Rijs |2|

|    1   |    2   |    3   |

1934: Op 'Huize Rijs', in Gaasterland werd Maandag op feestelijke wijze herdacht, dat de familie van Swinderen, zich aldaar vóór honderd jaren vestigde. De freules Van Swinderen ontvangen de ouden van dagen.

De familie van Swinderen in Gaasterland. Een eeuw op den huize Rijs. 1834—1934.

Het slot te Rijs in het jaar 1721.

Reproductie van een oude teekening in het bezit van het „Friesch Museum" waarvan het onderschrift luidt: „'t Huis Rijs onder Mirns in Gaesterland behoort den Edelen heere David de Wildt, secretaris der Admiralityt binnen Amsterdam 1721.

wikimedia: David de Wildt

Dit uitgestrekte landg. werdt bewoond door den Grietman Jonkheer Gerard Regnier Gerlacius van Swinderen, die in de laatste jaren zoo groote verbeteringen in den toestand van dit oord heeft aangebragt. Eertijds stond niet ver van hier eene stins van het geslacht van Galama, bij een buurtje Rys genoemd, geheel door uitgestrekte heidevelden omringd.

Sedert dat gebouw, met de daartoe behoorende landen, door het geslacht Thoe Schwartenberg tot een jagthuis gebruikt werd, ontving het wel eenige verbeteringen, maar eerst in het laatst der zeventiende eeuw, toen de Heer de Wildt, Secretaris van de Admiraliteit te Amsterdam en Geheimraad van Koning Willem, daarvan eigenaar werd, onderging dit oord aanzienlijke veranderingen. Met grooten ijver, moeite en kosten begon deze de nog ongerepte natuur te vervormen, de woeste gaasten of hoogten te effenen, te ontginnen en tot bosschen, wei- en bouwlanden aan te leggen, welke, te zamen met breede wegen en lanen doorsneden en omwegen, een nagenoeg regelmatig vierkant landgoed vormden, van ongeveer drie of vier uren gaans in den omtrek.

Bovendien liet hij daar binnen onderscheidene vee-, koren- en tabakschuren bouwen, en eindelijk, aan de noordzijde, dat landhuis stichten, hetwelk men ter regterzijde aan den weg Oldemirdum ontmoet, terwijl eene later gebouwde herberg daarnevens het verblijf in dit aangename oord bevordelijk is (1). Dit landhuis zal vermoedelijk in 1847 worden afgebroken, en daarvoor in de plaats een grootere gebouw gesticht worden.

Van der Aa

De huldiging van de familie Van Swinderen.

"Zooals u weet, zal het op 19 Maart a,s. honderd jaar geleden zijn, dat de familie Van Swinderen zich in de gemeente Gaasterland op den huize Rijs vestigde. Voor de gemeente, ja! voor den geheelen Zuidwesthoek, heeft die vestiging zegenrijke gevolgen gehad. Velen in de omgeving hebben daarom gemeend dit feit niet opopgemerkt te mogen laten voorbijgaan en willen daarom op dien dag de familie Van Swinderen huldigen".

Met dezen oproep richtte het huldigingscomité zich onlangs tot de provinciale en locale pers en met recht. Want als er één district of gemeente in Friesland is, waarvan de belangen nauw zijn verbonden met die van een aristocratische of bemiddelde familie, welke zich er lang geleden vestigde, dan is het wel Gaasterland met zijn familie Van Swinderen.

Gaasterland is 'Mooi Gaasterland' geworden door haar leden, de zandwoestijnen en heidevelden zijn er na het graven van de Van Swinderens Vaart, herschapen in bekoorlijke landouwen, het Slot te Rijs werd door haar initiatief een aantrekkelijk landhuis voor de bewoners, maar tevens een asyl voor de in nood en zorg levende Zuidwesthoeksters, die bij 'Mijnheer' steeds een open oor en een medelijdend hart vonden.

Is het wonder, dat men thans met bovengenoemd historisch feit, al lukt het dan ook oogenschijnlijk slechts van locaal gemeentelijk belang, erkentelijk de gelegenheid aangrijpt, om de spontaan uit het hart opgewelde dankbaarheid der Gaasterlanders op sobere, doch treffende wijze tot uiting te brengen?

