Follega |2|

|    1   |    2   |

Kop-Romp boerderij aan de Straatweg in Follega.

Café Hoogkamp.

Jan van Houten met zijn vrouw Japke en kind.

Jan van Houten was een bekende verschijning in Follega. Hem noemde men Jan Elektrys, zijn vrouw Japke Dijkstra, werd 'Masinaal' genoemd.

Tekst Cor Visser: De Oerhaal, tegenwoordig Oosterzee buren, er was daar vroeger een pontje om van die zijde van De Rien naar de Follega Straatweg zijde te komen. Iets verderop lag de Brette-Hoanne, aan het einde van de toen nog open zijnde verbinding via De Rien tussen Lemmer en Tjeukemeer.

Brette–Hoanne.

Brette–Hoanne.

Tolhuis te Follega.

Nieuwsblad van Friesland: Hepkema's courant; 07-08-1912

Follega.

Vroeger wel geschreven als Vollega, ligt een uurtje van de Lemmer, aan den Straatweg naar Sneek. Het dorp telde in 1744 27 huisgezinnen, waaronder geen enkele bedeelde. In 1811 had het 196, in 1840 231 en in 1890 816 inwoners.

De schrijver van den T. S. zegt: „Vollega ligt aan een rijweg, die weleer maar een voetpad was." Die rijweg schijnt dus in 1787 nog niet zoo heel oud te zijn geweest, het voetpad toen nog leefde in de herinnering. Een goede zestig jaar geleden is de Rijksstraatweg gekomen en in dezen tijd de tram, die evenwel niet langs den weg en door het dorp gaat, maar op eenigen afstand door de lage landerijen.

Naast de draaibrug over de breede Woudsloot, welke het Tjeukemeer verbindt met de Groote Brekken, staat van ouds een herberg, welke tot tolhuis diende. De brugwachterwoning, die men er thans vindt, is van later tijd. Men heeft er nog een grooter herberg, van twee verdiepingen, benoemd naar „De drie kogels", welke er uithangen en waarvan de historie zegt, dat die kogels dagteekenen van 1799 uit een gevecht tegen de Engelschen, onder de Lemmer reeds vermeld.

Die herberg is dus niet oud, althans de naam niet. Omdat de kerk er vroeger vrijwel naast heeft gestaan, zal men er bij ouds wel een tapperij hebben gehad, want, zegt het spreekwoord: Dêr wirdt gjin tsjerke bouwt of de duvel set er in kapel nest (een herberg). Vrij algemeen werd vroeger een herberg naast of in de nabijheid der kerk gevonden, naar den eisch van dien tijd.

De schrijver van 1787 maakt nog melding van „de groote uitgestrektheid" van dit dorp, zoodat de geheele Branderneer en zelfs een gedeelte van de Kleine Brekken behoorden tot het grondgebied van Follega. Daartusschen lag het Follega-Schar, eertijds het dorp of deszelfs bewoners toebehoorende.

De Kerk.

Volgens een teekening van 1723 had het dorp toen nog een vrij groote kerk, eenerzijds met vier ramen, doch geen toren en een zeer laag klokhuis, terwijl het kerkhof binnen een ringmuur lag besloten, wat in deze streken een uitzondering mocht heeten.

Rijk in bezit aan landerijen was de kerk niet in 1543, zij had slechts twee gulden en twee stuivers inkomen uit twee pondematen lands. „De Pastoerslanden „daer nu bydient Heer Sythie Baukesz" gaven 23 fl. en 4 st. 's jaars. Onder deze landerijen was een Saete, die zich uitstrekte van „die Meer door de Brecken in de Ee."

De Vicarielanden „daer nu bydient Heer Agge Herez" waren geschat op 11 fl. en 2 st. 's jaars. De Prebendariuslanden „daer nu bydient Heer Douwe Sythiez en dat de vrinden hebben te vergeven" (de leden der kerkelijke gemeente) gaven 's jaers 14 fl. en 4 st.

Follega heeft thans nog een klokhuis. Op de klok staat te lezen: Peeter van den Ghein heft mi ghegoten ine jaer 1596. Rond het klokhuis ligt de dooden-akker, ingesloten door een heg en eenig opgaand geboomte. Kort geleden is het kerkhof opgehoogd en netjes in orde gemaakt. Een meter diep in den grond werd nog een grafzerk gevonden met het jaartal 1612 en den naam Tjaerdt Piers Hoytema. Voortijds zal deze in de oude kerk zijn begraven.

De cijfers en letters van deze oude zerk zijn duidelijker, dan die der zerken van onzen tijd, met hun zwart geverfde letters, welke spoedig onleesbaar worden. De beitel gaat op lange na niet zoo diep meer in den steen. Wij leven sneller, dan onze voorouders, die meer tijd en geduld hadden.

