Lemsterland in oorlogstijd (2)

27 maart 1985.

Door Kees Pijl, Rijswijk.

Als nakomeling van een Lemmer familie (Elisabeth Schotsman, zuster van Pieter Schotsman, was mijn grootmoeder) wil ik, nu de bevrijding binnenkort zal worden gevierd de Friezen, doch in het bijzonder mijn familie, tante Minke de Vries-Schotsman, de familie Schirm en ook niet te vergeten de familie De Haan van het Westend, vanaf deze plaats nogmaals bedanken voor de zorgen en moeiten welke zij zich op hun hals hebben gehaald, toen ze mij als onderduiker in 1944 in huis haalden. Ik ben mij ervan bewust, dat ik in die 40er jaren, hoewel ik af en toe mijn neus liet zien, niet bepaald overliep van dankbaarheid. Ik begrijp donders goed, dat men grote risico's nam om zomaar een verre neef uit Holland zonder veel gepraat onderdak te verschaffen.

Ik zie mij nog in 1944 afscheid nemen van mijn vader en broers. Hij zag er helemaal geen brood in. 'Jongen', zo sprak hij, 'wat wil je nu toch gaan ondernemen. Blijf nu maar zitten waar je zit, de oorlog zal toch niet zo lang meer duren en dat onderduiken is niets voor jou. Bij de boer moet je dag en nacht werken. En weet je wel zeker, dat je daar terecht kunt? Ze hebben onderduikers genoeg'. Met al dit soort argumenten probeerde hij mij thuis te houden. 'Nee pa', was mijn antwoord, 'ik ga naar Friesland, daar zal ik echt wel iets vinden'. Ik ging mijn opa en oma ook nog even van mijn plan op de hoogte stellen, ook zij zagen het donker voor me in. Zelfs zagen zij mij niet meer in Rijswijk terugkeren als ik mijn plannen zou doorzetten. Na gedag te hebben gezegd ging ik mijn koffertje pakken, zei mijn vader en broers vaarwel en verdween toen snel, nagezwaaid door allen, een nieuw avontuur tegemoet.

Met de trein vertrok ik naar Amsterdam, want het was de bedoeling met de Jan Nieveen de oversteek te wagen. De aanlegsteiger was snel gevonden, doch de Jan Nieveen was nog niet gearriveerd.

De Jan Nieveen in De Lemmer.

Deze zou pas in de loop van de middag afmeren en 's avonds elf uur weer vertrekken. Vanaf 8 uur 's avonds mocht men de boot pas betreden. Toen ik Amsterdam bereikte was het pas 3 uur in de middag, dus ik moest me nog een poosje zien te vermaken. Angstvallig hield ik mij bij de haven op en vermeed de stad, waar Nederlandse en Duitse politie in grote getale aanwezig was en af en toe steekproeven namen. Ik was tenslotte blij dat de boot op tijd aankwam en dat de passagiers zich konden inschepen en nu maar hopen dat er geen bootcontrole zou plaatsvinden.

Toen de Jan Nieveen eindelijk om 11 uur vertrok, viel er een pak van mijn hart. Voorlopig was alles veilig, of de Wasserschutzpolizei zou nog een controle kunnen uitvoeren, doch er gebeurde niets die nacht. Alleen bij de aankomst om 5 uur in Lemmer moest men opletten. Het was een mooie, heldere nacht, het was zomers aan dek. Ik weet goed, dat ik veel aan dek stond. Op de voorplecht van de Jan Nieveen probeerde ik de duisternis te doorboren. Het vlakke water en de prachtige sterrenhemel waren een lust voor het oog. Ik probeerde land te ontwaren, doch het was alleen maar water die eerste uren. In die tijd was de Noordoostpolder nog de enige polder, dus men voer uitsluitend over uitgestrekte watervlakten. Nu is het anders, dat weten we.

Eindelijk, na uren gevaren te hebben, kwam land in zicht, dit was de dijk van de Noordoostpolder. Na nog een poosje, het liep al tegen 5 uur, zagen we Lemmer liggen. Nog nooit was ik daar geweest, erg benieuwd was ik hoe ik daar ontvangen zou worden en hoe het tenslotte zou aflopen. Even over 5 uur meerden we af. Er was geen onraad te bespeuren. Ik besloot nog even aan boord te blijven, aangezien men moeilijk om die tijd bij de familie op de stoep kon gaan staan. Temeer daar ik ze in het geheel niet kende. Ik wist ook niet waar ze woonden, alleen de namen Bijlsma, De Vries en Schotsman waren mij bekend. Maar ach, Lemmer was toen niet zo groot en ik twijfelde er niet aan of ik zou de familie wel vinden. Om 7 uur verliet ik de Jan Nieveen en bij enige navraag bij enkele vissers bleek in de Parkstraat een gedeelte van de familie te wonen. Ik er heen.

Lemmer was een vissersplaatsje, dus het was reeds vrij druk met mensen die ter visvangst gingen. Regelmatig vroeg ik aan voorbijgangers naar inlichtingen over de familie. Eindelijk was ik zo goed ingelicht dat blindelings het huis gevonden kon worden. Op een gegeven moment stond op een deur in de Parkstraat de naam Bijlsma, dat moet een lid van de familie zijn. Na te hebben aangebeld, bleek het echter niet de gewenst tak te zijn. Toen bleek ook, dat deze naam ontzettend veel voorkomt in Friesland, net zoals in Holland de naam Jansen. De man, die ik uit bed belde, kon mij, nadat ik verteld had naar wie gezocht werd, precies vertellen, waar ik zijn moest. Enkele deuren verderop woonde een weduwe Minke de Vries-Schotsman. Dat was de bewuste tante die ik zocht. Ik belde aan en ook zij moest nog uit bed komen.

Toen ik mij bekend maakte en een heerlijk kopje thee had gedronken, kwamen de verhalen los. Die tante kende ons gezin enigszins, ze had vroeger toen haar man nog leefde. in Den Haag gewoond. Ze is echter na zijn dood weer naar Friesland teruggekeerd. Aangezien zij een nicht van mijn moeder was en geruime tijd in Den Haag had gewoond, was er tussen die twee vriendschap ontstaan. Zij kwamen destijds veel bij elkaar. Na haar terugkeer naar Friesland is alles een beetje geluwd. Ach, zij had kinderen en mijn ouders hadden tenslotte ook een groot gezin, men weet hoe het dan gaat. Na de koffie kwam brood en schapekaas op tafel, want zo zij ze, je zult wel honger hebben na zo'n reis. En dat had ik. Erg veel gegeten had ik de laatste 24 uur niet. Ik deed goed mijn best en ondertussen vertelde ik, wat voor bedoelingen ik had. Ik probeer vandaag nog naar het Noorden te reizen en dacht in de omgeving van Makkum mijn bivak op te slaan. Ze wachtte even en liep naar de overkant om haar ouders te vertellen met wie ze koffie zat te drinken.

De oude Pieter Schotsman, een echte Friese visser, kwam even later binnenstappen. Zo, zei hij, ben jij nou een kleinzoon van mijn zuster en wat heb ik gehoord, heb je snode plannen, weet je dat je gevaarlijk terrein betreedt; dat overal verraders op de loer liggen en dat de SD hier een schrikbewind uitoefent.

Ruim 40 jaar later in de Urkerstraat, Cees Pijl op bezoek bij tante Minke de Vries-Schotsman in Lemmer 1987. Tante werd op 4 oktober 1987 90 jaar, ze is geboren in 1897 en overleden in 1992.