Intusschen geeft de huldiging op zich zelf wel aanleiding, om over de komst en het optreden der Van Swinderens in den Zuidwesthoek van Friesland eenige historische beschouwingen ten beste te geven, want het gememoreerde feit der vestiging van deze familie, op het slot te Rijs beteekent niet, dat zij eerst in 1834 haar intrede in Friesland deed, gelijk men abusievelijk uit den geciteerden aanhef der circulaire van het comité zou kunnen afleiden.

Bovendien hebben de familiën, waarmede de Van Swinderen's met Friesland geparenteerd waren, hun werk en initiatief voorbereid of voortgezet, gelijk de geslachten De Wildt en Rengers vóór 1834 en dat van Star Numan, in onzen tijd zulks deden en doen. Uit de beknopte geschiedenis dier familierelaties moge dan ook verder blijken, hoe speciaal in Gaasterland de traditie van samenwerking tusschen adellijke of patricische geslachten met de landelijke bevolking wordt voortgezet en alzoo de historische continuïteit bleef bewaard. Dat het tot heil der Gaasterlanders in de verre toekomst zoo moge blijven!

De Huize 'Rijs' (voorzijde) van de Slotlaan gezien in den tegenwoordigen toestand.

Van Groningsche afkomst.

De familie Van Swinderen komt oorspronkelijk uit Groningen. De eerste grietman van dien naam in Friesland, Wicher van Swinderen, had reeds een gelijknamigen voorzaad in den Groninger burgemeester Wicher van Swinderen, geboren 5 Januari 1688 uit het huwelijk van Albert Hendrik van Swinderen en Allegonda Wichersdr., die behalve burgemeester nog raadsheer, bewindhebber der West-Indische Compagnie voor de Kamer Groningen en drost der beide Oldambten is geweest.

Herinnert u verder een der hervormers van ons lager onderwijs onder Koning Willem I, niemand minder dan de Groninger hoogleeraar Theodorus van Swinderen, die in Gruno's veste de natuurlijke historie doceerde, in de rechten promoveerde, de Kantiaansche wijsbegeerte met succes beoefende, een museum voor natuurlijke historie stichtte, zich buiten het wetenschappelijke terrein nog voor allerlei sociale en historische aanlegeenheden interesseerde, als opvoedkundige groote verdiensten had en 44 jaren lang als schoolopziener fungeerde, grootelijks tot bevordering van het volksonderwijs in de noordelijke provinciën.

Mr. Wicher van Swinderen, Grietman van Gaasterland.

Een niet minder belangrijken staat van dienst en een buitengewonen wetenschappelijken aanleg toonde zijn neef Wicher van Swinderen, de eerste Friesche grietman van dien naam, te bezitten, doch hem was helaas een veel korter leven beschoren. Ook hij was een Groninger van geboorte, waar hij den 24sten Maart 1802 het levenslicht aanschouwde als zoon van jhr. O. van Swinderen van Rensuma en vrouwe Q. J. J. Gerlaeius.

Ds. Koppius van Blijham, tevens gouverneur ten huize zijner ouders, leidde den jongen Wicher voor de academie op en had succes met zijn leergierigen pupil, die in korten tijd groote vorderingen maakte in de studie der klassieken, rechts- en staatswetenschappen, geschiedenis en wijsbegeerte.

Eerst bezocht hij de hoogescholen van Groningen en Göttingen, leverde daarna bekroonde verhandelingen in over staatsrechtelijke en classiclitteraire onderwerpen, promoveerde reeds in 1824 tot doctor in de letteren en wijsbegeerte zoowel als in de beide rechten en beoefende voor liefhebberij de numismatiek, die vooral door zijn toedoen weldra tot een der hulpwetenschappen van de geschiedenis zou worden verheven.

Wat inzonderheid voor de geschiedenis van Friesland en Gaasterland, een feit van beteekenis werd, reeds vóór zijn dubbele promotie, werd hij door den koning benoemd tot grietman van Gaasterland, hoowel hij te Groningen werd bestemd tot opvolger van professor Gratama, evenals men hem te Deventer gaarne had gezien om professor Cock op te volgen.

Doch Friesland genoot het voorrecht dezen jeugdigen geleerde onder zijn magistraten te krijgen, niet enkel als grietman, eerst van Gaasterland en sedert 1835 van Wonseradeel, doch ook als lid der Ridderschap (1826), lid der Provinciale staten (1829), lid van het Dijksbestuur voor de Zuidkust van Friesland president van den Militieraad. En ware hij in leven gebleven, dan had de Koning hem zeker, nog voor hooger ambten geroepen.

