Arbeidsdienst in Duitsland (2)

Razzia in de N.O.-polder 17 november 1944.

Door Diedert Frankema, Woudsend.

DE WEGVOERING EN DE TEWERKSTELLING IN DUITSLAND.

Terugblik op de periode 17 november 1944 tot 17 april 1945. De schrijver van dit verslag is afkomstig uit Lemmer en voorheen een van de firmanten van de Fa. Gebr. Frankema, Aannemers te Lemmer.

(Diederik, zoon van Theunis Frankema, die 50 jaar ouderling was van het 'Ein Tsjerkje' te Lemmer. Dit kerkje werd in 1800 gebouwd door de pake van (moeders kant) Pieter Marten de Vries. Hij werd in de volksmond Pieterbaas genoemd, de meeste huisjes op het 'Ein' waren zijn eigendom. Later werd deze wijk de 'Pietersburen' genoemd, naar deze Pieterbaas).

Deze terugblik is door Diedert Frankema, op schrift gesteld en in 1992, dat is 47 jaar na deze onvergetelijke periode 44/45, kwam de heer D. Frankema, opnieuw in contact met één van zijn kampvrienden en lotgenoten, en wel met Geert Vinke. Hoe dit contact tot stand kwam dat leest u van de hand van de heer G. Vinke.

(* Voor de duidelijkheid zijn de aanvullingen welke door de heer G. Vinke zijn aangebracht cursief geplaatst).

Op 22 januari 1992 heb ik voor het eerst sinds bijna 47 jaar weer contact gehad met Diedert Frankema. Via een telefonisch onderzoek in Lemmer, kreeg ik uiteindelijk van een ver familielid te horen dat hij in Woudsend woonde. Diezelfde avond heb ik hem daar gebeld en een hartelijk gesprek met hem gehad. Daarbij werden in het kort onze wederwaardigheden opgehaald en een afspraak gemaakt voor een latere ontmoeting. Hij was blij en verrast om mij weer eens te spreken.

Op dinsdag 14 april heb ik hem thuis in Woudsend opgezocht en werd daar allerhartelijkst begroet door hem en zijn vrouw Marijke. Het was een onvergetelijke ontmoeting. Wat hadden wij veel te vertellen op die middag bij hem thuis. Hij had zijn wederwaardigheden ook opgeschreven en met bijzondere graagte heb ik aan zijn verzoek voldaan en heb ik zijn verhaal voor hem uitgetypt. Waar dit de duidelijkheid en volledigheid naar mijn menig ten goede kwam, heb ik dit op persoonlijke titel aangevuld en tussengevoegd.

Met dankbaarheid en blijdschap zal ik immer terug zien op je kameraadschap in het verleden, en de belofte die dit inhield voor het heden. Het was een onvergetelijke ontmoeting dit bezoek aan Diedert en Marijke in Woudsend.

Veel dank voor je vriendschap, for now and ever, van je vriend Geert en zijn 'meisje van toen' Dien Vinke-ten Klooster. God bless you both.

Geert Vinke, * 29 maart 1922
te Zwartsluis en thans te
Arnhem, de 25-ste april 1992

Het vertrek vanaf Meppel.

Van Meppel per trein naar Lingen. Het was slecht weer toen wij aankwamen op het station Lingen in het donker en het regende héél erg. We kwamen in een grote school terecht. Op de gangen was de verwarming een beetje aan, de lokalen waren afgesloten. Ik was als enige van ons personeel nog in de ploeg, maar alles wat bruikbaar was had ik meegesjouwd, dekens en een pan voor het eten, een lepel, wat zeep en een handdoek, maar ook een fles raapolie en een bijbeltje met het Nieuwe Testament.

* Ten tijde van de razzia's was ik als onderduikertimmerman werkzaam in de N.O-Polder bij de Fa. D. Blankevoort en Zn., aannemers van baggerwerken, afkomstig uit Bloemendaal. Toen deel uitmakend van de MUZ, welk stond voor Maatschappij Uitvoering Zuiderzeewerken. Na eerst in kamp Ens gehuisvest te zijn geweest, kwam ik later in kamp Ramspol terecht, in de directe omgeving van Directie-woonarken en keten, totdat ..... !

vrijdag 17 november.

In de vroege ochtenduren werden we opgeschrikt door luid schreeuwende Duitse- en Germaanse SS-troepen. Als eerste was kamp Ramspol aan de beurt om uitgekamd te worden door zwaar bewapende soldaten. Later kregen alle kampen een beurt. Dezelfde dag in colonne te voet afgevoerd naar Vollenhove. Hier in een school ondergebracht, waar de nacht werd doorgebracht.

zaterdag 18 november.

Opnieuw in colonne te voet van Vollenhove, via Zwartsluis naar Meppel. In Zwartsluis kon ik een vluchtige blik wisselen met mijn ouders e.k. welke op de stoep stonden en de trieste stoet machteloos aan zich voorbij zag trekken. Vanaf hotel Roskam kreeg ik korte tijd gezelschap van mijn verkering, nu mijn vrouw, Gerridina (Dien) ten Klooster, werkzaam in genoemd hotel. In Meppel wederom tijdelijk ondergebracht in een schoolgebouw. aan de Stationsweg. Een moedige poging van mijn meisje Dien om mij daar op te zoeken gelukte wonderwel door enige soepelheid van Hollandse (!) SS-bewakers. We konden toen elkaar nog even spreken en gedag kussen ..

maandag 20 november.

Afgevoerd naar het NS-Station Meppel en in overvolle treinen geperst. Vandaar in de avond-en nachturen naar Duitsland afgevoerd, naar Linge

Aankomst in school te Lingen.