Al deze vragen heb ik mezelf al gesteld, ik probeer tussen de mazen door te glippen. Ik heb gehoord, dat je naar Makkum wilt, maar man, zo sprak hij, dat is levensgevaarlijk. Makkum ligt zeker wel 100 km. hier vandaan en om Lemmer heelhuids uit te komen is al een kunststuk op zich. Overal is politie. Wees voorzichtig man, het kan hooguit nog weken duren, misschien nog een maand en dan zijn de Duitsers weer terug naar hun Heimat ..... Misschien weten wij een oplossing, zei hij tegen zijn dochter. Kom maar eens mee naar moeder. Na verloop van een kwartier kwamen ze terug met hun drietjes, tante Minke en haar ouders.

Oom Piet zal ik hem in het vervolg noemen, begon: 'We hebben er even over nagedacht, als je wilt mag je hier blijven. Tante Minke heeft hier wel een plaatsje voor je en waar vijf eten, daar eten er ook zes.' Nou daar zag ik wel brood in, ik verontschuldigde me door te zeggen, dat ik daar niet voor was gekomen .... Ze wilden nergens van weten en tante Minke liep naar boven. Ze ging direct een kamertje voor me in gereedheid brengen. Toen alles in orde was, riep ze me om even te komen kijken. Het was een klein, maar fris geval. Ik ben me even gaan verfrissen en toen ik weer beneden kwam stond Kees daar aan het begin van periode welke langer zou duren en welke spannender zou zijn dan men had durven veronderstellen. Men dacht aanvankelijk dat de geallieerden in september of oktober 1944 de oorlog wel zouden hebben gewonnen, in werkelijkheid duurde het nog tot 17 april 1945, voordat wij de eerste Canadees voorbij zagen rennen.

De eerste weken in Lemmer verliepen rustig. Ik wandelde wat, ging de buurt verkennen, ging bij andere familieleden kennismaken, ik hielp tante Minke met allerlei klusjes enz. Met de 'andere familie' werd bedoeld tante Pietje Bijlsma, een oude vrouw, altijd gekleed in Friese dracht. Ze woonde in een klein huisje achter een kerk op het Turfland, en bakker Schirm deze woonde in het centrum van Lemmer, ook bij deze mensen kwam ik graag even op bezoek.

Tante Pietje Bijlsma-Schotsman. Een zuster van Pietje was eerder getrouwd met Bijlsma. Na haar overlijden trouwde Bijlsma met de zuster van zijn overleden vrouw, de eerste vrouw was de overgrootmoeder van Joh. de Vries, Nieuwburen (bakker en raadslid). In haar huisje dat tegen de kerk was aangebouwd kwam de meisjesvereniging van de Ger. Gemeente bijeen en had Pietje Schotsman de leiding.

Turfland, rechts het zogenaamde Ein-tsjerkje, het kerkgebouw van de Ger. Gemeente (geïnstitueerd: 28 juni 1879), naast de kerk in haar eenvoudige Friese klederdracht Pietje Schotsman. De dame in het midden is Lummigje Rottine en Anne Rottine ( Anne Rot)

Het werd september 1944, de geallieerden zaten muurvast onder de grote rivieren. 'Weliswaar was alles daar in hun handen, doch de oversteek naar Holland en Gelderland kon niet plaatsvinden in verband met hardnekkige tegenstand, welke ze van de Duitsers ondervonden. De toestand in de Duitse gebieden werd voor de bewoners steeds hachelijker. Razzia's vonden elke dag plaats. Woningen werden doorzocht etc.

Bij ons aan de overkant in de Parkstraat werden twee zonen op een nacht uit huis gehaald om pas na de oorlog weer terug te keren. Ook voor mij werd het steeds meer uitkijken. Naar buiten ging ik niet veel meer. Het werd op het laatst zo gevaarlijk, dat ik de Parkstraat vaarwel moest zeggen. Drie weken lang heb ik toen bij bakker Schirm doorgebracht, zeg maar opgesloten gezeten.

Niemand, behalve mijn familie, wist meer dat ik in Lemmer was. Als er maar even gevaar dreigde at en sliep ik in een klein tussenkamertje. 's Avonds laat mocht ik wel eens door de ramen naar buiten kijken, maar alleen dan als de vitrage gesloten was en dan nog alleen maar van achteruit de kamer. De toestand werd nog steeds slechter, huiszoekingen waren aan de orde van de dag. Het zou beter zijn als ik op een boerderij zou kunnen worden geplaatst. Toen men met dit idee op de proppen kwam had ik daar wel oren naar. Ik ging bijna dood in dat kamertje. Kreeg mijn familie bezoek, dan moest ik weer naar dat kamertje met alleen een stoel en een bed. Te lezen was er niets. Het waren hardwerkende mensen die geen tijd hadden voor boeken.

Op een gegeven moment kwam tante Minke binnen met de boodschap, dat men even buiten Lemmer een boer wist die een 'faam' zocht. Het was een jong gezin, ze hadden vier kinderen en ik zou de vrouw van de boer assisteren met alles wat er maar te doen was voor een dienstmeisje op een boerderij. Gelukkig was ik bij mijn ouders thuis wel een beetje gewend geraakt aan huishoudelijke klusjes. Ik was tenslotte de oudste van zes jongens en was wel een en ander gewend.

Ik hoefde er niet over na te denken en vroeg meteen wanneer ik kon beginnen. Ik moest die baan nemen, al was het alleen maar om uit het tussenkamertje te komen. Nu was het probleem om veilig op de boerderij te komen. Deze lag toch zeker 30 minuten fietsen van de plaats waar ik verbleef. Op deze tocht kon je veel overkomen, voornamelijk op het eerste deel van de weg welke vol bochten en onvoorziene obstakels zat. De rest van de tocht ging door wijds Fries landschap, dus van verre zag men eventueel onraad duidelijk aankomen.

Op een zondagmiddag zou de 'operatie' plaatsvinden. Volgens insiders was dit tijdstip het minst gevaarlijk, want dan was de SD meestal aan het borrelen. Zo gezegd, zo gedaan, enkele Friese familieleden van het vrouwelijke geslacht - mannen was te gevaarlijk - waren eveneens onderweg om elk onraad snel te kunnen melden. Alles ging goed, geen SD te zien en binnen een uur zat ik bij de familie De Haan aan tafel. De Haan woonde aan het Westend in Oosterzee. Na enig gebabbel, o.a. wat ik zou moeten gaan doen, kwamen we overeen dat ik zou blijven. Er was tenslotte ook weinig keus, doch ik moet er bij vertellen dat het boer zijn mij wel aantrok. In het begin hielp ik mevrouw De Haan met de was, dat gebeurde destijds nog met de hand. Weliswaar was een machine aanwezig, echter een apparaat waarbij je met de hand de zwengel heen en weer haalde.

Boerderij van de fam. Thijs de Haan.

Gezin De Haan met Kees in 't midden bovenaan.

Boer De Haan had zo'n 30 melkkoeien en voor het melken moesten de bussen worden gereinigd. Wee je gebeente als dat niet goed was gedaan, dan kon De Haan je dat wel vertellen. Het was niet kwaad bedoeld, hij wilde alleen dat het zorgvuldig gebeurde; er hing tenslotte veel vanaf; door een klein vuiltje kon de melk bedorven raken en daarmee zou een belangrijke bron van inkomsten teniet worden gedaan. Zoals gezegd moest ik ook de kinderen een beetje in de gaten houden. Persoonlijk geloof ik, dat ik daar goed in ben geslaagd, gezien het plezier dat ze hadden als ik met ze stoeide of het land introk.

