Louis de Groot, ex-joods-onderduiker, blijft Friese helpers dankbaar. (1)

Ex-onderduiker Louis de Groot, blijft Friese helpers dankbaar.

'With goodwill toward all men'

Louis de Groot.

Foto 1995: J.v.d. Werf: Lemmer Schoolstraat 19 en 20 no. 19; fam. D. Onderweegs, no. 20; fam. H. Dijkstra. Toevluchtsoord in Lemmer voor onderduikers.

Verslag van Louis de Groot, thans woonachtig in de V. S., van zijn onderduikperiode (als joodse jongen) in Friesland gedurende de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Louis de Groot werd in Amersfoort op 28 juni 1929 geboren. Hij bracht zijn jeugd in Arnhem door waar zijn ouders een zaak in elektriciteitsartikelen en radiobenodigdheden hadden. Op 16 november 1942 dook de hele familie onder, maar hij was de enige van het gezin die aan de gaskamers van Auschwitz ontsnapte. In maart 1948 vertrok hij naar Palestina als vrijwilliger voor de Hag(g)anah om voor de oprichting van de staat Israël te vechten. In 1949 keerde hij terug naar Nederland, waar hij zijn onderbroken studie aan de derde klas van de Joodse HBS in Amsterdam afmaakte, en het volgende jaar emigreerde hij naar de V.S. waar hij economie ging studeren. Later woonde hij in Berkeley, California met zijn vrouw Barbara en hun twee zonen Marc en David. Hij houdt zich bezig met vrijwilligerswerk; verder is hij President van het Holocaust Center of Northem California in San Francisco.

Louis de Groot
PDF – 208,2 KB 697 downloads

WITH GOODWILL TOWARD ALL MEN.

Gerustgesteld.

Na 13 maanden verborgen te zijn geweest en tenminste dertien keer te zijn verplaatst van de ene naar de andere plek in het westelijke deel van Nederland, kwam uiteindelijk de dag, vlak voor Kerstmis 1943, dat ik naar Friesland werd gebracht. Via de bemiddeling van de organisatie van Corrie ten Boom in Haarlem, kwam ik onder de hoede van een rechercheur van de Amsterdamse politie Frans Postma, als 14-jarige "arrestant", aan in Joure bij de weduwnaar Uilke Boonstra, waar ik Kerst en Oud en Nieuw doorbracht. Uilke Boonstra wilde dat ik samen met zijn gezin de Kerstdienst zou bijwonen.

Het was de eerste keer dat ik naar een christelijke kerk ging en ik had geen idee wat ik moest verwachten. Het was een onbeschrijflijke ervaring toen ik Dominee Voerman de kerkgangers hoorde vermanen dat zij de Joden moesten beschermen, dat een duivelsknecht aan het hoofd van de Jodenvervolging stond en dat hij klachten had gekregen van de verzetsorganisatie dat er mensen waren die niet bereid waren hun huizen voor de Joden open te stellen. Deze vermaning stelde mij gerust, ik voelde me veilig en beschermd tussen deze mensen. Wel had ik de indruk dat er een groot aantal Joodse kinderen in de kerk zat.

Uilke Boonstra: Foto van S. Boonstra, Drachten, zoon van Uilke. Hij herinnert zich van Louis (Leo) de Groot, dat hij op 9 januari lopend van Lemmer kwam om zijn vaders verjaardag in Joure mee te vieren.

Uilke Boonstra, geboren op 9 januari 1899 in Huizum. Was bouwkundig opzichter en makelaar in Joure. Was lid van de Landelijke leiding van de LO en zelf KP-er. Zijn eerste arrestatie had plaats op 1 februari 1944, maar na een half jaar werd hij weer vrijgelaten, waarna hij doorging met zijn verzetswerk. Op de terugweg van West Nederland in verband met het organiseren van een vluchtroute voor Geallieerde piloten via Delfzijl, werd Boonstra op 8 augustus 1944 op het station in Heerenveen opnieuw gearresteerd. Vermoedelijk is hij na zijn eerste vrijlating geschaduwd en nu werd hij gegrepen op beschuldiging van spionage en sabotage. Hij werd op 18 augustus 1944 in Vught gefusilleerd, samen met de ter dood veroordeelde leden van de Evenhuisgroep. Hij behoorde tot de grote figuren van het Nationaal Steunfonds en van de LO. Joure.