Toen ik op de stenen vloer zat voelde ik mij van mensen verlaten, er was niet één bekende bij. In deze verlatenheid heb ik het bijbeltje-NT gepakt om daarin steun te vinden maar ik vond geen tekst waaruit ik deze steun kon vinden. Na meerdere keren de vinger op een bladzijde geprikt te hebben zou ik het bijbeltje wegleggen, zonder enige troost.

Naast mij zat een jongen die het bijbeltje zag en deze vroeg mij of hij het ook even mocht hebben. Na zijn lezen zei hij: 'Wat ben jij rijk met dit bijbeltje, maar ik had er niets aan'. Toen zei hij (Kees van Heerde, nr. 27 van de lijst) 'Zou het niet beter zijn om samen met de ploeg een gedeelte te lezen'. Ja, dat zou mooi zijn, maar hoe moest dat? Toen hebben wij een lucifersdoosje genomen, als blauw boven lag dan zou hij de jongens vragen, maar als zwaluw boven kwam, zou ik dat doen.

Na het doosje gegooid te hebben kwam blauw boven .... en hij moest dus. Toen vroeg hij mij of ik het wilde vragen aan de jongens of het goed was dat wij samen een stukje uit de bijbel lazen en samen zouden bidden. Niemand had er wat op tegen en toen heeft Kees gelezen. Wat weet ik niet meer, maar dat er veel aandacht was weet ik nog heel goed. Het gebed was kort, met knikkende knieën, maar het was goed samen de toekomst in te gaan met de hoop dat God bij ons was. Van slapen kwam niet zo veel, koud en nat en weinig eten; van het Rode Kruis een stukje kuch en wat koolsoep.

De volgende dag, woensdag 22 november, zijn wij naar Emsbüren gebracht met vrachtwagens en ondergebracht in een school die vlak bij de RK-kerk stond. Aan de voorkant waren twee ingangen die op het plein tussen de kerk en de school uitkwamen. De achterkant was afgezet met een omheining van prikkeldraad, plm. 10 cm. uit elkaar en plm. 4 m. hoog. Van de lokalen werden 3 stuks bezet door onze ploeg, mijn lokaal was boven plm. 7 x 7 m. met stro op de houten vloer en een grote Godin-kachel in de hoek, die niet brandde. De drie ramen waren met een zwart rolgordijn afgesloten voor de verduistering.

Op deze gordijnen hebben wij geschreven met krijt: 'Wij kankeren niet, maar houden de moed er in. En als het soms een beetje spannend werd ging het rolgordijn naar beneden en de jongens werden naar het gordijn gebracht. De kameraadschap was goed en altijd hebben wij het als vaste regel aangehouden om des avonds plm. 9 uur een dagsluiting te houden waaraan verschillende jongens meewerkten. We lagen met plm. 40 man in het lokaal, mannetje aan, mannetje. Ik had gelukkig veel dekens en kleren en was jong en gezond.

De identiteitskaarten waren al eerder, in Lingen, ingeleverd, maar op de kamer leerden we elkaar kennen. Mijn slapie naast mij was Toon Free (nr. 23) uit Nieuw- Vossemeer. Daar heb ik later nog mee geschreven. Hij was RK en mocht soms naar de, kerk als het terrein door soldaten en landwachters (volkssturm) was afgezet. Hij is een paar weken voor ons vertrek naar Bremen gebracht, we hebben veel steun aan elkaar gehad, ook geestelijk. Toen hij met anderen weg moest hebben wij elkaar omhelsd bij het afscheid.

* In de school in Lingen werden groepen gevormd en naar verschillende plaatsen afgevoerd. Met een groep van plm. 125 personen kwamen wij terecht in de plaats Emsbüren waar wij tegenover de, RK-kerk in de plaatselijke school werden gelegerd.Ons 'PERSOONSBEWIJS' was in Lingen! Alvorens wij deze konden betrekken moesten eerst nog de Russische krijgsgevangenen die hierin waren ondergebracht, op het schoolplein aantreden om naar elders .... (?) te worden afgevoerd. Daarna konden wij op het door hun achtergelaten vuile en verpulverde stro gaan zitten of liggen, al naar gelang in de volgende dagen, het uur van de dag. Van enig meubilair of ander gemak was geen sprake. Slapen op de vloer met dag en nacht dezelfde kleren aan. Door de Duitse SA-leiding werd uit onze groep als 'Lagerfûhrer, aangewezen een in de NO-Polder ondergedoken Lyceumstudent, die als zodanig in voorgaande dagen door de Duitsers reeds was opgevallen.

Hem werden alle verantwoordelijkheden opgelegd ten aanzien van de orde, verdeling van de schamele. rantsoenen en de gevolgen van eventuele ontvluchtingspogingen! De SA-commandant was een zekere Herr Heimell, een voormalig horlogemaker uit Bremen. Van de bewakingssoldaten was er één, met de naam Himmler, een nare man. Hij was een volle neef van de beruchte Heinrich Himmler, de eerste man naast Hitler. Ook zijn voornaam was Heinrich! Dagelijks, ook op zondagen, werden wij onder bewaking naar de verschillende werkobjecten afgevoerd, zoals het maken van onderkomens en loopgraven, het opruimen van puin in pas gebombardeerde fabrieken of vliegveld (en).