Tot mijn taak, het was eigenlijk ook het werk van de 'faam' behoorde het melken van de schapen en het spinnen van schapenwol. Deze twee taken verdienden echt wel enige bekwaamheid en was niet zomaar van de ene op de andere dag te leren. Maar ik kreeg beide taken redelijk snel onder de knie en molk en spon tot genoegen van het boerenechtpaar. Op een dag moesten De Haan en zijn vrouw bij familie op visite. Ik zou op de kinderen letten en voor het geval dat ik me zou vervelen kon ik de sloot voor het huis schoonmaken, d.w.z. met een soort grote hark het riet en andere spullen welke er niet thuis hoorden, verwijderen en op het land verspreiden. Toen De Haan 's avonds thuis kwam en zag wat er allemaal gedaan was hoorde ik hem tegen zijn vrouw zeggen: 'Morgen ben je Kees kwijt, de 'faam' gaat met mij het land in'.

De vrouw sputterde nog wat tegen, doch De Haan beloofde serieus naar een echte faam te zullen uitkijken. Voorlopig ging ik met hem het land in en zo af en toe mocht ik toch de vrouw nog even terzijde staan. Het was herfst 1944, dus op het land was veel te doen op het gebied van 'klaar leggen voor de winter'. Sloten reinigen, distels trekken enz. Ik deed het met plezier, tenslotte was dat meisje, spelen niets voor een vent. Het was een noodoplossing.

Maar nu begon het pas echt. Ook het melken van de koeien, welke inmiddels op stal waren gezet ging tot mijn werkzaamheden behoren. Begrijpelijk dat het in het begin niet zo vlotte, ik tuimelde dan van mijn krukje als de koe haar staart naar de vliegen uitzwaaide, dan weer was ik net te laat om de melk die ik met veel moeite uit de uier van de koe had afgetapt, te redden, wanneer de koe haar poot even oplichtte.

En toch bleef ik inzien, dat op de duur elke koe door mij moest kunnen worden gemolken. Als er een emmer melk door een koe tussen mijn benen werd weggetrapt kon De Haan wel eens lelijk kijken en dan zeggen dat melk geld kostte. Hij meende dit echter niet zo kwaad, hij probeerde je alleen tot grotere voorzichtigheid aan te sporen. Het ging echter steeds beter en tegen het eind van 1944 molk ik bijna even goed als de boer zelf.

Ik kan me nog heel goed herinneren, dat alvorens het zover was, ik enkele weken veel pijn in de onderarmen had, voornamelijk trad deze pijn 's nachts op als de spieren tot rust kwamen. Vanwege de pijn sliep ik dan weinig, doch tenslotte waren de spieren aan het melken gewend geraakt en werd de pijn ook minder. Het gebeurde ook wel eens een keer, dat De Haan mij in de drachtige tijd het melken alleen liet doen. Samen met zijn vrouw ging hij dan een dagje uit. Wel een bewijs dat ik het melken en het andere werk behoorlijk onder de knie had.

Het was half september 1944, dat men mij op een zonnige zondag tijdens het melken van de schapen kwam vertellen dat een geweldige vloot van zweefvliegtuigen Arnhem en de daar aanwezige bruggen trachtte te veroveren. Op dat moment dachten wij dat de oorlog wel snel voorbij zou zijn. We weten, dat alles verkeerd is afgelopen. Veel soldaten, aan beide zijden, zijn gesneuveld, veel burgers omgekomen. De bevrijders waren even ver en de Nederlanders een illusie armer.

We zouden in Friesland nog een HETE winter krijgen voor we naar huis konden. Weliswaar hebben we in het Noorden geen honger gekend en bij De Haan was alles behoorlijk voorradig. Mensen uit Holland, voornamelijk Amsterdammers, gingen in Friesland de boer op om voedsel te halen. Ook bij De Haan kwamen de Hollanders langs: Hij had niet veel, melk was eigenlijk het enige, dat hij zo af en toe kon verkopen. Niet alleen burgers kwamen langs om melk, ook Duitse militairen, de mannen van de FLAK en zij die op het IJsselmeer een oogje in het zeil hielden, de mannen van de Kriegsmarine dus. Deze lieden kwamen nooit alleen, doch steeds met twee of drie tegelijk. Begrijpelijk, het was een veiligheidsmaatregel.

Ik had de opdracht van De Haan om de Duitse militairen te woord te staan en eventueel melk aan hen te verkopen. Niet dat ik zo goed Duits praatte, maar in het land der blinden is eenoog koning. In het Duitse leger vochten min of meer gedwongen ook Polen mee. Toen er weer eens militairen melk kwamen halen en even moesten wachten, omdat ik juist zat te melken, maakte ik in de loop van het gesprek de opmerking - het waren mensen die regelmatig kwamen 'Milch is nicht gut für Deutsche leute' waarop één gekscherend antwoordde: 'Für Deutsche nicht aber für Polen'. Hieruit bleek wel, dat het tussen Duitsers en Polen niet alles koek en ei was.

Ook gebeurde het eens - wij waren juist bezig met het verlossen van een kalf - dat twee mannen van de Wasserschutzpolizei op de staldeur klopten en om melk vroegen. Het was 's avonds al laat en de melk was reeds naar de fabriek afgevoerd, er was dus niets in huis. Dat geloofden die twee niet en ze dreigden met huiszoeking, brand en nog meer van dat moois als ze niet werden geholpen. Na veel geschreeuw konden wij ze naar ons gevoel toch overtuigen dat er niets te koop was en dat ook andere boeren langs het Westend niets zouden hebben.

Ze dropen af, doch bij het passeren van het laatste hek, hebben ze dat open laten staan. Alle schapen van De Haan, die daar in het land liepen, hebben ze er doorheen gejaagd en zich toen nergens meer om bekommerd. Voor het naar bed gaan controleerden de boer en ik nog even de buitenkant van de boerderij en zagen op die bewuste avond in de verte de hekken openstaan en geen schaap meer in het land. Het had geen zin te gaan zoeken of de hekken te sluiten.

We namen ons voor de andere morgen vroeg op te staan en een speurtocht naar de schapen op touw te zetten. Het heeft die andere dag uren geduurd voordat het spul weer in ons land terug was. De schapen hadden zich voor het grootste deel vermengd met die van de buren, terwijl een gedeelte bijna in Oosterzee liep. Maar uiteindelijk kwam de hele ploeg weer kompleet terug. Mijn bed (bedstee) stond de eerste tijd op de zolder van het woongedeelte van de boerderij. Vanuit mijn bedstee kon ik de deur beneden goed in het oog houden.

Op een nacht in november 1944, het moest zo ongeveer 3 à 4 uur zijn geweest, werd ik wakker van gestommel en gepraat beneden in de gang. Ik dacht in eerste instantie, dat het kooplui waren, die wellicht vee kwamen halen voor de markt of het slachthuis. Ik hoorde echter Duits praten, er werd naar boter, onderduikers en radio's gevraagd. Ik was meteen klaar wakker en zag twee Duitse militairen met het geweer in aanslag beneden staan. Het hart bonsde in mijn keel. Ik kon geen kant meer op. Ze maakten aanstalten de trap op te gaan. Ze stonden nog geen 4 meter bij mij vandaan. Ik had geluk, er was geen licht op zolder en de lantaarn waar ze om vroegen was natuurlijk niet te vinden. Ze geloofden het verder wel. Ze zochten nog wat in de kamer en de kelder, maar vonden niets waar ze enig belang in stelden.

Door al dat gedoe was ik de bedstee uitgekomen, misschien ook wel van de zenuwen en wachtte totdat zij de boerderij zouden hebben verlaten. Ik durfde toen ik eenmaal uit bed was er ook niet weer in te stappen, aangezien ik merkte dat de houten vloer nogal onder mijn voeten kraakte. De Duitsers hadden het gekraak ook gehoord en vroegen prompt aan De Haan was dat was. Hij antwoordde, dat het zijn katten waren. De boer begreep heel goed dat ik het was, want hij had helemaal geen katten. Hij hoopte maar, dat ik mij verder rustig zou houden, want de gevolgen waren niet te overzien als die twee inderdaad toch naar boven zouden gaan. Ik zou in ieder geval meegenomen zijn. Waar ik tenslotte zou zijn beland, was snel te raden... het concentratiekamp of tenminste een arbeidskamp zou het einddoel zijn, maar hoe zou het met De Haan zijn gegaan. Hadden ze hem ongemoeid gelaten? Ik moet er niet aan denken dat ze hem ook mee zouden hebben genomen.