Naar Lemmer.

Laat in de middag van 3 Januari 1944 bracht één van Boonstra's koeriers mij naar de familie Onderweegs aan de Schoolstraat 19 in Lemmer. Ik kwam omstreeks het avondeten aan. De familie verwachtte mij en de tafel was ook voor mij gedekt. Bonnette, de dochter, toen 4 jaar oud, vertelde mij over de "boterham met plicht" en informeerde naar mijn bekwaamheid om tegen bedtijd verhaaltjes te vertellen. Die avond ging ik vroeg naar bed. Ik was emotioneel uitgeput. Daar was ik dan weer op een tijdelijk adres. Ik kende dat zo langzamerhand wel, een paar dagen hier, een paar dagen daar. Je moest je maar heel netjes gedragen want je wist niet of je later nog eens van dit zelfde adres gebruik zou moeten maken. Maar toch voelde ik me hier veilig.

Mijn nieuwe gastvrouw en gastheer gaven mij een gevoel van bescherming. Misschien wel omdat zij niet geaarzeld hadden om Bonnette te vertellen, dat ik een Joodse jongen was en dat het maar beter was dat zij niet over de nieuwe loge op de kleuterschool zou spreken. Het was de bedoeling dat ik bij een boer in de omgeving van Lemmer zou worden ondergebracht. Maar kort na mijn aankomst had mevrouw Onderweegs haar man er van weten te overtuigen dat hij mij niet op een boerderij kon plaatsen. Ik was een tengere en enigszins ondervoede stadsjongen, ongeschikt voor boerenwerk. Ik had al begrepen dat ik niet de eerste onderduiker bij de familie was, en naar later bleek ook niet de laatste.

Mevr. Onderweegs, met op haar arm Robbie en rechts Bonnette.

Stroom onderduikers.

Enige dagen later werd de ca. vier maanden oude Joodse baby Robbie in een schoenendoos bij de familie Onderweegs afgeleverd. In deze samenstelling ging de familie de laatste oorlogsjaren in. Het leven bij de familie Onderweegs was niet saai. Uilke Boonstra en zijn medewerker Sjoerd Wiersma stuurden een stroom Joodse onderduikers, jong en oud, naar Lemmer waarvoor mijnheer Onderweegs dan al onderduikadressen geregeld had.

De routine was dat deze onderduikers eerst enige dagen bij de familie Onderweegs doorbrachten om tot rust te komen, voordat zij naar hun uiteindelijke bestemming werden gebracht. Ook onze kleine Schoolstraat begon al aardig vol te raken: naast ons zaten Karel en Jannie bij de familie Dijkstra, tegenover ons zat tante Gerda bij de heer Haveman, dan waren er nog oom Piet en zijn vrouw bij de familie Van Asma en Doortje bij meester Homan.

Onderduikercartotheek verzet teruggevonden.

Uniek overzicht in bruikleen bij Herinneringscentrum Kamp Westerbork.

In de oorlog was het levensgevaarlijk voor iedereen die er in stond. Maar nu is de cartotheek van het verzet in Zuid-West Friesland een unieke bron van informatie over de joden die in het gebied ondergedoken waren. Deze bijzondere kaartenbak uit de Tweede Wereldoorlog is teruggevonden op de zolder van een verzetsfamilie en door kleinzoon Sjoerd Wiersma in bruikleen gegeven aan het Herinneringscentrum Kamp Westerbork.

De cartotheek bevat vierhonderd vijftig kaartjes met zo'n tachtig pasfoto's van joodse onderduikers. Op elk kaartje een naam, plaats van herkomst, onderduikadres en een aantekening over de financiële ondersteuning. De kaartenbak vertelt het verhaal van de Jodenvervolging, maar ook van de moed van mensen die daartegen in wilden gaan.