Naarmate de Britse en Canadese legers vorderden in hun opmars naar het noorden van Duitsland en Nederland, konden wij dit merken aan het gedrag van onze bewakers. Berichten drongen bijna niet tot ons daar. In die tijd overleed aan een ernstige ziekte, na dagenlang op de vloergelegen te hebben en later toch weggebracht, een jongeman oud plm. 22 jaar. De kist werd daar onszelf gemaakt bij een plaatselijke smidwagenmaker. Hij werd in Emsbüren begraven en is na de oorlog in Nederland herbegraven. Hierin had Arend Timmerman een belangrijke rol t.a.v. die formaliteit en die hieraan vooraf gingen. en is bij deze herbegrafenis in Nederland aak aanwezig geweest.

Toon Free en anderen.

Naast mij lagen o.a. Teun Palland uit Kampen en H. Uitslag uit Zwollekerspel en L. Kodde (nr,.45) uit Kampen. Deze hebben later een boerderij in de NOP gekregen. Veel van de jongens bij ons op de kamer, weet ik nog, waren pioniers of timmerlui die voor werk in de polder waren, maar ook een paar van de andere kamers weet ik nog goed, die waren opgepakt in Blokzijl en Vollenhove.

Een schoolmeester, K. Knol uit Blokzijl, grote man maar weinig steun. Jan Doze en Siep Mooiweer en nog meer uit Blokzijl, dat waren jongens met durf. Omdat er te weinig eten was, gingen we als het goed donker was, bietsen. Ik ging meestal alleen, maar Jan en Siep altijd met z'n tweeën, We hadden ieder onze eigen adressen, ik bij een paar goede boeren. Bij een er van was een Russin, een meisje van plm. 18 jaar.

Zij was gedwongen om in Duitsland te werken. Deze boer had een groot gezin, jonge kinderen en heeft mij veel eten gegeven, ook voor de andere jongens. K. Uitslag wilde graag, een keer met mij mee, dat wou ik niet...maar de boerenvrouw verzocht mij een kameraad mee te nemen omdat ze voor de kerstdagen een varken geslacht hadden en er dus eten genoeg was. Zo gingen we dus samen op pad, het was lichte maan, maar veel bewolkt. Hij was erg bang, voor mij was het gewoonte.

Toen we bij de boerderij kwamen, door een droge sloot voor dekking, hing er een overall aan de waslijn. Hij zag die voor een wachtpost aan, maar ik had onder mijn kleren een broodmes en een dolk en ik zei: 'Die steek ik dood'. Dat was gemeen, maar toen zag hij dat ik een grapje maakte en zijn we naar binnen gegaan. De boerin was aan de vaatwas en de kinderen waren nog in de kamer (andere keren was ik altijd veel later). We kregen elk een witte kom vol buterbrot. Dat was rogge met spek en bloed, het smaakte heel erg lekker, maar er was veel te veel om in één keer op te eten.

Ik had altijd een schone zakdoek bij me en wat teveel was deed ik ongezien in de doek. Maar Uitslag ging door, hij werkte alles naar binnen met dik zweet op de kop. Toen de boer zag dat alles op was zei hij tegen de kinderen: 'Moeten jullie eens zien, die 'anderhalve man (ik was klein) eten meer als wij samen'. Toen moesten de kinderen samen bidden en vragen dat ze nooit zo'n honger zouden krijgen: (Maar ik had de grootste helft in de zakdoek).

Een paar dagen later ging Uitslag en z'n kameraad Kodde samen er op uit, maar op de boerderij waar ze aanklopten was een SA-man ingekwartierd. (Hij was een beroemde pruikenmaker uit Berlijn). Die deed de deur open en toen was het goed mis!. Na verhoor zijn ze teruggebracht naar de school en moesten zich de volgende dag melden bij de commandant.

Voor straf hebben ze een dag en nacht in de cel gezeten en wij zijn allemaal één dag zonder eten geweest. Die boer was een slecht mens. De goede boeren hadden mij al gewaarschuwd voor de nazi-boeren. De plaatselijke bakker was een heel goede Duitser, hij had een Hollandse knecht, een prima jongen. Jan Doze en Siep Mooiweer kwamen er geregeld en hebben vaak veel kuch, grote zware broden, meegekregen die verdeeld werden onder de jongens.

Bijna gepakt.

Een keer ben ik met ze mee geweest, maar toen we de weg moesten oversteken stond er een wachtpost, een van onze bewakers, een landwacht (volkssturm) en een slecht mens. Hij was klein en mank en we hebben veel last van hem gehad. We durfden de weg niet over te steken en hebben tijden in de berm tussen de braamstruiken gelegen. Toen Jan en Siep achter de boerderij om, naar de weg gingen, vielen de melkbussen van de stelling. Dat ongeluk maakte zoveel lawaai dat de Duitse wacht er op af ging.

Toen zijn zij door de volkstuinen in de richting van de school gedraafd. Voor mij was toen de weg vrij en was ik vlak bij de school. Ik moest over de prikkeldraadomheining van 4 m. heen, maar tegen dit stek stonden twee palen met een buis er over heen. Dat was voor de corvee om de kleden uit te kloppen. Met een sprong kon ik de buis pakken en trok mij dan op tot op de buis en kon dan het topgeveltje van de schuur reiken en over het prikkeldraad klimmen. Door de haast en inspanning van het draven kon ik de buis niet grijpen, maar toen ik het te pakken had viel het zware kuch-brood naar beneden en moest ik terug.