Afijn ik had geluk. Uit het vervolg van dit verhaal zal blijken, dat het geluk mij bleef vervolgen, ik moet wel een beschermengel hebben gehad. Na verloop van enige tijd vertrokken de Duitsers naar de volgende boerderij. Bij ons waren ze niets wijzer geworden. Ik ging naar beneden om even een praatje te maken met de twee geschrokken bewoners. Niet alleen hadden ze mij op zolder verborgen, maar in de kelder stond een radio, waar we elke dag naar luisterden. Deze stond gewoon onder een doek. Gelukkig hadden de Duitsers niets ontdekt. In het vervolg zou alles beter worden opgeborgen. Er stond tenslotte een zware straf op het in bezit hebben van een radio en naar het luisteren van een Engelse zender. We hebben die morgen vroeg eerst koffie gedronken en zijn toen de stal ingegaan om het vee te verzorgen.

Na zo'n nacht zou er van slapen toch niets meer komen. In diezelfde periode stonden boer De Haan en ik eens aan de dijk van het Westend de sloot schoon te maken, toen we ineens vier SD-ers, ook wel Groenen genoemd, op fietsen en met honden, op nog geen paar meter van ons af zagen. Hoe het mogelijk was, weten we niet. We speurden regelmatig de dijk af naar eventueel onraad. Het leek wel of ze uit de grond waren gekomen.

We schrokken allebei geweldig, doch raakten gelukkig niet in paniek en lieten naar buiten toe niets van onze emoties merken. We bleven gewoon met ons werk doorgaan, elk ogenblik verwachtend dat de mannen van hun fiets zouden springen en vragen zouden gaan stellen. Met een schuin oog keken we naar het fietsende gevaar. Ze bekeken ons wel, ik zie nog die blikken op ons gevestigd, maar ze reden gewoon door. Onbegrijpelijk zou die beschermengel weer een rol hebben gespeeld? Waarschijnlijk, en dat is wel zeker, was ik in paniek weggelopen of zenuwachtig gaan doen, dan zou de affaire heel anders zijn uitgepakt. Doordat we echter gewoon door bleven ploeteren, was je voor de SD niet belangrijk.

In Friesland ging in die tijd het verhaal, dat als je bij een eventuele controle door de Duitse of Nederlandse politie, werkte, je meestal niets te duchten had. Ze hadden het voornamelijk voorzien op jonge mannen die niets uitvoerden en dat deden de meeste onderduikers. Dit soort mensen liep meestal behoorlijk gekleed. Ik liep altijd op klompen in echte boerenkleding, een oude pet schuin op het hoofd.

Daardoor werd de schijn gewekt, dat ik tot de rasechte boerenbevolking behoorde. Aangezien mijn pet te klein was, het jasje te groot, de broek te kort en klompen aan de voeten, hebben de SD-ers ook kunnen denken met een labiele vent van doen te hebben, dat mijn verstand misschien evenveel te kort was als mijn kleding en daardoor dachten 'laat hem maar lopen'. Temeer daar ik geen enkele aanstalten maakte om het hazepad te kiezen. Was ik gevlucht, dan hadden de honden van de Groenen mij zeker te pakken genomen en was het gebeurd geweest met het boerenbedrijf. Toen ze voorbij waren gaven De Haan en ik elkaar een knipoogje en we zuchten van verlichting en dachten daarbij, zo, dat hebben we ook weer gehad.

Waar hadden we dat aan verdiend? Alleen door onze nijvere arbeid, dat stond voor ons vast. De winter 1944-1945 was lang en streng. Overal werd er door de Friese bevolking geschaatst. We maakten lange tochten over sloten, grachten, meren en kanalen, bezochten familieleden van de familie De Haan en keken steeds goed uit of er zich ergens verdachte personen ophielden. Voornamelijk bij bruggen waar opsporingsambtenaren vaak patrouilleerden, waren we uitermate voorzichtig.

Vergeleken bij De Haan was ik bij het schaatsen maar een kleine jongen. Weliswaar had ik in Holland veel geschaatst, doch wat de Friezen presteerden was heel wat anders. De Haan werd nooit moe. Ik geloofde dat hij wel door kon blijven schaatsen. Ik was na zo'n tocht met hem weer blij, dat ik op mijn schoenen verder kon. Ook ging ik wel met de boerenzonen en dochters van het Westend achter de boerderij schaatsen. We trokken dan van daaruit het Tjeukemeer op.

Het gebeurde eens overdag, dat mevrouw De Haan de stal in kwam. De Haan en ik waren juist bezig om hooi voor de koeien klaar te leggen voor het 'avond eten'. Ze riep nerveus 'Kees, Duitsers op het pad', daar bedoelde ze mee, dat er Duitser op het weggetje naar de boerderij waren en dat deze wellicht plannen koesterden om een controle uit te voeren. Wat zou ik doen, goede raad was duur. Weglopen? Als ze je dan grepen ging je onherroepelijk mee. Gewoon doorgaan was de beste oplossing, tenslotte hadden we destijds ervaring opgedaan toen de SD met 4 man langs kwam en ons niets deden.

Het duurde niet lang of de Duitsers kwamen de stal binnen, het geweer in aanslag en op alles voorbereid. Twee van hen bleven bij de schuurdeur staan, terwijl de andere twee op ons afkwamen. Ik stond met de vork in de hand het hooi los te maken, hetgeen voor het voederen moest gebeuren. De Duitsers sommeerden mij naar beneden te komen en vroegen om het persoonsbewijs. Dat had ik natuurlijk niet in mijn zak, en ik zei, dat ik het even moest halen. Prompt kreeg een van de mannen een seintje van de 'leider' dat hij met mij mee moest, ze dachten wellicht, dat ik er tussen uit zou knijpen. Toen we na enkele minuten weer in de stal kwamen, werd het persoonsbewijs goed bekeken, nog eens omgedraaid en tenslotte terug gegeven.

Nadat er nog een wandeling door de boerderij was gemaakt, vertrok het gezelschap weer. Ik begeleidde de mannen, ze zeiden niets, alleen bij het afscheid zei de jongste van het stel 'Heil Hitler', sloeg de hakken tegen elkaar en weg waren ze. We waren blij dat het weer met een sisser was afgelopen. Mijn persoonsbewijs was door het Friese verzet lichtelijk vervalst. Het was de zojuist vertrokken SD-ers niet opgevallen. Even later zagen we ze naar de volgende boerderij gaan. Ze hadden echter pech, want alle onderduikers uit de buurt hadden inmiddels gezien wat er zich bij de boerderij van De Haan had afgespeeld en waren het weidse Friese land ingevlucht en ze keerden pas terug toen ze de SD-ers weer richting Lemmer zagen fietsen.

Mevrouw De Haan, die het stel weer zag aankomen, waarschuwde ons, ze hadden twee jongens bij zich, de handen boven het hoofd, ze hadden waarschijnlijk getracht te vluchten. Hoe ze gepakt zijn hebben we nooit gehoord, daarom vermoedden we, dat het jongens waren, die langs de weg liepen op zoek naar onderdak. In ieder geval werden ze naar Lemmer gebracht en zoals je wist stond het dan voor 99% vast, dat je op transport werd gesteld, na eerst intensief te zijn ondervraagd.