Een van hen was Sjoerd Wiersma, eigenaar van een wasserijbedrijf in Joure. Vanaf 1942 ging hij twee tot drie keer per week met zijn vrachtwagen naar Amsterdam. Iedere rit nam Wiersma joden mee naar Friesland. Samen met zijn vriend Uilke Boonstra bracht hij ze dan onder op tal van onderduikadressen. Een hele organisatie, die werd vastgelegd in een cartotheek. Het gaat goed tot februari 1944: Boonstra wordt opgepakt en Wiersma weet maar net te ontkomen. Vanuit de onderduik weet Sjoerd Wiersma zijn werk voort te zetten, Uilke Boonstra wordt uiteindelijk gefusilleerd in Vught.

Na de oorlog komt de cartotheek in handen van Gerlof Wiersma, de broer van Sjoerd. Met een aantal andere mensen vult hij de informatie in de kaartenbak aan: wie zijn er vertrokken, wie overleden, wat is er nog van hen? Maar al spoedig is het materiaal niet meer nodig en verhuist de bak naar de zolder.

Na het overlijden van Gerlof erft zijn zoon de cartotheek en ook hij zet de kaarten ergens op zolder. Daar zou het zijn blijven staan, als niet de kleinzoon van Sjoerd Wiersma het materiaal bij toeval ontdekt. De jonge Sjoerd Wiersma is verrast en verbijsterd over de schat aan informatie en weet dat de kaartenbak té bijzonder is om weg te gooien.

Daarom geeft hij de cartotheek in bruikleen aan het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Een bewuste keuze, omdat het Herinneringscentrum de gegevens wil gaan gebruiken voor de database "Een Naam en een Gezicht".

Helpers.

Mijnheer Onderweegs was hoofdcommies van de gemeente Lemsterland; zijn ondergrondse activiteiten kwamen naast zijn dagelijkse kantoorbezigheden. Al spoedig werd het teveel voor één man en kwamen er drie medewerkers bij die ik alleen onder hun schuilnaam kende: Kareltje uit Sondel (Jacobus Johannes Boomsma) Wim uit Meppel, (Wim Reinders/Roelof Knol) en Arie die uit de omgeving van Zwartsluis, (Arie van der Pol/Henk Akse) kwam (deze 3 dappere mannen zijn later gefusilleerd en hun foto' s hangen in het Verzetsmuseum te Leeuwarden).

Jacobus Johannes Boomsma.

Jacobus Johannes Boomsma, geboren op 6 juli 1910 in Sondel. Was kruidenier in zijn geboorteplaats. Deed veel aan Jodenhulp. Bracht zelf ook veel Joden onder op onderduikplaatsen. Verzetsnaam: 'Karel I'.

Op zekere dag werd hij bijna gearresteerd toen er een Duitser in zijn winkel kwam die hem wilde arresteren omdat hij zich niet als krijgsgevangene gemeld had. De Duitser werd verwezen naar een niet bestaand huis, enkele honderden meters verder en toen hij woedend terugkwam, was Boomsma al verdwenen. Sindsdien was hij ondergedoken.

Later werd hij districtleider van de LO in Sneek. Hij was een goede organisator en een uitstekende leider. Op maandagmorgen 6 november 1944 vervoegde hij zich aan het huis van J. Volkers in Sneek, dat door de SD bezet was. Een van de Duitsers deed open en zei: 'Kommen Sie mal herein'. 'Dat nooit', riep Boomsma en sloeg op de vlucht. De kogels waren echter sneller. De eerste schampte hem langs de hals, de tweede trof hem in de rugwervel. Hij was meteen dood.

De Duitsers bepaalden dat zijn lichaam zonder kist in de grond moest worden gestopt. Hij werd echter toch in een noodkist begraven. Enkele dagen later werd het lichaam door vrienden opgegraven en in aanwezigheid van zijn vrouw in een normale kist gelegd. Op 12 juli 1945 werd deze kist onder zeer grote belangstelling herbegraven op het kerkhof in Sondel. Zijn zoontje, dat enkele dagen na de bevrijding geboren werd, kreeg de namen Jacobus Johannes Karel.