Om des broden wil

Toen ik na veel inspanningen het brood door het prikkeldraad geduwd had, kwam ik langs het dak naar beneden, zocht toen de twee stukken brood op en ging op de WC zitten. Intussen hoorde ik Jan en Siep (op klompen) aankomen rennen voor het leven, door de steeg naar de vooringang. Ook daar stond een wachtpost, maar die liet hen gaan. Direct na aankomst, werd er alarm geslagen en moesten we aantreden om voor de school geteld te worden. Alle Duitsers waren in actie door die kleine manke smeerlap. Hij had drie mannen gezien die beslist uit de school kwamen, maar hoe er ook geteld werd, we kwamen telkens op het juiste aantal en stond de kleine mof voor schut.

De andere soldaten en landwachters (volkssturm) hadden een grote hekel aan deze man, maar de wachtposten werden verdubbeld en pas na een week ben ik er weer op uit geweest. Na 11 uur klopte ik bij de boer aan en die schrok van het late bezoek. Het was vlak voor de kerstdagen, de boer vloekte, hij was in onderkleren, maar ik kwam binnen en de vrouw in pyjama gaf mij te eten. Doordat ik vertelde dat velen van ons honger hadden, zijn er door de kerkgangers veel broden naar binnen gesmokkeld. Naast de school waren enkele kleine woningen voor de diaconessen (nonnen). Daarin woonden alleenstaande vrouwen die in dienst waren van de kerk.

Lieve Frau Teuben.

Een van die vrouwen vroeg de commandant om hulp voor het stellen van de kachel en de pijpen en die vroeg of er ook iemand was die verstand had van ovens. Toen zei die vrouw: 'Die met de 'Lockenkopf', die moet maar mee'. Ik heb alles in orde gemaakt en kreeg heel lekker eten, ja zelfs een zoet wijntje. Zij vertelde mij dat ze als jong meisje met tbc in een tentje gelegen had en dat het daardoor voor haar onmogelijk was geworden om te trouwen. Dit had haar veel verdriet gedaan.

Toen we samen aan de tafel zaten en baden voor het eten, zag ik tranen op haar wangen. Trouwen was verboden in het Duitsland van toen, als men tbc had (gehad). Vele keren heb ik haar brandhout gebracht, meegenomen uit de loopgraven die we moesten maken in het bos. Zij was plm. 6 jaar ouder dan ik, maar nooit heeft het seksuele parten gespeeld, wel warme vriendschap. Na de oorlog, toen ik getrouwd was met Marijke, zijn wij samen met mijn broer Marten en Antje bij haar geweest om haar te bedanken voor alles wat zij, Frau Teuben, voor ons gedaan had.

De vlucht van de broers De Ruiter.

Uit Blokzijl en Vollenhove waren veel mannen opgepakt en met ons mee afgevoerd naar Emsbüren. Daaronder waren 3 broers De Ruiter en een zwager (?), Een van deze was een kapper die niet zo sterk was en in deze omstandigheden ziek werd. Ze hebben toen in overleg met de bakkersknecht besloten om hem naar huis te brengen en dat is gelukt. De bakkersknecht was heel goed bekend met de grensovergangen.

Kolkzicht te Blokzijl met Bierkade en Zeedijk met daaraan gevestigd de kapsalon van kapper de Ruiter.

Maar toen wij moesten aantreden voor het appèl, (elke morgen was er een telling) toen waren der drie minder. Na een paar uur kwam er een hoge piet uit Lingen die met een revolver dreigend bij de ploeg langs ging, want een van ons zou gedood worden omdat er drie ontvlucht waren. De spanning was groot maar de straf was dat wij die dag geen eten kregen. Eten, dat was het enige waar wij dagelijks aan dachten. Honger is een scherp zwaard. In een naburig kamp Biene, waar jongens lagen die opgepakt waren in Scheveningen en Den Haag, hadden ze een Hollandse kok en een Duitse kampbeheerder.

De pakketten die door de Directie NOP naar de verschillende kampen gestuurd werden zijn door de beheerder en de kok verkocht ten eigen bate. De beheerder en de kok zijn opgepakt en in een, concentratiekamp terechtgekomen. Het kamp is toen ontruimd en verschillende van deze mensen zijn toen bij ons in het Lager Emsbüren ondergebracht. Deze personen staan niet op de lijst die Geert Vinke mij gaf, maar enkele van deze mannen ken ik nog, Teun Bal en twee met de namen Groen. Er was ook een melkboer bij uit Den Haag, maar de naam weet ik niet meer.

De Haagse melkboer.

Deze man was ziek en had geen weerstand. Ik heb toen Jan van de Wetering geroepen (een pracht van een kerel; die veel voor ons heeft gedaan). Hij zei: 'Die vent zit onder de luizen'. Hij trok hem zijn broek uit en hij zat inderdaad onder de luizen en ontstekingen. In de kelder hebben we hem toen ontluisd en het schaamhaar weggeschoren, geboend en de kleren verbrand. De nieuwe kleren heeft Jan van de kampleiding gekregen en na een paar dagen was deze man weer gezond. Hij liep Jan alle stappen na omdat die zijn leven gered had.

* Dezelfde man als hierboven door Diedert is beschreven, kwam terecht op de kamer waar ik lag en werd mijn rechter slapie. Hij was broodmager, lang van postuur en zag er erg slecht uit. Elke avond keek ik ook zijn kleren na op luizen, iets waar hijzelf te apathisch voor was. Hij kreeg ook dubbele(!) rantsoenen om aan te sterken, want hij bleek aan tbc te lijden. Om deze reden werd hij dan ook later teruggestuurd naar Nederland.

Jan van de Wetering en zijn koksmaat.