Naast zijn politieke en administratieve functies vond hij nog den tijd tot voortzetting van zijn wetenschappelijken arbeid, schreef verhandelingen zoowel van historischen als politieken aard, waarvan er een in 1826 te Leeuwarden bij Schetsberg verscheen en greep in de kommervolle dagen van 1830 opnieuw naar de pen om in een actueele brochure zijn landgenooten moed in te spreken en zijn oordeel over den politieken toestand kenbaar te maken.

Zijn vestiging in Gaasterland.

Welke omstandigheid kan het nu geweest zijn, die dezen eersten Van Swinderen genoopt heeft de eervolle onderscheiding des Konings te aanvaarden, om uit een centrum der wetenschap als Groningen te vertrekken naar Frieslands Zuidwesthoek en het bestuur over een landelijke grietenij op zich te nemen? Want deze vraag klemt te meer, als men bedenkt, dat zijn wetenschappelijke carrière ongetwijfeld voorspoedig zou verloopen zijn, wanneer hij in zijn geboorteplaats gebleven was en dat hij dus eigenlijk voor zijn persoon, toekomst en geestelijke aspiraties meer bevrediging had gevonden in zuiver wetenschappelijken arbeid.

Zijn komst in Friesland en zijn bestuur over Gaasterland vergden dan ook inderdaad een belangrijk offer van hem, dat hij echter gewillig bracht ten bate van een land- streek, waar hij als kind had gespeeld, waar zijn particuliere bezittingen den loop der tijden aanzienlijk waren toegenomen, waar de belangen der bevolking veel meer dan tot dusverre bevorderd konden worden door intensieve cultiveering van den bodem, waar hij zijn economische en sociale theorieën aan de practijk kon toetsen en waar hij hoopte, dat hem als landjonker-regent in de stille bosschen en heiden nog voldoende tijd en gelegenheid zouden resten, om zijn geliefkoosde studiën weder voort to zetten, doch dan meer in de door de practijk van zijn ambten en bedieningen. Hij meende op die wijze beter de gemeenschap te kunnen dienen en voor anderen meer tot zogen te zijn.

Een vollediger beantwoording der gestelde vraag vordert nog even op de 18de eeuwsche bewoners van het oude slot te Rijs terug te komen. Daar woonde en leefde in de eerste helft dier eeuw de heer David de Wildt, (Geboren op 28 maart 1716 te Amsterdam, overleden op 4 februari 1746 te Leeuwarden, zoon van David de Wildt (1662-1729) en Cornelia van Strijen (1675-1745) eerste tabaksbouwer in Friesland, grootgrondbezitter, die voordien te Amsterdam hooge ambten bekleed had bij de Admiraliteit en als Geheimraad van den Koning, Stadhouder Willem III. Zijn kapitaal belegde hij in de tot dusverre onvruchtbare, althans improductieve Gaasterlandsche gronden, wist die echter door ontginning op groote schaal ten deele in akkerland voor den graan- en tabaksbouw, ten deele door bebossching voor de hout-aanwinning te herscheppen en op die wijze hooge renten van zijn grondkapitaal te kweeken.

De tabaksbouw was toen iets geheel nieuws voor deze provincie, buiten welker grenzen elders in de Republiek hier en daar nu eens met goede winst, dan weer met groote verliezen inlandsche tabak was geteeld. Vooral plm. 1760 werd er nog al veel tabak in Utrecht verbouwd.

Doch de energieke ontginner en kweeker De Wildt stierf en zijn weduwe, Nicasia van der Haer, hertrouwde met jhr, Ulbo Aylva Rengers, grietman van Gaasterland (1756—1786), die thans slotbewoner van het schoone landgoed met zijn lommerrijke plantagie op Rijs werd.

Behalve grietman was deze ook Statenlid. Gedeputeerde en gewezen kapitein te velde. Na beider dood erfde de zoon, jhr. Lamoraal Albert Aemelius Rengers, zoowel den titel, het ambt als de rijke bezitting zijner ouders, was grietman van Gaasterland gedurende 1785—1795, in welk laatstgenoemd jaar hij van zijn ambt werd ontheven om eerst in 1811 weer te fungeeren als baljuw van Frieslands elfde district.