(P. Wijbenga: 'Bezettingstijd in Friesland' deel 3)
Bolsward, Sondel

In Lemmer was slager De Jong, zijn belangrijkste medewerker. Wim en Arie kwamen vaak 's avonds om een uur of negen hun activiteiten bespreken en dan ging mevrouw Onderweegs de keuken in, om nog gauw een maaltijd voor deze twee hardwerkende jonge mannen klaar te maken. Niet alleen zij, maar ook nieuwe onderduikers die 's avonds laat in het donker aankwamen kregen nog een warme maaltijd. Inmiddels voelde ik mij thuis bij deze fijne familie: mijnheer Onderweegs werd voor mij oom Dick, mevrouw Onderweegs 'Mams' en ik kreeg de naam 'Leo' toegewezen. Robbie werd in het trouwboekje bijgeschreven en heette voortaan Robbie Onderweegs.

Ter bevestiging van mijn opname in de familie kreeg ik van oom Dick een formulier, uitgegeven door het Centraal Evacuatie Bureau, afdeling Kinderuitzending, waarin de leider van het bureau verklaarde 'dat het kind Leonardus de Groot, geboren 28 juni 1929, wonende Pelikaanstraat 29 te Amsterdam voor den duur van den oorlog is uitgezonden naar Lemmer, Schoolstraat 19 te Lemsterland'. Het formulier was klaarblijkelijk door oom Dick ondertekend met de onleesbare naam van de leider van dit bureau die alleen maar in de gedachten van oom Dick en de drukker in Lemmer, die dit formulier opmaakte, bestond.

Wat onderscheidde deze familie van de andere adressen waar ik ondergedoken ben geweest? Zij zagen mij als een opgejaagd kind dat op wrede wijze van zijn ouders gescheiden was en dat dag en nacht met de angst voor de dood leefde en volkomen van de "goodwill" van vreemde mensen afhankelijk was geworden. Zij begrepen hoe moeilijk het was voor een jong kind om van de bescherming van de ouders verstoken te zijn.

Ook nodigden Mams en oom Dick echtparen of jonge mensen, aan wie zij een onderduikadres verschaft hadden, uit om op basis van roulatie een weekend als hun gasten met hen door te brengen met de bedoeling ze sociale contacten te laten hebben. De kinderen kregen speciale aandacht. Mams en oom Dick voorzagen ze van kleding en schoenen wanneer dat maar nodig was en ze zagen er op toe dat de jongelui goed werden verzorgd door de families waar ze ondergedoken zaten. De kosten die deze extraatjes met zich meebrachten, werden door hen zelf, indien nodig, uit eigen zak betaald.

Ook werd er een beroep gedaan op winkeliers, doktoren en tandartsen om goederen en diensten voor deze kinderen te leveren zonder betaling. Zij trokken zich ook de persoonlijke problemen van andere onderduikers aan en reisden door het land met toenemend gevaar voor eigen leven om herhalingsrecepten te verkrijgen bij die apotheken die aan de mensen, die nu ondergedoken zaten, vroeger ook recepten verstrekt hadden. Zij deden er alles aan om contacten tussen de leden van een familie, die op verschillende plaatsen ondergedoken waren, tot stand te brengen.

Kinderen werden ingeschreven op de protestantse Lagere School en diegenen die in aanmerking kwamen voor voortgezet onderwijs ontvingen privé onderwijs in hun schuilplaatsen. De kracht en moed om al deze activiteiten te ontplooien, kwamen voort uit een diepgewortelde godsdienstige overtuiging. In de hal van het huis van de familie Onderweegs hing een Bijbelse tekst: "Verberg diegenen die verbannen zijn en openbaar niet hun schuilplaatsen".

Valse vrijstelling, ingevuld en ondertekend door 'oom Dick'. Deze vrijstelling werd door de ondergrondse gedrukt.