Deze Jan zat in het baggerwerk en is met een man die kok geweest was in een hotel in Frankrijk en later in de NOP, onze kok geweest. Het eten dat zij klaar maakten was heel goed. Ze haalden de melk bij de boeren uit de omgeving en waarschijnlijk hebben zij ook wat van de bonen en erwten van de NOP gehad. Het was soms zelfs zo goed dat de Duitse bewakers dan mee aten. Maar op het werk, dat soms 5 - 8 km. weg was kregen we meestal koolsoep.

Op 4 januari, dat is mijn verjaardag, was de trekker met etenswagen beschoten door de vliegtuigen van de RAF. De wagen kwam in de sloot terecht en van de kübels waren veel beschadigd. Er waren nog drie stuks over die ook gedeukt waren. Dat was erg jammer omdat het deze keer geen koolsoep maar bruinenbonensoep was met stukjes spek. Omdat het de gewoonte was dat degene die jarig was, de kübelresten die aan de wand zaten, mocht uitlikken, kreeg ik één van de kübels. Maar onderin lagen zoveel emaille scherven dat ik deze niet wilde hebben. Wim den Hollander kreeg de kübel en spuwde de scherven met veel kabaal uit. Hij vond het restant eten, ondanks de scherven, toch heerlijk.

Roelof Appelo in het werk.

Nog een naam wil ik hier vermelden en wel die van Roelof Appelo, deze was pontbaas in de NOP. Hij is door de ploeg als leider aanvaard en als wij na het appèl op weg gingen, probeerde hij met humor de geest in de ploeg goed te houden. Het werk bestond uit loopgraven maken, dwars door de mooie naaldbossen, hier en daar werden onderkomens gemaakt van de stammen die gerooid waren. Daarvan werden dan vierkanten gemaakt waarbij de hoeken verbonden werden met ijzeren lijndraad. Het dak werd gemaakt van juffers en afgedekt met takken of plaggen en ook hebben wij een paar onderkomens gemaakt met dubbele wanden waar tussen mos en bladeren gestopt werden, Deze waren veel groter, plm. 6 x 12 m. en binnenin werden kooien-slaapplaatsen gemaakt, plm. 60 cm van de grond. Het waren mooie hutten maar de bosboeren waren er niet blij mee. Er moest teveel voor gerooid worden. Op een keer is er na een flinke storm een grote hoeveelheid bomen omgewaaid omdat de wortels geen diepgang hadden.

Houtskool branden.

Grote bomen werden in kleinere stukken gezaagd en volgens een bepaalde manier opgestapeld, het geheel werd afgedekt met zoden en grond, een paar kleine gaten in de onderkant waren voor de toevoer van lucht voor de verbranding. Als de houtmassa flink in brand stond werd de voorkant (de mond) toegedekt en dan smeulde het vuur dagen door. Maar veel van die bulten zijn verloren gegaan omdat de jongens voordat we weggingen, een paar extra gaten in de onderkant maakten en dan ging alles in vlammen op.

De slechte Heinrich.

Buiten de bewaking waren er Duitsers die de leiding -hadden- over het werk en één daarvan was 'Heinrich', een verschrikkelijke, drukke man. Hij gunde ons bijna geen tijd om te schaften (een slechte man). Hij maakte ruzie met een jonge Scheveninger, die communist was en het liep bijna op vechten uit. De soldaten werden te hulp geroepen en hij kreeg van Heinrich een paar rake klappen. De volgende dag moest Groen (staat niet op de lijst) een gat graven van plm. 1 x 2 m. en Heinrich stond langs de rand met een paar soldaten. Toen hij ongeveer 1,20 m diep was, wou Groen niet meer. Hij schreeuwde tegen Heinrich: 'Nu zit ik nog in de kuil, maar morgen sta ik daar en jij onderin. Dan zal ik verder scheppen'. Deze jonge man is meegenomen, wij hebben hem nooit meer gezien. Een paar dagen later hoorde ik van Frau Teuben dat hij door Landwachters (volkssturm) naar Lingen is gebracht voor opsluiting, maar deze hebben hem bij een schoenmaker laten onderduiken. Ik zou graag weten wat er van hem geworden is. Hij was heel helder en had meer durf dan vele anderen.

De bange Felicks en het luchtgevecht.

Ook was er een Duitser, Felicks genaamd, als uitvoerder in dienst van de TODT, een organisatie voor de bouw van verdedigingswerken. Hij was sierstratenmaker van beroep, een bange domme man maar ik heb veel met hem gepraat; de oorlog en Hitler waren het grootste kwaad voor het land. Er was een luchtgevecht boven ons en de Tommies met hun jagers schoten omraak. Iedereen zocht dekking in de bosgreppels, ook Felicks. Hij lag vlak bij mij en in de opening tussen de bomen zagen wij dat één van de vliegtuigen een groot ding afwierp dat recht op ons afkwam en vlak bij ons op de grond viel. We wachtten op de explosie maar die kwam niet. Felicks, maar ook ik, waren dankbaar dat we nog leefden. Toen we gingen zoeken vonden we de afgeworpen reserve vliegtuigtank waar nog veel benzine in zat. Als grap vertelde Felicks dat hij nu genoeg benzine had voor zijn vuuraansteker.

De aanval op de V-2 met een treurige afloop.

In onze omgeving was een vliegveld en in de bossen was een plaats waar de V-2's afgeschoten werden. Op een heldere dag kwamen de verkenners, de jachtvliegtuigen, op zoek naar de V-2 lanceerinstallatie. Toen ze die gevonden hadden maakten zes jagers om de beurt een duikvlucht. De boordwapens schoten geweldig, maar ook het afweergeschut van de Duitsers was van alle kanten te horen. Ik heb toen gezien dat er drie van de zes vliegtuigen zijn afgeschoten. Een grote zwarte rookpluim was het einde.