In hetzelfde jaar overleed bij echter, uit zijn huwelijk met Francina Gedardina Constantia van Lynden van Lunenburg, slechts één kind nalatende. Deze freule Constantia Johanna van Rengers huwde later jhr. Gerard Reinier Gerlacius van Swinderen, den broer van den hierboven beschreven jhr. Wicher van Swinderen.

Deze was het die de eerste bezittingen in Gaasterland voor den Groninger tak der Van Swinderen's erfde en wel van jhr. mr. Ansko van Swinderen, die op zijn beurt erfgenaam was van den Oost-Frieschen landjonker Oncko von Rheden en Dodonea Helena van Wyckel. Het geslacht van Wyckel (Wijckel e. d. varianten) was een familie van eigenerfden, die met dr. Tjalling van Wyckel, in 1580 tot Raadsheer gekozen, naam en bekendheid in de Friesche geschiedenis verwierven, zoodat verschillende leden er van langer dan een eeuw aan één stuk het secretariaat of griffierschap bij het college van Gedeputeerden waarnamen.

Ansko van Swinderen, kreeg de goederen in Gaasterland uit de erfenis van zijn jong gestorven moeder Octavia Cornelia Suzanna van Rehden, beheerde ze vanuit Groningen zóó goed, dat Later de hem opvolgende Van Swinderen's er rijkelijk de vruchten van plukten.

Jhr. Wicher van Swinderen, kwam reeds als kind op het slot te Rijs, toen jhr. Lamoraal Rengers er nog woonde en later bij Regnerus Hendrik Sjuck Gerrolt Juckema van Burmania baron Rengers, die van 1817 tot 1823 grietman van Gaasterland was en tevens tweemaal als waarnemend gouverneur van Friesland heeft gefungeerd.

Freule Constantia Johanna Rengers, die later de vrouw van zijn broer zou worden, verbleef er toen ook meestal. Als grietman van Gaasterland vindt men hem op het buiten Lycklamabosch, waar zijn zuster, die later in het huwelijk trad met den Groninger hoogleeraar mr. C. Star Numan, de huishouding leidde.

Eerst tegen zijn benoeming als grietman van Wonseradeel trad jhr. Wicher van Swinderen, zelf ook in den echt en wel met Christina Helena Geertruida. barones thoe Schwartzenberg en Hohenlandsherg, waarna het echtpaar zich op Wybranda-State te Hichtum vestigde. Slechts tot 17 Augustus 1836, den sterfdatum van dezen geleerden van Swinderen, bleef het den jonggehuwden vergund gelukkig vereend te zijn.

Jhr. Gerard van Swinderen.

In de grietenij Gaasterland was jhr. Wichers broer, de reeds genoemde jhr. Gerard Reinier Gerlacius van Swinderen, getrouwd met jkvr. Constantia Johanna Rengers, de opvolger en door zijn huwelijk de eerste slotheer van Rijs geworden, het feit der huidige herdenking.

Jhr. Gerard van Swinderen, had niet als zijn broer een wetenschappelijke loopbaan gekozen ter voorbereiding van zijn ambtelijken bestuursarbeid, doch had als luitenant ter zee bij de Marine gediend, het bombardement van Antwerpen meegemaakt en was daardoor drager der Militaire Willemsorde geworden. In zijn hart bleef hij altijd zeeofficier, ook toen hij reeds jaren grietman van Gaasterland was, daardoor meer dan zijn broer man van de practijk, met veel menschenkennis en een helder oordeel toegerust, gul in den omgang, zeeman in zijn taal, hard voor zichzelf en anderen, die veel ondernam en ook veel tot stand bracht, doordat hij van zichzelf en anderen de volle honderd procent energie en toewijding eischte, die noodig zijn om iets goeds en iets groots tot stand te brengen.

In 1929 vertelde den heer N. J. Waringa, het volgende over jhr. Gerard van Swinderen, als grietman van Gaasterland, hetgeen hier thans volgt.

Een jonge energieke man.

Met hem kwam er een jonge kracht met zeldzaam helder, doorzicht en een scherpen blik op menschen en toestanden van het werk. Een jonge kracht, die alles aandurfde en alles aankon. We dachten, dat mijnheer gek was, zeide een oude boer, toen mijnheer voor drie en dertig duizend gulden een vaart sloeg door don zandwoestijn (de Van Swinderens Vaart), maar het heeft het hem wèl opgebracht.