Meester Fokkema kwam mij privélessen geven, maar mijn hoofd stond er niet naar om te studeren. Al spoedig ging ik in plaats van leren in de keuken helpen, vooral met de maaltijden die op alle uren van de dag bereid werden. Overdag was er hulp in de huishouding, Janke, zij sloeg alles gade wat in huize Onderweegs plaats vond. Zij sprak er nooit met andere mensen over.

Er waren nog andere stille medewerkers: kapper de "Vliegende Hond", die behalve wat hij voor andere onderduikers deed mijn haar regelmatig rood verfde en Schirm die op aandringen van oom Dick ondergoed en kleding zonder textielpunten voor de joodse kinderen in Lemmer beschikbaar stelde. Mijnheer Van Asma hielp met zuivelprodukten en slager De Jong hielp met het vleesrantsoen voor zover zijn voorraad dat toe liet.

Mee helpen.

Het huis aan de Schoolstraat was het distributiepunt voor de bezorgers van illegale bladen. Daarom was ik steeds bijna de eerste in Lemmer die deze blaadjes las als zij bij ons werden afgeleverd, zoals Trouw, Het Parool en Vrij Nederland. Vanwege zijn positie op het gemeentehuis was oom Dick ook een van de centrale punten van de ondergrondse voor valse persoonsbewijzen en al spoedig mocht ik mee helpen met het klaar maken en vervalsen van legitimatiebewijzen.

Bijna iedere week kwamen er nieuwe onderduikers in Lemmer aan die ik soms beter bij hun schuilnaam kende dan bij hun eigen naam zoals: tante Vonk, Ali Meyers, familie de Wit, dhr. en mevr. L. Polak, Flipje, dhr. De Groot, Jaap, Sal Wagenaar en nog vele anderen, Sommigen kwamen met de nachtboot uit Amsterdam en waren in het bezit van de vereiste papieren waarmee zij bij aankomst door de Duitse controle konden komen; de meesten kwamen echter 's avonds via allerlei sluipwegen bij ons.

Soms waren er problemen die het noodzakelijk maakten dat ik tijdelijk ergens anders werd ondergebracht. Bijvoorbeeld toen Boonstra op het station in Heerenveen werd gearresteerd. Wiersma die vlak achter hem liep wist te ontkomen en kwam rechtstreeks naar Lemmer voor hij onderdook. Hij protesteerde tegen mijn verblijf bij de familie Onderweegs.

Wiersma had veel begrip voor mijn situatie, maar hij smeekte Mams mij elders onder te brengen omdat hij het onverantwoord vond het risico voor zijn medewerkers op deze wijze te vergroten. Maar Mams was niet te bewegen om mij ergens anders onder te brengen. Ik hoor haar nog zeggen in het Fries "Dizze. earme jongen die by syn mem wei jage is, bliwt hjir. Hy wurdt net foar 'n twadde kear fan een mem schieden". (Deze arme jongen die van zijn Moeder is weggejaagd, blijft hier. Hij wordt niet voor de tweede keer van een Moeder gescheiden) Voor mijn eigen veiligheid bracht oom Dick mij echter naar "de dames" (de dames Tulners), twee oudere onderwijzeressen. Na een verblijf van ongeveer tien dagen keerde ik terug.

Na de arrestatie van Boonstra, had oom Dick de contacten met de familie Ten Boom overgenomen. Op zijn eerste reis naar Haarlem begin februari stapte oom Dick in Amsterdam uit om met mijn ouders kennis te maken en een brief van mij af te geven. Mijn ouders en mijn zusje verbleven op een schuiladres aan de Prinsengracht 825 in Amsterdam. Hij wilde mijn ouders, die niet wisten waar ik was behalve dan dat ik in Friesland verbleef, geruststellen door zichzelf te introduceren als de persoon bij wie ik in huis verbleef.

Tijdens dit bezoek besprak hij ook de mogelijkheid om voor mijn zusje bij mij in de buurt een onderduikadres te vinden. Er werd afgesproken dat hij haar de dinsdag na Pasen zou komen afhalen. Tevens verzekerde hij mijn ouders dat hij geen vergoeding voor mijn verblijf wilde hebben en dat, indien zij dat toch wilden, zij de ondergrondse organisatie in Amsterdam een bijdrage konden geven. Hij beloofde mijn ouders dat als er iets met hen zou gebeuren, hij voor mij zou zorgen en dat zij zich daar nooit zorgen over behoefden te maken.

