losgeraakt en gaan kruien. Met geweldige kracht kwam een groot ijsvlak aandrijven en dit stootte tegen de schepen. De drie vaartuigen raakten bekneld, waarbij de flanken werden ingedrukt. De "IJssel" en de "Holland", die de reeds eerder zwaar beschadigde "Friesland" achter zich hadden gelaten, kregen het nu eveneens zwaar te verduren. De spanten kraakten op angstige wijze en een groote hoeveelheid nagels vloog naar alle kanten uit de platen. Het was op de schepen een angstig oogenblik, doch het bleek spoedig, dat de schade niet zoo groot was, dat direct gevaar voor zinken bestond. Met de machinepompen konden de vaartuigen drijvende blijven. Gelukkig kwam spoedig het ijs tot rust.
Erger was de "Friesland" er aan toe. Dit vaartuig voer ruim vijftig meter achter de twee andere schepen.Toen het ijs begon te kruien, werd de "Friesland" omhoog getild en volkomen door het ijs ingedrukt. In de machinekamer sprong een stoomleiding. Het gelukte den machinist slechts met moeite op het allerlaatste oogenblik uit de machinekamer te vluchten. De ketel liep onmiddellijk leeg, zoodat ook het vuur gedoofd moest worden. Het schip maakte op vele plaatsen water en het was niet mogelijk de lekken te stoppen. De schade was zeer groot. De dekken stonden, doordat het schip aan beide kanten geheel was ingedrukt, bol, en de brug was gebroken.
De bemanning van de "Friesland" begaf zich onmiddellijk op het ijs daar gevaar voor onmiddellijk zinken bestond. Het bleek echter, dat de "Friesland" zoo vast in het ijs beklemd zat, dat het schip niet zonk, ondanks het feit, dat het water spoedig tot aan het dek stond. In den namiddag zonk het schip. Het was met blik geladen; slechts de bagage van de opvarenden en eenige passagiers had men kunnen redden.
Geen der drie schepen had een radiozender aan boord, zoodat het niet mogelijk was de reederij te Amsterdam van den toestand op de hoogte te brengen. Een vliegtuig echter kwam boven de schepen cirkelen en de bestuurder daarvan rapporteerde naderhand wat er gebeurd was. Dit was voor de schipbreukelingen, die zich te voet naar de andere schepen hadden begeven, een geruststelling.
De nacht van Dinsdag op Woensdag werd in angstige spanning aan boord doorgebracht. Men vreesde, dat het ijs opnieuw zou gaan kruien, waardoor ook de "Holland" en de "IJssel" wel eens in zinkenden toestand zouden kunnen geraken. Gezien de felle koude en den hevigen wind zou er dan ernstig levensgevaar voor de in totaal 36 personen, die zich nu aan boord van de twee schepen bevonden, kunnen ontstaan. De wind nam echter af en toen de ochtend van den derden dag aanbrak, was de wind geheel gaan liggen.
Van de vlet van de "IJssel" werd met behulp van enkele balken en een gedemonteerden koker van het gebroken roer van de "Holland" een ijsvlet gemaakt. Om half tien Woensdagmorgen vertrokken vier leden van de bemanning, onder leiding van den kapitein van de "Friesland", den heer J. J. Bolhuis, en de passagiers die zich aan boord van de "Holland" hadden bevonden, naar Elburg, teneinde te trachten verbinding met den wal te krijgen en een nieuwen voorraad levensmiddelen te halen. Om vier uur in den namiddag kwamen zij daar na een zeer vermoeienden tocht aan.
De achtergeblevenen hadden inmiddels met kolengruis op het ijs geschreven: "Hulp IJsbeer Daniël - Schepen lek." Hiermede was bedoeld te zeggen, dat getracht moest worden de ijsbrekers "IJsbeer" en "Daniël Goedkoop" uit Amsterdam naar het convooi te zenden. De schepen lagen ongeveer 15 km ten Noorden van Elburg en 12 km ten Zuid-Westen van Kampen. Inmiddels had de reederij reeds in de rapporten der overkomende vliegers aanleiding gevonden een soortgelijken maatregel te treffen. Zij charterde de "Daniël" Goedkoop" en de "Willemina Goedkoop".