Het bombarderen van het vliegveld.

Het vliegveld werd op een nacht gebombardeerd. Ik heb die nacht voor een groot gedeelte op een klein platje doorgebracht. Eerst kwamen de markeringslichten aan de parachutes. Het was zo licht, ook bij ons; dat je een boek kon lezen. Toen kwamen de bommenwerpers. Die maakten het vliegveld onbruikbaar. De morgen daaropvolgend zijn wij met vele anderen uit de andere kampen er heen gebracht, op een open aanhangwagen met een trekker er voor, om de bomtrechters te vullen.

In de middag kwamen de jachtvliegtuigen, het was heel mooi weer, om de resultaten op te nemen. Wij zaten in de bomkrater toen er zes jagers aankwamen. Vanaf het zuiden, met het licht van de zon mee; begonnen ze te schieten, van voren en van achteren. Toen ben ik echt bang geweest en omdat we met plm. 20 man in de kuil zaten, die van de ene naar de andere kant vluchtten, ben ik er uit gegaan om dekking te zoeken in het bos.

Maar ik was er nog lang niet toen de vliegtuigen terug kwamen. Ik sprong in een 'eenmansgat' schuttersput van plm. 80 x 100 cm. en 1 m. diep. Ik zag dat de kogels op de asfaltweg insloegen, maar niemand werd geraakt. Op dat vliegveld stonden enige stokjes met een klein vlaggetje en ik ging er heen om te zien wat dat was .... Er kwam een Duitser naar me toe die vroeg of ik naar de hemel wou. Zo niet, dan moest ik bij die vlaggetjes wegblijven. Dat waren mijnen of tijdbommen!

Toen we de gaten gedicht hadden met heel veel mensen, gingen we terug naar de aanhangwagen. De Poolse krijgsgevangene was nog bezig om met een zware landrol die 2 m. hoog en breed was, de grond (het was allemaal zand) te verdichten. Voor de rol liep een grote zware os met grote horens, die de rol voorttrok. Toen ging er achter hen een tijdbom of landmijn af, even waren ze onzichtbaar, maar ze liepen rustig verder alsof er niets gebeurd was. We hebben lang moeten wachten op de trekker, de boer wou niet bij licht rijden, bang voor de jagers, maar het is gelukkig goed gegaan.

De kerstdagen, 25-26 december 1944.

De kerstdagen hebben we niet gewerkt, dat zal ik nooit vergeten. Samen hebben wij in het bovenlokaal een kerstdienst gehouden, met zingen en spelen. Er was een gitaar en een van de kamergenoten, ik meen dat het een jongen A. Treep uit Kampen was, ging voor in gebed en had een preek gemaakt. Zijn vader was dominee of aan de theologische hogeschool verbonden. Verder hebben we samen gesproken over de verborgen omgangen met God, maar ook over de mensen die elkaar als christenen de dood injaagden.

Jezus, liefde en de dwaasheid van de mensen.

Veel van onze jongens waren afkerig van de God van die christenen en ze hadden gelijk Ook ik heb daar grote moeite mee, maar waar moest ik anders heen? Zou de dwaasheid van de mensen de verbinding met God verbreken, van onze kant misschien wel, maar ik wist toen en nu zeker dat onze dwaasheid de liefde van God niet stuk kan maken en dat Hij Zijn schepping naar het doel zal brengen waarvoor Hij het gemaakt heeft en waarin Hij alles in allen zal zijn. Op de kamer beneden hebben ze een ander kerstfeest samen gemaakt, waarbij Piet Kreder de leiding had. Dat was een echte Jordaner uit Amsterdam. Hij zong net zoals Johnny Jordaan de liedjes van Manke Nelis en van de kat die op buurmans plat lag te janken, enz. Veel plezier maar zonder inhoud.

De broers uit Blokzijl en het manna.

Er waren ook twee iets oudere broers uit Blokzijl meen ik, die op de kerstavond heen en weer liepen tussen de beide ingangsdeuren voor de school. In het donker kwam een klein meisje met een schoenendoos en die gaf ze aan de beide mannen, maar ze durfden het niet aan te nemen - wij zijn Hollanders - maar het meisje zei: 'Pak aan, het is voor jullie' en weg was ze. Toen ze met de doos op de kamer kwamen zat die vol met lekker brood met spek en vlees. De tranen liepen over de wangen (gebeds-verhoring). Ook wij hebben er wat van gekregen, maar ze waren er zo zuinig op dat het laatste verschimmelde in de koffer en niet meer eetbaar was. Ik heb toen gedacht aan het manna in de woestijn dat elke dag gegeven werd om te delen met de anderen.

* Zoals ik in een eerdere notitie reeds heb vermeld, werd Arend Timmerman reeds in Lingen door de Duitsers aangewezen(!) als toekomstig kampleider in Emsbüren. Na enige tijd daar de leiding te hebben gehad, bleek hem dat er tijdens het transport van onze rantsoenen, onderweg door de bewaking van ons eten werd gestolen. Hiervan maakte hij melding bij de Duitse leiding die hem deze beschuldiging niet in dank afnam. Het werd doorgegeven naar Lingen, vanwaar een paar SS-officieren naar Emsbüren kwamen om hem te onderhouden. Hij kwam er genadig af en werd voor straf overgeplaatst naar het naburige kamp Leschede.