Hij kwam als een engel een boodschap brengen die niet veel later buitengewoon belangrijk zou blijken te zijn. Inmiddels werden enkele directe medewerkers van oom Dick door de Duitsers opgepakt en werd er besloten dat Mams, Bonnette, Robbie en ik met de trein naar oom Geert in Holten zouden gaan. Het probleem echter was dat wij in Deventer moesten overstappen. Deventer was een zeer gevaarlijk station waar altijd streng gecontroleerd werd door de Duitsers. Oom Dick belde zijn broer Arie in Enschede op en vroeg hem ons op het station in Deventer te ontmoeten en mij vandaar naar Holten te brengen.

Zelfvertrouwen.

Oom Arie werkte bij de Nederlandse Douane aan de Duitse grens en was een zeer stoutmoedig man; hij werkte o.a. voor de Nederlandse spionagedienst. Hij beschikte over Duitse papieren die hij voor zijn positie aan de grens nodig had. Oom Arie stond ons op te wachten op het station te Deventer toen onze trein vanuit Heerenveen aankwam. Hij nam mij bij de arm en ging met mij in een Wehrmacht coupé van de trein naar Holten zitten.

Alle Duitse militairen die in deze trein zaten moesten verlof of orders hebben om naar Duitsland te reizen, vandaar de scherpe controle. Toen de Feldgendarmerie bij onze coupé kwam, liet oom Arie met een brede glimlach op zijn gezicht zijn papieren zien, wees op mij en zei "Er ist eine Jude welche ich gefangen habe, er geht ins Lager". En terwijl hij dat zei sloeg hij zichzelf op zijn knie om aan te geven hoeveel plezier hij daarom had. De Duitser knikte dat hij dat heel goed vond en liep door. Ik was erg bang, maar diep onder de indruk van het zelfvertrouwen van deze man. Oom Arie werd voor zijn verzetsactiviteiten na de oorlog onderscheiden door zowel Minister-president Churchill, Generaal Eisenhower als Generaal De Gaulle.

Alhoewel oom Geert en tante Jo absoluut geen illegaal werk deden, ontvingen zij mij met hartelijkheid en mededogen. Ik was weer eens op een tijdelijk adres maar nu was ik niet alleen maar met mijn nieuwe familie. Zo'n voorrecht had ik tijdens mijn rondzwervingen nog niet meegemaakt. Na veertien dagen keerden we terug naar Lemmer. Korte tijd daarna kwam tante Ge, een zuster van Mams bij ons wonen. Ze moest kuren vanwege een slechte gezondheid.

Voor Pasen 1944 kreeg ik een nieuw kostuum dat Schirm speciaal voor mij gemaakt had. Dames-kapper de "Vliegende Hond" was heel druk in die tijd en was niet in de gelegenheid mijn haar te verven, waarop oom Dick meende dat hij mijn haar wel even kon fatsoeneren. Met Pasen mocht ik voor het eerst mijn nieuwe kostuum aan en buiten in de achtertuin werd ik gefotografeerd en op de film gezet.

Toen ik op mijn 15de verjaardag mijn valse - persoonsbewijs van oom Dick kreeg, bleek dat hij deze foto's daarvoor gebruikt had. Het was een belangrijk verjaardagscadeau waar ik heel trots op was vooral omdat het nu op naam van Leo Lemstra gesteld was, onze nieuw aangenomen familienaam. Oom Dick werkte nu in het verzet onder de schuilnaam Paul Lemstra. Officieel was ik nu familie van deze heldhaftige illegale werker die niet bevreesd was voor de Duitsers.

Apart.