Er werd altijd gepoogd op deze manier achter adressen van verzetsmensen te komen. Vaak werden er mensen uit het verzet gearresteerd, nadat onderduikers waren opgepakt. Deze hadden hun mond voorbij gepraat, nadat de SD met mishandeling had gedreigd. De onderduiker zelf ging, zoals ik reeds eerder schreef, naar een concentratiekamp of iets dergelijks, bijvoorbeeld een wapenfabriek in Duitsland. Daar was je je leven lang niet zeker, want de bommenwerpers van de geallieerden wisten deze bedrijven wel te vinden en daarna was er meestal niet veel meer van over.

Op een zekere dag, ik dacht dat het januari 1945 moet zijn geweest, zat ik met de inmiddels voor vrouw De Haan aangenomen hulp in de woonkamer thee te drinken. De boer was met zijn vrouw op familiebezoek. Toen we naar buiten keken zagen we een jongeman het pad van de boerderij op komen lopen. We dachten in eerste instantie aan iemand die om voedsel kwam, maar toen hij de boerderij op een tiental meters was genaderd zag ik, dat hij veel op mijn broer Arie leek. Dat kon bijna niet bestaan. Arie zou nooit zover gekomen zijn. Overal stond bewaking en werd er gecontroleerd. Maar plotseling zag ik, dat het inderdaad Arie was.

Gedreven door de honger was hij naar mij op zoek gegaan. Hij kon meerijden met een transport kinderen naar Friesland. Onderweg had hij het transport verlaten en was richting Lemmer gegaan. Daar had hij op dezelfde manier als ik destijds had gedaan, de familie ontdekt. De familie had hem de weg gewezen, naar de plek waar ik mijn bivak had opgeslagen. Het was een leuk weerzien, midden in de oorlog, midden in de sneeuw en midden in dat mooie sympathieke land met die mooie vergezichten, waarvan juist in de winter zo'n onbegrijpelijke schoonheid uitgaat. Maar ook midden in de problemen van uitkijken en je goed schuil houden.

Dat mijn broer zonder kleerscheuren over de weg de boerderij van De Haan had gevonden is een wonder. Nu was het wel zo, dat tijdens sneeuw en bar winterweer de SD niet erg actief was, omdat ze dan liever binnen bleven. Alleen als ze zeker waren van buit wilden ze wel eens de deur uit. Hun echte strijdlust kwam echter weer opzetten toen de wegen weer vrij waren van sneeuw en ijs.

Ook De Haan en zijn vrouw vonden het leuk een broer van mij te ontmoeten en nodigden hem uit voorlopig bij hen op de boerderij te blijven, totdat hij een ander onderkomen had gevonden. Na veel gevraag her en der was de familie Hoekstra genegen mijn broer Arie onderdak te verschaffen. Hoekstra had meerdere van die knapen lopen en zo zei hij, als hij zich een beetje aan kon passen en wat werk wilde verzetten, kon hij daar kost en onderdak krijgen, Boer Hoekstra, waarmee ik op heel vriendschappelijke voet stond en waar ik bovendien veel kwam, had een leuk gezin met jongelui van 15 à 16 jaar. Boer De Haan had kleine kinderen en ik vond het zeer begrijpelijk dat hij op den duur met Arie geen raad wist. Tenslotte als je iemand in huis nam moest ook alles voor hem worden gedaan, ook de bewassing. Bij de familie Hoekstra hielpen grote dochters mee in het gezin, dus daar liep dat wat soepeler.

Alvorens Arie over ging naar boer Hoekstra brachten we op een middag nog even een bezoek aan Lemmer. Het was zo als u wel zult kunnen begrijpen, een niet ongevaarlijke onderneming. Wij gingen er dan ook maar vanuit dat de SD door het slechte weer niet op straat zou zijn en dat de manschappen binnen zaten te genieten van bier en schnaps, hoewel je daar natuurlijk niet op kon vertrouwen. Over de weg naar Lemmer was daarom niet mogelijk, de enige oplossing was over de besneeuwde landerijen en dichtgevroren vaarten. We slopen min of meer richting Lemmer om tenslotte ter hoogte van de woning van tante Minke in de 4e Parkstraat uit te komen.

Begin van de Parkstraat te Lemmer.

Ter verduidelijking, de Parkstraat lag destijds aan de rand van Lemmer en vanaf Oosterzee komende behoefde men dus niet een stuk door Lemmer zelf. Men stapte eigenlijk vanuit het land de woning van onze familie binnen. Dat is nu heel anders, zoals dat meer gaat met dorpen die uitgroeien tot steden. Achteraf begrijp ik niet, waarom wij deze onderneming op touw hadden gezet, waarschijnlijk was het de bedoeling, om het koffertje dat Arie bij tante Minke had achter gelaten op te halen. Ik geloof echter, dat het meer een avontuurlijke onderneming was, ik wilde gewoon iets spannends ondernemen. Men zal begrijpen dat de weg, zo ik reeds schreef, een gevaarlijke route was, maar het pad door de landerijen was niet minder gevaarlijk. Over die wijde, wijde vlakte waren twee mannen toch duidelijk te herkennen.

Natuurlijk zochten wij zo veel mogelijk de luwte, dat wil zeggen beschutting van de begraafplaats, de dijk langs de vaart met riet en de trambaan. Speciaal de trambaan was een object om voorzichtig te benaderen, gezien de bewaking hiervan na de grote spoorwegstaking van september 1944, welke tot het eind van de oorlog duurde. We kwamen inderdaad Duitse militairen tegen, maar konden argwaan voorkomen door voldoende afstand te houden en ons zo gewoon mogelijk te gedragen.

De Duitse militairen behoorden ook niet tot een opsporingsorganisatie, ze bemoeiden zich niet met onderduikers enz. Hadden wij ons echter op de spoorbaan begeven, dan waren ze wel in actie gekomen, want de bewaking hiervan behoorde wel tot hun taak. In ieder geval kwamen we veilig in de Parkstraat aan en in de loop van de middag gingen we langs dezelfde weg terug. Het begon inmiddels te schemeren en het was reeds donker toen we de boerderij weer bereikten. Na het eten bracht ik Arie met zijn spullen naar de Hoekstra's.

Er gebeurden geen bijzondere dingen, totdat de sneeuw en het ijs weer waren verdwenen, toen ontwaakte de SD uit hun winterslaap en werden ze opeens bijzonder actief. Arie, die deze mannen nog nooit vergezeld van hun honden over de dijk had zien gaan, keek elke dag vol verwachting naar dit verschijnsel uit. Eindelijk kwam er een dag dat ik in de verte de SD aan zag komen en toen ik naar de boerderij keek waar Arie zat, begreep ik dat hij het stel ook had opgemerkt.

Ik zag echter ook dat Arie zich nogal onvoorzichtig opstelde en hoopte maar dat hij vooral geen gekke dingen zou doen. De afstand was echter te ver om nog een waarschuwing te geven. Intussen bleef hij echter, met een oude politiepet op zijn hoofd, onvoorzichtig handelen. Hij gluurde om de hoek van de boerderij naar de weg, waar elk moment de SD kon verschijnen. Ik kreeg het vermoeden dat hij uit was op een moedwillige confrontatie met de mannen van de SD, hij sprong dan weer terug en dan weer te voorschijn, juist toen de SD-ers de boerderij in ogenschouw namen.

Hij vroeg om moeilijkheden. Wij, De Haan en ik zagen het allemaal gebeuren. Wij begrepen ook, dat de SD dit niet zou nemen en wel eens wilden kijken wat voor rare snuiter daar van die capriolen uithaalde. De mannen keerden hun fietsen en reden rustig naar de boerderij van Hoekstra. Ze roken buit, althans begrepen ze dat er iets niet in orde was op het boerenerf. Arie, die in de gaten kreeg, dat de SD belangstelling voor hem had, veranderde van gedachten en verdween in een deuropening. Zoals wij later hoorden, dook hij in het hooi en trachtte op die manier het vege lijf te redden. Hij had daarbij echter niet gerekend op de speurzin van het viertal.