Hij werd later dan ook tegelijk met de bewoners van andere kampen op paaszondag 1 april 1945 op transport, te voet afgevoerd. In de buurt van Oldenburg heeft hij kans gezien om te ontsnappen en is via Groningen in Genemuiden teruggekeerd. Hij heeft hier jaren later nog zeer ernstig onder geleden. Ik weet dit zo zeker omdat ik hem jaren geleden heb gesproken en dit verhaal uit zijn mond heb opgetekend. Ik was belangstellend te weten waar de overige personen uit de diverse kampen uiteindelijk terecht zijn gekomen. Hij wist het ook niet en ik heb er later ook niemand meer over gesproken of ontmoet. Het eindstation is dus onbekend gebleven voor ons beide.

In het laatst van ons, verblijf was er een Jan Boeren uit Blokzijl, die kamer-oudste was. Hij heeft veel avondsluitingen gedaan. Maar er was weinig warmte in het gebed. Later heb ik in Lemmer nog met hem gesproken.

De ontluizing.

Een keer zijn we ontluisd met de gehele ploeg. We moesten op transport, maar waarheen weet ik niet meer. Wel weet ik dat het een soort slachtplaats was. Op de stenen vloer moesten we alles uittrekken en de kleren bundelen die in een stoombad kwamen. D. Otzen uit Kampen was een bioloog die met aardappelziekten te maken had. Hij had een lange leren jas die ook in de bundel kwam, maar op aanraden van ons heeft hij die achtergehouden. Toch was de spanning groot allemaal naakt onder de douche, wachtend op de kleren. Het weerloze gevoel in die afgesloten ruimte is mij nog bijgebleven, maar gelukkig ging het goed.

Een briefkaart van moeder. Een goede gewoonte.

Ik heb een keer een briefkaart van thuis gehad, door mijn moeder geschreven. Daar stond in dat ik veel moest wassen, anders kwam ik onder de luizen ..... ! Diezelfde avond had ik 16 luizen gevangen. We hadden zo nu en dan luizenappèl. Dan moesten we de onderbroek en het hemd aan de buurman geven, die telde dan het aantal gevangen luizen en degene die het hoogste aantal had gevangen kreeg een pluimpje, maar diegene die teveel in zijn kleren had kwam aan de 'schandpaal' en werd voor schut gezet. In de kelder onder in het gebouw konden we warm water maken. De kachel werd gestookt met door onszelf meegebracht hout uit het bos. Er was soms ook waspoeder en daarom heb ik weinig last van luizen gehad. Ook hierin heeft Jan van de Wetering een grote rol gespeeld en was hij een steun op velerlei gebied.

Enkele jongens:

Er was ook een zekere Tanes die opzichter was in de NOP en die heel goed in wiskunde was. Ook een zekere Thebandië die soms last had van veel hoofdpijn en dan soms buiten bewustzijn raakte. Dan sloeg hij wild om zich heen en we beschermden hem dan voor zelfverwonding. Veel van de jongens kan ik mij nog goed herinneren, waarvan meerdere later een bedrijf in de NOP kregen.

Vluchten kan ik niet.

Een keer ben ik na aankomst op het werk, door de loopgraven en bossen, in de richting Nederland gelopen, zeker twee uur. Maar toen kwam er een Engels vliegtuig heel laag over vliegen (een mosquito?) die waarschijnlijk motorpech had. Ik kon de bemanning zien zitten achter de voorruit in de cockpit. Zo nu en dan pakte de motor weer met een harde knal en veel rook en ik denk dat die een noodlanding heeft gemaakt. Ik was bang en ben toen terug gegaan.

Op die terugweg kwam ik langs een boerderij met een grote Sint Bernhard-hond die blaffend op mij afkwam. Een jonge militair met het hoofd in de doeken (verwondingen) was aan het brandhout hakken. Hij schrok heel erg van mij en vluchtte de schuur binnen, Toen ik aanklopte op de deur was er zichtbaar spanning, maar toen ik zei wie ik was en wat ik deed, kreeg ik drinken en eten en moest beloven niet te vertellen dat ik de soldaat gezien had. Doodmoe kwam ik nog juist op tijd bij de kameraden terug.

Gereedschap slijpen bij een boer voor eten.

Ook ben ik een paar keer naar een boer gegaan waar in een hok zijn gereedschap was opgeborgen. Ik heb met een vijl de zaag geslepen en ook de beitels enz. Toen de boerin mij ontdekte, riep ze de boer. Die vroeg wat ik deed, maar toen hij het geslepen gereedschap zag was hij blij en kreeg ik zoveel eten als ik op kon en kreeg ook nog mee voor de kameraden. Later heb ik nog een eiken zitbankje gemaakt van een prachtige eiken plank van een schaapskooi. De vrouw en de boer vonden het prachtig, maar ik moest natuurlijk wel op tijd en ongezien terug naar de jongens.

Deze boer vond het goed dat wij aardappelen, die waren ingekuild, uit de bult haalden. Maar ik moest beslist vertellen aan de jongens dat zij de gaten onderin de bult weer goed dicht maakten tegen de vorst. Er waren ook goede Duitsers, zoals weer bleek. Ik had twee broeken aan, één pofbroek die boven de laarzen zat, daar kwamen dan de piepers in en de andere broek er overheen. Dan stookten we de kachel op en plakten de schijfjes aardappel tegen de kachelwand tot ze gaar waren. Ook poften we de aardappelen wel in de hete as. Omdat ik een liter raapolie had, was het goed te eten. We hebben het over twee weken verdeeld.

Naar de tandarts.