Twee schapen hadden hier genoeg, toen ik hier kwam, zeide een ander, die aan het einde van die vaart woonde en nu loopen er meer dan twintig koeien. We dachten, dat mijnheer gek was, toen mijnheer een watermolen bouwde midden in het bosch, vertelde een derde. Maar, alles pakt goed uit. De verbazing gaat over in bewondering, als alles slaagt. Bosschen worden uit het water: opgehaald, wegen aangelegd, ja, wat niet al. Stipte orde. regel, nauwgezetheid in alles.

Hij hielp de menschen, maar hij beproefde ze. „Eerst gaf mijnheer mij een praam, en toen dat goed ging, kreeg ik een schip." Er ging groote zedelijke kracht van hem uit, en aan goede krachten, schuil gegaan onder slechte, aanknoopende, maakte hij van de grootste stroopers de beste jachtopzieners. Hij was een rechtvaardig, meewarig landheer, alle nooden vooruitziende en gevoelende, en nimmer iemand in zijne rechten te kort doende.

Wellicht kunnen twee kenmerkende trekken een indruk van zijn karakter geven. Vooreerst: Als jong adelborst werd hij op het dek geroepen om een verwijt van den commandant ten aanhoore van anderen te vernemen. Het verwijt berustte op min nauwkeurige gegevens. De krenking te verdragen, verbood hem zijn gevoel van plicht. Hij zweeg, doch sprong ten schrik van allen, en zeker niet het minst tot dien van den commandant, overboord. Terstond werden sloepen uitgezet en werd hij opgepikt. Een onderzoek was later zijne rechtvaardiging.

Ten anderen: In het Gaasterlandsche tijdperk van zijn leven vorderde de ontwikkeling van zijne eigene goederen samenwerking van do gemeente. Hij wilde geen invloed in dezen hebben op den raad, en bedankte als burgemeester. De heer Nauta Lemke, volgde hem op. Na diens benoeming elders, toen de aanhangige zaken geordend waren, aanvaardde hij het burgemeesterschap opnieuw.

Hooge betrekkingen, de portefeuille van Marine — in zijn hart en in zijn uitdrukkingen bleef hij altijd de zeeman — een Commissariaat! des Konings, ofschoon niet in onze provincie, heeft hij niet aangenomen. En verder: „De bevolking van Gaasterland heeft voor jhr. Gerard, vereering en vertrouwen gevoeld, maar niet die mate van persoonlijke liefde, die zij later toedroeg aan jhr. mr. Johan.

Deze heeft veel van het werk, door zijn vader begonnen, eveneens veelal buiten de gemeentekas om, voortgezet. Aanleg en onderhoud van wegen, bijv. Onder hem zijn vele gemeentegebouwen verrezen, en hij heeft ook een groote reeks plaatsen herbouwd. Hij trof opgaande jaren, die tot meerdere uitgaven en grooteren, voor de grondsoort te grooten opzet noopten, en dalende, welke die uitgaven toch niet terstond konden doen beperken.

Hij trof snel-dalende houtprijzen en veel anders. Voor zedelijke kracht in menschen en in zaken had hij een minder scherp oog dan zijn vader. Zijn streven is naar het goede en volkomen onbaatzuchtig geweest: in de middelen, om de menschen werkelijk en blijvend te helpen, in den hoogeren en hoogsten, zelfs in den utiliteitszin, heeft hij gefaald.

Maar hij heeft veel leed verzacht en vele tranen gedroogd en zoo leeft hij in ieders hart. De gemeentehuishouding werd door hem met groote nauwgezetheid bestuurd en zijne bezittingen als zoodanig hadden een hoogen bloei bereikt, toen de draagkracht om ze te behouden, te gering werd. Bijna veertig jaren was hij de vader, de ijverige zachte vader, maar ook het geliefde kind der gemeente.

Jhr.mr. Johan Hendrik Frans Karel van Swinderen.

F.C.H. van Swinderen, geboren Frederika, barones Taets van Amerongen.

Jhr.mr. Johan van Swinderen, burgemeester van Gaasterland.

Jhr. mr. Johan Hendrik Frans Karel van Swinderen, schrijver o.a. van de bekende 'Academisch proefschrift over den oorsprong en de geschiedenis van de belasting op de floreenen in Friesland Leeuwarden W. Eekhoff 1861', -volgde zijn vader Gerard van Swinderen, per 24 juli 1863 op als burgemeester van Gaasterland. Hij was toen 25 jaar.