Tijdens deze Paasdagen bezocht dominee Wessels, voorganger in de Gereformeerde kerk, elke joodse onderduiker in Lemmer apart om hem of haar het verhaal van de Exodus uit Egypte te vertellen, ter vervanging voor het Joodse Pesach. Zoals was afgesproken ging oom Dick op de dinsdag na Pasen naar mijn ouders om mijn zuster op te halen en haar naar een nieuwe schuilplaats te brengen. Toen hij die dag op de Prinsengracht aankwam, vertelde een buurvrouw hem dat mijn ouders en zuster op de vrijdag ervoor, 7 april 1944, waren opgepakt door de politie.

Oom Dick heeft onmiddellijk pogingen in het werk gesteld om mijn ouders en zuster op te sporen en vrij te krijgen. Hij vond ze, via gevangenissen in Den Haag en Amsterdam, in het kamp Westerbork waar hij met eigen geld, drank en tabak verkregen op de zwarte-markt, trachtte hen vrij te kopen. Maar de marechaussees die Westerbork bewaakten, wilden niet aan een ontsnapping van mijn ouders en zusje meewerken ook al had oom Dick ze van een onderduikadres, zowel voor hen als hun gezin, verzekerd. Mijn Ouders en zusje zijn op transport naar Auschwitz gesteld waar ze vergast zijn.

De onderduikers in Lemmer zorgden voor een onverwacht probleem. Tante Johanna en haar zoon waren bij dominee Keuzenkamp ondergedoken. De zoon was ernstig ziek. Dr. Knufman die de ondergedoken mensen in Lemmer behandelde, had oom Dick verteld dat de situatie met tante Johanna's zoon hopeloos was.

Nadat hij was overleden moest oom Dick bedenken wat er met het lijk gebeuren moest. Het bleek niet mogelijk hem op de begraafplaats te begraven omdat er geen officiële stukken waren waaruit bleek dat hij in Lemmer ingeschreven stond. Ten einde raad overtuigde oom Dick dominee Keuzekamp ervan om het stoffelijk overschot 's avonds in de tuin van de pastorie te begraven. Dijkstra, de buurman, werd in de arm genomen om een doodkist te maken en samen met zijn zoon groeven ze een graf en in aanwezigheid van oom Dick werd hij begraven. Na de oorlog werd hij op de begraafplaats in Lemmer op plechtige wijze herbegraven.

Overvallen.

Toen het aantal onderduikers toenam, niet alleen Joden maar ook mannen van onder de 45 jaar, werd het steeds moeilijker om iedereen van bonkaarten te voorzien. Op initiatief van Johannes Post werd besloten distributie- kantoren te overvallen en in overleg met oom Bertus, een broer van oom Dick, werd het kantoor in Langweer als eerste doelwit uitgekozen. De overval was bijzonder goed geslaagd en diende later als voorbeeld voor talloze andere overvallen. Oom Dick was verantwoordelijk voor het verdelen van de buit over de verschillende rayons van de ondergrondse; tevens was het zijn taak om onderduikadressen achter de hand te hebben voor het geval er iets fout dreigde te lopen. De Duitsers probeerden namelijk van hun gevangenen informatie los te krijgen over deze verzetsorganisatie en over de namen van de medewerkers ervan.

Met Uilke Boonstra hadden ze weinig succes. Tijdens zijn verhoor vertelde hij hen dat hij zijn opdrachten van God kreeg en dat hij volgens de wetten van zijn geloof handelde; dat hij de Duitsers niet haatte want het was hem geboden zijn naaste lief te hebben als zichzelf. Boonstra werd vrijgelaten door de Duitsers in de hoop dat hij hen naar zijn contacten in de illegaliteit zou leiden.

Laat op een avond verscheen een zekere Spits uit Echten aan de achterdeur in de Schoolstraat. Hij informeerde of wij alleen waren en toen oom Dick dat bevestigde, kwamen Boonstra en Wiersma uit het donker te voorschijn. Het was een ongelooflijke gebeurtenis, die avond vertelde Boonstra ons over zijn ervaringen in de gevangenis en over zijn grote vertrouwen in God. Hij was er van overtuigd dat het God's hand was geweest die hem voor ergere martelingen behoed had en die hem nu weer zijn vrijheid had teruggegeven. Maar toch viel hij opnieuw in Duitse handen en deze Friese held is uiteindelijk in Vught omgekomen. Zijn naam staat nu op het gedenkteken van de kerk in Joure waarin ik mijn eerste kerkdienst in Friesland bijwoonde.