Zoo werden, twee etmalen nadat de drie schepen met lading voor Kampen het IJ hadden verlaten, nl. Woensdagochtend om vijf uur, de met ijsploegen uitgeruste sleepbooten nagezonden, omdat inmiddels gebleken was, dat zelfs de drie groote IJsselmeerbooten tezamen niet opgewassen bleken te zijn tegen de kracht van de ongekend sterke ijsmassa's die de binnenzee bedekten. En dat terwijl alle drie eender waren uitgerust met machines van 250 pk vermogen. Wat de sleepbooten betrof, de "Daniël" kon 250 pk ontwikkelen en de "Willemina" 300 pk.
Onmiddellijk na het verlaten van de Oranjesluizen, aldus vertelde ons naderhand de heer J. Goedkoop, directeur van de reederij voorheen Gebroeders Goedkoop, begon de worsteling tegen het ijs. De geul, die de drie vrachtbooten twee dagen tevoren gemaakt hadden, was er niet meer. Er moest een nieuwe gemaakt worden. Het ijs bleek hier en daar 60 tot 70 centimeter dik te zijn! Vandaar dat de tocht uiterst langzaam vorderde. Telkens als er twee á drie meter ijs voor den boeg was weggebroken, moest weer achteruit gevaren worden.
Zoo duurde de reis naar de schepen tot Donderdagavond negen uur. Er was veertig uur noodig geweest om een afstand af te leggen, die onder normale omstandigheden ternauwernood vier uur vordert! Onmiddellijk nadat de ijsbrekers de schepen bereikt hadden werd begonnen het ijs rondom stuk te breken. Zij bleken niet alleen te zijn ingevroren, het ijs had zich bovendien tegen de scheepswanden opgestapeld en daarover heen had een sneeuwstorm weer een dikke witte laag gelegd, zoodat het den indruk maakte, alsof de schepen onder het ijs schuil gingen. Vandaar waarschijnlijk, dat een der vliegtochten boven het IJsselmeer zonder resultaat is gebleven.
Den heelen nacht werd er doorgewerkt. Van slapen kwam niets. Uren duurde de bevrijding, maar zij vorderde althans. Om half twaalf in den ochtend, na ruim veertien uur ploeteren dus, kon de terugreis begonnen worden; die heel wat vlotter zou verloopen, dan de heenreis. Weliswaar was er inmiddels een sneeuwlaag op het ijs gevallen, maar de eigen geul was nog wel te herkennen aan de opgestapelde schotsen langs de randen. Daarom verliep de tocht terug heel wat gemakkelijker.
Vrijdagavond om half tien werden de sleepbooten met de twee vrachtschepen dwars van Marken waargenomen en om drie uur des Zaterdagsochtends verschenen zij voor de Oranjesluizen. Tegen zessen eindigde de reis aan de De Ruyterkade. De twee bevrijde schepen konden aan de reederij Koppe worden afgeleverd. Zij moesten later bij de Amsterdamsche Droogdokmaatschappij in een dok geplaatst worden. Beide waren zwaar beschadigd; een ervan was lek. De herstelwerkzaamheden vorderden eenige weken, maar dat beteekende overigens geen tijdverlies, want het duurde nog zeer geruimen tijd eer er zich weer een vaartuig op het IJsselmeer waagde.
De "Friesland" had men moeten achterlaten. Het schip was gezonken op een ondiepe plaats zoodat het een eindweegs boven het ijs bleef uitsteken. Herhaalde malen heeft men nadien getracht de lading door middel van vrachtauto's, rijdende over het ijs, te bergen. Het was wel mogelijk een verbinding tot stand te brengen, maar de lossing leverde te veel moeilijkheden. Toen de dooi definitief inviel lag het schip - een van de vier grootste van de reederij - nog steeds op dezelfde plaats.
Het resultaat van deze expeditie was voor velen een verrassing geworden. Maar verklaarbaar was het - achteraf natuurlijk - toch wel. Niet alleen was deze winter de felste sinds menschenheugenis, maar bovendien waren de omstandigheden dezen keer anders geweest dan te voren. Nu immers lag daar de groote Afsluitdijk in het Noordwesten, die het drijfijs had belet een weg te kiezen via de Wadden naar de open zee. Alles wat er aan ijs op en in het IJsselmeer was ontstaan en alles wat de IJssel en de kleinere rivieren erin gebracht hadden, had er moeten blijven. Mede daarom was de ijslaag zoo ontzaglijk dik en sterk geworden dat de scheepvaart er reeds spoedig het onderspit moest delven.
Reactie plaatsen
Reacties