Toen men Arie niet aantrof op de plaats waar hij had staan springen, verdwenen enkele SD-ers in de boerderij, terwijl de andere twee de deuren buiten in de gaten hielden. Na verloop van enige tijd kwam Arie met de handen boven het hoofd naar buiten gerend, gevolgd door een SD-er. Arie had zich, zoals later bleek, goed in het hooi weten te verbergen, doch de politieman had gedreigd in het hooi te zullen schieten, als hij niet te voorschijn zou komen. Arie koos daarna eieren voor zijn geld en kwam te voorschijn.

Wij waren ondertussen reuze benieuwd of het de SD menens was, we dachten dat ze hem misschien nog wel zouden laten lopen als ze zijn leeftijd hadden vernomen. Onze hoop ging in rook op, want hij werd meegenomen naar het hoofdkwartier van de SD in Lemmer en werd daar aan een verhoor onderworpen. Daarna werd hij op transport gesteld naar Crackstate in Heerenveen - in die tijd een soort gevangenis - en daarna werd hij verder getransporteerd naar het vliegveld Havelte, dat door de Duitsers was aangelegd.

Door zijn onvoorzichtige gedragingen had hij zich zelf de das omgedaan, terwijl hij in feite vrijuit had kunnen gaan, aangezien zijn leeftijd niet of nauwelijks toereikend was om echt bang te moeten zijn. Maar, zoals ik reeds eerder schreef, als de SD begreep, dat je niets of niet veel presteerde en je liep in hun handen, dan was het lot snel beslist. Een jaar jonger werd dan niet zo nauw genomen. Door dit geval werd echter ook de positie van de andere onderduikers aan het Westend niet beter. Je wist maar nooit of de SD nu alle boerderijen daar ging uitkammen, terwijl men ook in het ongewisse was over wat Arie in het hol van de leeuw had verteld. Hij zou niet de eerste zijn, die na strenge verhoren van de Duitsers aan het babbelen zou zijn geslagen.

Achteraf bleek er niet veel aan de hand te zijn geweest. Ik ging echter diezelfde dag nog voor een poosje bij De Haan vandaan. Men had familie ergens midden in de landerijen, waar je alleen met een wagen of een boot kon komen. Op die boerderij woonden de ouders van mevr. De Haan en een broer van haar. Daar in dat weggestopte stukje Friesland kon niemand iets overkomen. althans dat dachten wij. In de toekomst zou ook deze hoek van Lemsterland geen veilige schuilplaats meer zijn. Er stonden aan de polderdijk, zoals de bewoners deze hoek noemden, enkele boerderijen. De meeste boeren waren familie van elkaar, dus ook van De Haan en overal zaten onderduikers.

Aangezien het aantal onderduikers in die omgeving, waar iedereen zich veilig waande, eigenlijk met de dag groeide, ontging dit niet aan de speurende ogen van de felle SD-mannen. Het voorjaar kondigde zich aan en een of andere handige SD-er, misschien wel opmerkzaam gemaakt door verraad, heeft wellicht gedacht dat die boerderijen daar aan de horizon een nest van verzet of wat dies meer zij zou kunnen zijn.

En zo gebeurde het dat op een zonnige morgen in februari 1945 een zwaar bewapende SD-patrouille met machinepistolen de boerderijen naderden. Of verraad inderdaad een rol heeft gespeeld is nooit duidelijk geworden. Ze liepen echter wel rechtstreeks op een zanderige heuvel midden in het land af, waar een hol in de grond was gemaakt, waar onderduikers zich schuil hielden.

We zagen ze aankomen. Iedereen die aan de polderdijk woonde, ver van de weg en het dorp, keek steeds als hij buiten kwam om zich heen of er onraad te bespeuren viel. Dit had niet altijd iets te maken met Duitsers, maar met voorgevoelens van de bewoners. Als je zo ver van de bewoonde wereld af woonde kon er immers van alles gebeuren en voor criminelen was het een ideaal oord om te roven en te plunderen. Niet dat dit vaak voorkwam, maar men was er door de loop der jaren op voorbereid. Er waren boeren, die wapens in huis hadden om zich te kunnen verdedigen.

Uit de verte zagen we dus de mannen van de SD aankomen. Het ging langzaam, ze waren niet meer van de jongsten en het land was drassig en er waren veel slootjes; terwijl ook de hekken waren gesloten. De mensen die door de SD-ers werden opgejaagd kenden het land gelukkig heel goed en hadden tijd genoeg om een goed heenkomen te zoeken: Allen waren gewaarschuwd en een grote groep liep naar de boerderij.

Persoonlijk keurde ik deze tactiek af, want ze hadden zich beter kunnen verspreiden om zodoende geen doelwit voor een salvo uit een machinepistool te vormen. Stel je eens voor dat een van hen zijn geweer zou richten op een groep vluchtende jongens, elk schot was raak geweest. Doch het risico was voor hen zeker te groot om iemand anders op een van de boerderijen te raken, ofschoon men in die jaren de ervaring had dat de SD het niet zo nauw nam met een dode meer of minder.

Tot geluk van de onderduikers waren het oudere manschappen, de jongere garde had er waarschijnlijk reeds lang op los gebrand. Zelf was ik niet bij de vluchtende groep gebleven, omdat ik me daar te kwetsbaar bij voelde. De groep onderduikers liep dus richting onze boerderij, het waren er zeker 20. Het was kennelijk hun bedoeling om via het erf naar de vaart te gaan om daar te trachten een oversteek te krijgen, dat hadden de Duitsers ook in de gaten en die dachten waarschijnlijk: 'Jullie ontkomen ons niet, daar zit je vast en over zwemmen in die tijd van het jaar hoefde je niet te denken.' Maar als een kat in het nauw zit .....

Waar wellicht geen van beide partijen op had gerekend was het feit dat er ten behoeve van de bewoners een schuit voor de wal lag om in geval van ziekte en dergelijke elkaar te hulp te kunnen komen. Ook werd de schuit gebruikt om melk van de polderdijk naar de fabriek te transporteren. Tot hun geluk bereikte de kudde onderduikers het eerste het vaartuig en 'scheepten' zich terstond in en voeren bliksemsnel naar de overkant en trokken daar de schuit zo ver mogelijk het land op.

Toen de Duitsers na verloop van een kwartier bij de vaart kwamen, waren de vogels gevlogen en reeds ver verwijderd en het enige wat ze nog konden doen was een salvo op de groep afvuren. Er werd niemand geraakt, men was te ver weg. De volgende dag vonden we op deze plek tientallen hulzen. De Duitsers keerden langs dezelfde weg terug als ze gekomen waren, het was nog een lange reis, want inmiddels begon de duisternis in te vallen en ze zullen waarschijnlijk nog veel moeilijkheden hebben ondervonden, alvorens zij de verharde weg weer hadden bereikt.

Door deze onverwachte actie van de SD moest ik opnieuw de veilige boerderij verlaten en mij voorlopig in het land schuil houden. Ik voer in een roeibootje over de vaart en verborg me in een greppel, vanwaar ik het 'oorlogsgebied' goed kon overzien. Tenslotte kwamen er nog twee onderduikers mij gezelschap houden. Het werd avond en koud, we hadden zo pas de hele actie gade geslagen en durfden niet terug te keren, omdat we door de invallende duisternis niet hadden gezien of de Duitsers inderdaad terug waren gegaan of zich nog in een of andere boerderij ophielden.