 De Nederlandse Hervormde kerk Joure.

Gedenksteen in de toren Ned. Herv. kerk te Joure, onthuld 3 mei 1952 door P. Kuindersma en S. Wiersma.

HWANT MEI GOD EN
MEI MINSKEN HASTE
STRIDEN EN DOU HAST
OERMASTERE
1940 _ 1945

Het monument is bevestigd op de noord-muur van de N.H. kerk, gevestigd aan de Midstraat in Joure.

Wat nu zo'n beetje routine voor de hele familie was geworden, werd begin juli plotseling onderbroken door verraad. Iemand in Lemmer had de Gestapo in Leeuwarden opgebeld om te rapporteren dat de hoofdcommies van de gemeente Lemsterland, zich bezig hield met het helpen van Joden. Een waakzame telefoniste onderschepte het telefoongesprek en liet oom Dick meteen waarschuwen.

Wij zaten net aan tafel voor het avondmaal toen wij deze boodschap kregen. Zonder aarzeling besloot oom Dick dat wij direct moesten opstappen. Tante Ge werd ondergebracht bij de buren, Bonnette ging bij oom Dick achter op de fiets, Robbie bij Mams in het mandje. Ik had mijn eigen fiets. We gingen er vandoor naar de Echtenerpolder, naar een neef van oom Dick die een boerderij aan de Ringvaart had. Daar aangekomen vond de neef voor Bonnette en mij een onderkomen bij één van zijn buren. Mams, oom Dick en Robbie werden elders ondergebracht. Binnen een paar dagen kwam oom Dick bij ons langs om ons te laten weten dat hij naar een onderduikplaats voor ons vijven op zoek was; zodra hij iets gevonden had, zou hij ons komen halen.

Telefonistes als luisterpost.

Dank zij de oplettendheid en de betrouwbaarheid van deze telefonistes is voorkomen dat er opnieuw slachtoffers zijn gevallen in Lemmer. Ambtenaren van de telefoondienst te Lemmer waren mej. A. Molenberg, P. van Brug en Z.J. Smeding. Mej. Aagje Molenberg, geb. 19 januari 1913 te Lemmer was in de tweede wereldoorlog werkzaam op het PTT -kantoor te Lemmer, o.a. als telefoniste en lokettiste. Zij bezorgde illegale blaadjes en zette zich in voor het Rode Kruis. In haar functie als telefoniste luisterde zij tijdens de stakingsdagen in mei 1943 o.a. ook het gesprek af waarin burgemeester Krijger aan de SD te Leeuwarden de hulp inriep voor ongeregeldheden bij de brug in Echtenerbrug.

Dit betrof namelijk onenigheid tussen bevolking en Duitsers. Op 16 oktober 1943 om 19.30 uur werd abonnee 73, woonhuis burgemeester Krijger voor de 2e maal opgebeld door de Sicherheitsdienst te Den Haag, met het bevel om huiszoeking te doen bij de schoonmoeder van Ds. Fokkema (wed. Slump) waar vermoedelijk joden verborgen waren. Daar op dat ogenblik aan de ambtenaren niet bekend was, wie hiermede bedoeld werd en ook de directeur van het postkantoor te Lemmer geen opheldering kon geven, konden deze slachtoffers niet gewaarschuwd worden.

Na de oorlog werd op 5 juni 1945 mej. A. Molenberg opgeroepen om gehoord te worden door de zuiveringscommissie voor burgemeesters in het gemeentehuis te Lemmer. Op 13 juli 1945 werd een aanklacht ingediend aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandse Zaken te 's-Gravenhage en op 25 januari 1946 aan een Kamerlid van de Tweede Kamer aangaande bovengenoemde zaken. Deze aanklachten waren ondertekend door 2 telefonistes en door F. Garvelink, destijds directeur van het Arbeidsbureau. Het was Aagje Molenberg die als getuige werd gehoord voor de Rechtbank tegen de burgemeester.