Bizonder is het, dat het oude kerkhof van Follega geen eigen uitweg meer heeft naar den weg. Bij den aanleg van den rijksstraatweg, omstreeks 1845, schijnt de toegang verdwenen te zijn. Thans loopt het pad naar het kerkhof over het erf van den naasten bewoner, den 86-jarigen heer D. Hoogkamp.

Een oud spreekwoord zegt, dat de kerk midden in 't dorp behoort te staan, wat schier overal het geval is, doch Follega maakte daarop ook eene uitzondering. Daar heeft zij op de uiterste grens gestaan.

De boerderijen van Eesterga en Follega, alle langs den weg gebouwd, behoorden vroeger voor het grootste gedeelte aan één en dezelfde familie en al de huizen en hekken van deze saten toonden dezelfde verf, ter onderscheiding van de andere boerderijen. Het land is hier zwaar belast met maalgelden, die verleden jaar van f 12.50 per bunder en per jaar verlaagd zijn tot f 10, werd ons gezegd.

De eenzame weg naar Spannenburg, waaraan vroeger slechts een tolgaarders-woning werd gevonden, heeft hier reeds een ander aanzien gekregen door den aanbouw van nieuwe huizen, dank zij de tram, die overal vooruitgang heeft gebracht.

Tooverij te Follega.

Den 16 Maart 1753 kwam bij Antje Tjebbes, wed. van Jan Andries te Follega, een vrouw, Beeke Regina geheeten, afkomstig van Bremen, die vroeg zich even te mogen warmen, wat haar werd toegestaan.

Zittende bij den haard presenteerde ze van hare pakjes kruiden. Zij schijnt dien nacht bij Antje gebleven te zijn, want 's anderen morgens met Antje en hare dochters theedrinkende, zeide zij heel gewichtig: „Daar is onraad in uw huis, dat zal ik u klaar maden," Dat zal ik verhelpen of in 't reine brengen, wilde ze zeggen. „Gij moet al uw groot geld krijgen en aan mij geven, om het in de kamer onder een steen te begraven; ook moet ik de gouden ringen van de dochters hebben, want anders kan ik de kwade niet uit het huis verdrijven."

Zoo sprak de vreemde vrouw en Antje gaf haar zes drie-gulden-stukken en twee gouden ringen, die in een doekje werden beknoopt en in den grond begraven. „Nu moet ge dat vier dagen stil laten liggen," zei de vrouw, „dan sal er veel meer geld zijn en dat sullen we dan samen deelen." Toen haar bleek, dat Antje nog geld had achtergehouden, 't welk zich in de beugeltasschen der dochters bevond, vroeg ze ook dat geld, want anders „konde zij het huis niet zegenen en bevrijden van het kwade."

Antje was onder al deze bedrijven wel wat ongerust geworden over haar geld en eindelijk het ergste vreezende, had ze haar geld weer uit den grond gehaald en in haar kast besloten, doch het geld uit de beugeltasschen bleek reeds met de vreemde vrouw verdwenen te zijn, die in de richting van de Lemmer was vertrokken. Vermist werden uit de eene tasch een rijksdaalder, een goudgulden en een keizersgulden en uit de andere een driegulden en een daalder.

Direct na de ontdekking der vermissing werd de hulp der buren ingeroepen en allicht aangifte gedaan bij den dorprechter. 't Gelukte de tooveres op te sporen in de Lemmer, waar zij werd aangehouden, nog in het bezit der gestolen gelden, die ze weder moest afstaan. Naar Leeuwarden opgezonden, werd ze aldaar veroordeeld tot geeseling en verbanning.

Verbanning „ten eeuwigen dage". Ze mocht nimmer terug keeren in de provincie. Zoon vonnis gaf weinig kosten, doch het „ten eeuwigen dage" bleek vaak van korten duur te zijn.

Onder Langweer hebben we een soortgelijk stuk vermeld, ook van dien tijd, doch veel listiger bedacht en met meer succes volbracht.

De kapitale boerderij bewoond door den heer J. Krot te Follega, is een prooi der vlammen geworden. 34 koeien en 2 paarden, vielen hier als slachtoffers. Een afdruk van een gedeelte der stal met de half verkoolde lijken der beesten.

1947: Kleis v.d. Wal, 83 jr te Tijnje, Haije v.d. Wal, 62 jr te Follega, Doede v.d. Wal, 38 jr te Follega en Haije Tjark Joh. va.d Wal, 7 jr te Follega.

1954: S. Keimpema van Langweer en A. Wijnia uit Follega, schaats aan schaats op de finish van de Ronde van Spannenburg af. Vlak voor de eindstreep viel Wijnia; Keimpema won met een halve seconde.

1930: Het vijftigjarig bestaan van de ijsclub 'Winterwille' te Follega. Het bestuur, v.l.n.r. zittend: M.P. Winia, penningmeester D.H. Hofstee, voorzitter en J.P. Winia, secretaris. Staande K. Huitema, S. Hettinga en W. Kuperus.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

|    1   |    2   |