Aanvankelijk woonde hij in Balk, maar na zijn huwelijk in 1866 met Frederika, barones Taets van Amerongen, verhuisde hij naar 'Huize Rijs' in Rijs. Het echtpaar kreeg twee zoons en drie dochters.

Deze Van Swinderen had het ook goed voor met zijn inwoners, zo hield hij elke Zaterdag audientie, waar veel mannen vrouwen naar toe kwamen. Waar ze een warm onthaal kregen en geholpen werden met wat geld, renteloze leningen stukjes grond, of kregen onderdak in zijn huisjes.

Van Swinderen ontwikkelde grote bebossings en ontginningswerken. Hij liet vele boerderijen herbouwen en financierde talrijke openbare werken, bijv. het graven van vaarten. Met Van Swinderens geld is het landschap in Gaasterland opnieuw ontworpen. Hij bezat in de loop der tijd te Gaasterland bijna 4000 hectare aan grond. Hij had 100 mensen op de loonlijst staan en waar in de bossen ook nog eens 80 arbeiders werkten.

In 1880 kwam Van Swinderen in financiële problemen, door de landbouwcrisis en een verkeerde investering in het Panamakanaal. Op zijn totale bezit 4000 hectare grond en 150 boerderijen, zat toen al een hypotheek van 2,7 miljoen gulden.

Van Swinderen overleed op 15 mei 1902 te Balk. Zijn bezittingen waren toen al verkocht, met uitzondering van 'Huize Rijs' Na zijn versterven werd het slot bewoond door zijne beide jongste dochters.

Mevrouw Van Swinderen, geboren barones Taets van Amerongen, zette de traditie van haar schoonmoeder voort, door een uitgebreide huis- apotheek in haar woning in te richten, waarmee zij zieken en gewonden de eerste hulp verleende. Want ook de medische zorg en ziekenverpleging behoefden in dit afgelegen plattelandsdistrict toen ter tijde nog veel verbetering. De dokter van Balk had in mevrouw Van Swinderen dan ook een liefdevolle en toegewijde hulpkracht, die evenals de H. Elisabeth van Thüringen bij de lijders en met lichamelijke ongemakken bezochten in haar gebied rondging als een troosteres en redster in den nood, bij afwezigheid van den dokter of in nood onverwijld gereed stond om de helpende hand te bieden.

De verdere nazaten.

Jhr. mr. Johan Hendrik Frans Karel van Swinderen, liet twee zoons en drie dochters na.
De oudste zoon, jhr. Frederik Christiaan Hendrik van Swinderen, gehuwd met mejuffrouw G. van Slooten, overleed kinderloos op 40-jarigen leeftijd op „Jachtlust" te Wijckel.
De tweede zoon, jhr. L. F. A. van Swinderen, gehuwd met mej. van Roijen, overleed in 1932 te Haren bij Groningen.

A. HALLEMA.

Lamoral Albert Emile Rengers, Grietman van Gaasterland, geboren op 17 oktober 1751 te Gaasterland, overleden (59 jr) op 24 maart 1811 te Gaasterland, zoon van Ubo Aylva Rengers en Nicasia van der Haer. Gehuwd  (42 jr) op 9 april 1794 te Neerlangbroek, met Francina Godardine Constance van Lynden, geboren op 31 augustus 1760 te Utrecht, overleden (65 jr) op 27 december 1825 te Gaasterland.

Uit dit huwelijk:

1. Constantia Johanna Rengers, geboren op 19 maart 1795 te Leeuwarden, overleden (64 jr) op 21 september 1859 te Balk. Gehuwd op 3 maart 1834 te Rijs met Gerard Regnier Gerlacius van Swinderen, geboren op 26 juni 1804 te Groningen, overleden (74 jr) op 21 juni 1879 te Neerlangbroek, zoon van jhr. mr. Oncko van Swinderen van Rensuma en van Quirina Jacoba Johanna Gerlacius.

Zijn zoon Jan Hendrik Frans Karel volgde hem in 1863 op als burgemeester van Gaasterland en was lid van zowel de Tweede als van de Eerste Kamer.

Quirina Jacoba Johanna van Swinderen en Johanna Constantia Jacoba van Swinderen.

Huize Rijs.

Voorkant: Huize Rijs.

Achterkant: Huize Rijs.

Hotel 'Jans' te Rijs.

Berend van der Meer, lees meer op: www.interneringsdepotgaasterland.nl

|    1   |    2   |    3   |