Onze hoop was gevestigd op onze 'pleegouders', die zouden wel naar ons gaan zoeken als de kust veilig was. En dat gebeurde. Hoe laat het was weet ik niet meer naar mijn idee was het erg laat, want het was al uren donker. Achteraf viel de tijd nog mee, maar de kou en de ontbering (zenuwen) hadden de uren lang gemaakt. Opeens, het was als een bevrijding hoorden we in de verte mijn naam roepen. Het was mijn boer, die het land was ingetrokken om te zien waar zijn onderduikers zich hadden verscholen.

Wij riepen terug en begrepen van de 'redders' dat alles veilig was. De SD-ers hadden niemand gearresteerd tijdens hun tocht naar de straatweg terug. Ze hadden globaal nog wel een paar boerderijen doorzocht, maar gelukkig niets gevonden. Verkleumd van de kou, maar erg blij dat alles zo goed was afgelopen zaten we 's avonds laat nog wat na te praten met een kop hete soep in de hand.

Ik vroeg me nog steeds af, wanneer het een keer mis zou gaan, want het kon tocht niet altijd zo gelukkig aflopen. Hoeveel weken ik daar aan de polderdijk heb doorgebracht weet ik niet meer, maar ik denk van zeker 4 à 5 weken. Ook daar zaten we niet stil. Ik hielp met melken ofschoon daar voldoende mankracht aanwezig was. Verder had ik nu voldoende tijd om het spinnen goed onder de knie te krijgen. Ook werd er met de andere boeren aan de polderdijk veel contact onderhouden. Het praten met andere onderduikers die voornamelijk uit Holland kwamen was een dagelijkse bezigheid.

Ik heb daar gesproken met mensen die op de avond van de 'overval' uit angst voor de SD-ers in een grote groep het land waren ingetrokken en tot aan de volgende ochtend in de buitenlucht hebben vertoefd. Pas de volgende morgen, vroeg hebben ze zich bij een boer gemeld, aangezien ze bang waren dat ze door een actie van de Duitsers weer moeilijkheden zouden kunnen krijgen. Ver gezocht vond ik, ze hadden bijvoorbeeld ook een boerderij een poosje kunnen observeren, dat hadden ze niet gedaan.

Bij de groep heerste in de loop van de nacht een zenuwachtige stemming, dat al was begonnen op het moment dat de SD een salvo uit een machinepistool op hen had gelost tijdens hun vlucht over de vaart. Er was niemand geraakt, maar de kogels hadden om hun oren gefloten. Aan het Westend was in tussentijd niets gebeurd en daardoor zat mijn tijd aan de polderdijk er weer op, want De Haan zat om mijn hulp te springen. Het ging een beetje voorjaar worden en zo konden we af en toe de landerijen weer in.

Alvorens de terugreis werd aanvaard werd de route verschillende keren goed in de gaten gehouden, we moesten onder andere op de fiets door Oosterzee, daar had men weinig uitzicht en kon zodoende gemakkelijk in handen van de vijand vallen. Het bleek echter dat er tot aan Lemmer geen onraad te bespeuren viel en de terugreis werd aanvaard. Voor de zekerheid fietste er iemand een stuk voor ons uit, die bij eventueel onraad z'n fiets kon keren en alarm kon slaan. Er was echter niets te bespeuren en ik kwam veilig in mijn onafscheidelijke boerenplunje op de boerderij aan. Goed en wel was ik bij de familie De Haan terug of buurman Hoekstra kwam even aanwippen en vertelde, dat mijn broer Arie die nacht weer bij hem terug was gekomen.

Het werd een leuk weerzien en zowel hij als ik hadden uiteraard veel te vertellen. Hij was, zoals uit zijn verhaal bleek, niet verder gekomen dan het door de Duitsers aangelegde vliegveld in Havelte, waar hij geen specifiek gevangenisbaantje had. Op een gegeven moment had hij zijn kans schoon gezien en had van een Duitser een fiets voorzien van antiplof banden gepikt en was daarop richting Westend gegaan. Het bleek een hele rit.

Boer Hoekstra bleek bereid hem weer in het gezin op te nemen en Arie heeft zich daar tot het eind van de oorlog rustig gehouden. Duitsers die melk bij Hoekstra kwamen halen en tot de vaste klanten werden gerekend feliciteerden Arie met zijn ontsnapping. Uiteraard wist niet elke Duitser iets van Arie's verleden, maar men had snel door wie wel en niet te vertrouwen was. Hieruit mag blijken, dat niet iedere Duitser achter zijn Führer stond, alhoewel wij in die tijd die mening wel waren toegedaan.

Het was maart 1945 toen ik van de polderdijk weer bij De Haan terugkwam. De Duitsers kregen er op alle fronten behoorlijk van langs, doch bleven, alhoewel ze wel moesten inzien dat de Krieg geen Sieg werd, hardnekkig doorvechten. De geallieerden trokken langs de oostgrens van Nederland snel naar het noorden op. De grote rivieren waren een struikelblok geworden, maar nadat de brug over de Rijn bij Remagen in hun handen was gevallen, was het lot van de Duitsers beslist.

Foto van Wikipedia: De brug over de Rijn bij Remagen in 1945.

Wij hingen in die periode bijna de hele dag aan de radio en luisterden gespannen naar de Engelse zender en waren daardoor goed op de hoogte hoe de Duitsers er voor stonden. Aan alles was te zien dat het niet lang meer zou kunnen duren. In Holland werd honger geleden en de bezetters, die hier in Friesland zaten voelden zich steeds meer ingesloten raken. Dat werd nog duidelijker toen de geallieerden Kiel hadden bereikt.

De Duitsers konden toen hun Heimat niet meer bereiken en trokken steeds meer westwaarts, dus richting Holland en Overijssel. En hoop was alleen nog maar gevestigd op een oplossing door de Kriegsmarine. De meeste van de ingesloten Duitse troepen trokken langs de oude Zeedijk richting Zwolle en bereikten zo de vesting Holland. Door het westwaarts trekken van de vluchtende Duitse troepen kregen wij hier aan de rand van het IJsselmeer steeds meer te maken met Duitsers die geen onderdak hadden. De boeren kregen verplicht inkwartiering. Dit gebeurde ook bij De Haan, op een gegeven moment stond het hele erf vol met Duitse voertuigen.

De soldaten bivakkeerden in hun wagens of bij ons in de stal, maar de officieren eisten echter een onderkomen in het huis zelf. Boer De Haan moest voor onderkomen en eten zorg dragen. Mevrouw De Haan stond hele potten met aardappelen en dergelijke te koken en ik moest de potten en pannen binnen brengen. Boer De Haan liep van het kastje naar de muur en was dolblij dat ik het eten naar binnen bracht. Het ergste voor de familie De Haan was dat men ook de pronkkamer had gevorderd. Zelf kwam men bijna nooit in een dergelijk vertrek, maar de Duitse officieren zaten er prinsheerlijk te snabbelen.

Omdat ik het eten binnen moest brengen spraken we wel eens enkele woorden met elkaar. Ze lieten daarbij blijken, dat ze niet geloofden dat ik uit deze omgeving kwam. Ze hadden daar gelukkig geen moeilijkheden over gemaakt, ook zij geloofden niet meer in de Sieg. Als ze maar te eten kregen, dan was het hen wel goed. De inkwartiering van een bepaalde groep duurde meestal een of twee dagen, dan trokken ze weer verder, maar er volgde dan weer een andere groep, want de gehele Wehrmacht was op de vlucht, tenminste de troepen die ingesloten waren. Ook gebeurde het wel dat er Nederlanders tussen de Duitse militairen zaten.

Het waren mensen die in Duitse dienst waren getreden. Ook zij dachten het hunne van mijn aanwezigheid op de boerderij. Ik zei dan meestal niet veel, maakte af en toe een opmerking, maar verder niet. Ook zij dachten dat de oorlog voor hen verloren was, ofschoon velen van hen nog hoopten op het geheime wapen waar Hitler steeds over sprak. Ze gingen naar Holland en daar zou men de strijd voortzetten, zo redeneerden de jongeren, de ouderen zaten meestal te piekeren en wilden naar huis .... Ze hadden maling aan het geheime wapen. Zo zei een oudere Duitser eens tegen mij: 'Als het geheime wapen voor het eind van de Krieg nog wordt gebruikt, dan zijn we voorlopig nog niet thuis'. Zo redeneerden verscheidenen.

Na verloop van enkele weken, het zal begin april zijn geweest, was het gros van de Duitsers gevlucht en zaten ze in de vesting Holland en liepen er alleen nog wat ongeregelde groepjes rond. Je voelde de bevrijding naderen, maar voorzichtigheid bleef geboden. De Duitsers die hier nog bij ons rondliepen of fietsten waren zwaar bewapend. Op het moment dat wij dachten, dat er zich geen strubbelingen meer zouden voordoen, deed er zich op de boerderij toch nog een incident voor.

Een Duitse onderofficier, zwaar bewapend en op de fiets, kwam de boerderij binnen. Mevr. De Haan en ik begrepen onmiddellijk dat er iets ging gebeuren en we wachten in spanning af. We behoefden niet lang te wachten, want luid schreeuwend en druk gebarend schreeuwde hij, dat er direct spek op tafel moest worden gelegd. Het leek wel of hij de Tommy's al had gezien en dat ze hem op de hielen zaten, zo zenuwachtig was hij. Aangezien de boer zelf nog achter het huis met de varkens bezig was, liet Mevr. De Haan mij maar met hem begaan.

Ik maakte hem duidelijk, dat zijn kameraden alles al hadden 'mitgenommem' en dat we niet meer hadden. Aan zijn ogen was te zien dat het menens begon te worden. Vervaarlijk trok hij een revolver en zwaaide er angstaanjagend mee. De boerin, die er bij was blijven staan, zag ik steeds witter worden, ze hield zich aan een stoel beet. De Duitser schreeuwde intussen nog steeds om een en ander en ik hield vol dat er kein Speck mehr' was. 'Kein Speck mehr?' bralde de man, 'ach du Bauer, jetzt kommst du mit Speck oder ich gehe suchen'. 'Suchen Sie bitte, ich gehe mit', zei ik.

Op dat moment kwam De Haan niets vermoedend binnen en de Duitser stortte zich met veel kabaal op hem. De Haan, geheel onthutst bij het zien van de zwaarbewapende man, het machinepistool hing nog om zijn nek en een pistool had hij in de hand, nam de man mee naar de zolder en even later keerde hij terug met de armen vol spek en worst. Alles werd op de fiets geladen en de boer moest nog helpen ook!

De Haan zei op de zolder niet veel, de Duitser was maar aan het schelden. Op een gegeven moment hoorden we hem brullen.. 'Und der Arbeiter erzählt es gibt kein Speck da und hier liegt viel, das muss bestraft werden'. De boerin en ik dachten dat ik er van langs zou krijgen. Naderhand bleek, dat hij meer spek had meegenomen dan de bedoeling was en hij zou nog een keer terug komen. Dat heeft hij voorzichtigheidshalve echter niet gedaan, want de Canadezen waren reeds vlakbij en we konden hun geschut horen bulderen op een afstand van ongeveer 20 km.

Ze hadden zich in de buurt van Heerenveen vast ingenesteld. Steeds meer Duitse militairen komende uit de richting Heerenveen en Sneek trokken naar Lemmer, het was een ware vlucht. Het waren ongeregelde troepen, afgesloten van de hoofdmacht. Ze vervoerden op hun veelal gestolen voertuigen, o.a. paard en wagen, kaas en boter en dergelijke dat ze in zuivelfabrieken en bij boeren onderweg hadden gestolen. Ze zouden dat straks in Holland goed kunnen gebruiken, want daar was bijna niets meer en er werd daar behoorlijk honger geleden. Velen trokken langs de oude Zeedijk, terwijl een ander deel probeerde met een of andere boot of oorlogsvaartuig Amsterdam te bereiken, doch veel gelegenheid daartoe was er niet.

Zelfs op 16 april 1945 trokken nog vluchtende Duitsers met hele pakken gestolen etenswaar richting Zwolle. Of die lieden de rit nog hebben gehaald valt te betwijfelen, want tijdens die nacht van 16 op 17 april vond er een beangstigende beschieting van Lemmer plaats, waarbij de geallieerden het voornamelijk op de haven en het IJsselmeer hadden gemunt. De granaten, welke vanuit de richting Heerenveen werden afgeschoten, gierden over de boerderijen aan het Westend, om dan met een doffe knal ergens in Lemmer te ontploffen.

Het was echt angstaanjagend. Vanuit de verte hoorden we de granaten aankomen. Elke keer als zo'n projectiel over kwam, dachten we dat het wel eens bij ons in de buurt neer kon vallen. Eindelijk hield het 'gedonder' op en brak de morgen aan. De koeien werden gemolken en opeens viel het op dat er geen Duitser op de weg te bekennen was. Opeens zien we een paar mensen van de ondergrondse voorbij gaan. Met banden om de arm en de oude Nederlandse helm op het hoofd, bewapend met door Engelsen afgeworpen stenguns, fietsen ze richting Lemmer. Zou de oorlog inderdaad voorbij zijn? Wij waren op de boerderij niet meer te houden en zouden en moesten naar Lemmer. Het leek wel of Lemmer bezet was door de Binnenlandse Strijdkrachten, de voormalige ondergrondse dus.

De bezetters waren verdwenen of gevangen genomen. Hier en daar lag dood vee in de weilanden, getroffen door scherven van projectielen die 's nachts waren afgeschoten. De granaten hadden ook verschillende woningen getroffen en hadden flinke schade aangericht. Gezien het aantal projectielen wat 's nachts was overgekomen viel de schade nog mee. Het was dus 17 april 1945 geworden en we waren bevrijd, dat was een vreemd gevoel. Je hoefde je nu niet meer schuil te houden of om je heen te kijken als je naar buiten wilde gaan.

We gingen plannen maken voor de terugkeer naar Holland, maar moesten dit nog een tijdje uitstellen, omdat Holland nog niet was bevrijd. In juni gingen we dan uiteindelijk toch op reis. Onze pleegouders zwaaiden ons uit, ze hadden ons in verband met het hooien liever nog even gehouden, doch ze begrepen ook, dat hun onderduikers thuis wilden gaan kijken. Er was zoveel gebeurd....

Na de oorlog op visite bij fam. De Haan, bovenste rij v.l.n.r. Frits de Haan, moeder en vader Haan, zoon Jan. Onderste rij Johanne de Haan, Lucie vriendin van Kees Pijl, Lucas de Haan en Geertje de Haan.

Dit is de oude Zeedijkplaats te Bantega. In deze boerderij, destijds bewoond door de familie Andries Bosscha, hadden vlak voor de bevrijding Duitse soldaten hun intrek genomen. Ook waren hier Mussert en Seys Inquart. Vlak voor de bevrijding op 17 april hebben ze het bruggetje over de dijksloot de lucht in laten vliegen. Op 24 april 1945 's avonds onder melkers-tijd werd de boerderij door brand verwoest, naar men vermoed door achtergebleven oorlogsmateriaal van de Duitsers. Er vielen geen slachtoffers, maar wel vonden enkele koeien hier de dood.

Na de oorlog: Weer een dagje te gast bij de familie De Haan. Boer Thijs de Haan houd het paard vast en Lucie en dochtertje Geertje zitten op het paard.

Na de oorlog: Kees op de trekker met Jan de Haan.

Na de oorlog door Kees gekiekt: Jan, Lucie, moeder De Haan en Johanna.

Kees en Lucie in de echt verbonden 19 maart 1952.