Ik had kiespijn, één van de hoektanden was ontstoken. Ik vroeg de commandant of ik naar de tandarts (in het dorp) mocht en dat was goed. Bij de tandarts mocht ik binnen en ik zei dat ik geen geld had, wel een gouden zegelring. 'Maar dat is niet nodig' zei hij. Hij heeft er gratis een mooie kroon opgezet die ik jaren heb gehad.

De commandant en het bidden.

Zoals ik al verteld heb hadden wij 's avonds een dagsluiting en op een avond, toen ik na een Bijbelgedeelte aan het bidden was kwam de commandant binnen. Het was ons verteld, reeds op de eerste dag, dat wanneer de commandant binnenkwam, wij moesten opstaan. Toen hij binnenkwam bleven de jongens liggen. Hij deed zijn pet af en wachtte tot ik klaar was met het bidden. Toen ging hij weer weg en we hebben nooit geweten waarom hij op de kamer kwam :.., maar hij toonde eerbied voor het bidden. Het heeft mij persoonlijk gesterkt om vol te houden, na vaak diepe teleurstellingen.

Vertrek uit Emsbüren.

Ik heb nu al heel wat geschreven en zal proberen de reis naar huis te vertellen. De geallieerde legers trokken na de hevige gevechten bij Arnhem en daarna na de winter, nu in onze richting. Het zware geschut was goed hoorbaar en de vliegtuigen kwamen elke nacht bij tientallen over. Ook bij de soldaten en de andere Duitsers was de spanning heel goed voelbaar. We moesten op een morgen vroeg aantreden om lopend vervoerd te worden naar Bremen of Hamburg (zo werd ons verteld).

In groepsverband gingen we op weg, begeleid door soldaten en landwachters (volkssturm). Na een lange tijd gelopen te hebben, zakte mijn vriend Geert Vinke, steeds verder af naar achteren. Hij was 'ziek en kon niet meer in het tempo mee, zodat er een grote afstand kwam tussen de ploeg en ons. Toen kwam er een soldaat op de fiets met geweer die ons terug bij de ploeg moest gaan brengen, maar Geert zei: 'Ik kan niet meer' toen nam de soldaat het geweer van de schouder en begon te dreigen, maar Geert ging niet één stap meer. Ik zei tegen de soldaat: 'Haal maar een dokter want hij is ziek, dat zie je toch wel?', waarop hij zei dat hij de commandant zou halen. Hij fietste weg en wij hebben maar niet gewacht of hij terugkwam.

Wij zijn toen bij de eerste de beste boer het erf opgegaan. Die had de ploeg wel gezien en was bang dat ze ons zouden zoeken, maar toen hij Geert zag met de hoogrode koortskleur, mochten we in het hooi. De datum weet ik niet meer, noch de plaats waar we waren; Ik meen mij te herinneren dat Geert toen een aspirine van de vrouw gekregen heeft, maar die eerste nacht hebben we allebei heel goed geslapen. Jammer dat ik geen datum meer weet. Ik meen dat we in de paasdagen onderweg waren.

* 1e Paasdag, 1 april 1945. Alle gevangenen uit het Lager Emsbüren en het naburige Lager Leschede werden in de vroege ochtend verzameld en we moesten te voet op mars in noordelijke richting, naar de geruchten was dat Bremen of Hamburg. Onbekend met bestemming en het lot, wat ons te wachten zou staan. De order tot het plotseling opbreken van ons Lager kwam mij echter zeer zeker niet ongelegen. Op de dag vóór Pasen had ik namelijk een mislukte vluchtpoging ondernomen en de straf hiervoor zou mij de volgende dag, op eerste paasdag, worden aangezegd. Welke straf dit zou zijn; daar hoefde ik niet naar te raden .....†!

De plotseling gewijzigde omstandigheden ten gevolge van de snelle opmars van de Britse en Canadese legers in deze sector, werden mijn redding voor het moment. Ik had niets meer te verliezen en zon opnieuw op een vluchtpoging, nu vanuit de marcherende colonne. Tijdens de mars door bosrijk gebied wist ik met een lotgenoot uit Lemmer, mijn vriend Diedert Frankema, te ontsnappen uit de colonne door ons steeds verder naar achteren te laten afzakken. De afstand tussen de colonne en ons beiden werd groter, tot een SS-bewaker op de fiets terugkwam en ons gelastte, dreigend met zijn geweer, aan te sluiten. Naar Diedert mij later vertelde zou ik op zijn schietdreigement hebben gezegd 'dat hij me dan maar moest doodschieten, want ik kon niet meer'. Dat weet ik me echter nu niet meer te herinneren. Ik was koortsig, ziek en voelde me ellendig.

Na de SS-soldaat op zijn fiets was gesprongen om z'n commandant te waarschuwen hebben we niets meer afgewacht en zijn de bossen ingevlucht. Na lang lopen en schuilhouden kwamen we langs een boerderij, waar een vriendelijke maar bange boer ons toestond de nacht in de hooiberg door te brengen: Het zal in de achternamiddag zijn geweest dat wij doodvermoeid in slaap zijn gevallen en tot de volgende morgen, tweede paasdag, aan één stuk door hebben geslapen. 2e Paasdag, 2 april 1945. Op deze paasdag werd ons door dit Duitse boerengezin een ontbijt aangeboden waar wij dankbaar gebruik van maakten. Tijdens dit ontbijt kreeg de boer op zeker' moment bijna een hartstilstand van schrik toen hij een SS-er zijn erf op zag komen, duwend aan een motorfiets. Ook wij dachten dat dit het einde zou betekenen van onze vrijheid.

De SS-er vroeg echter alleen maar gereedschap te leen om zijn defecte motorfiets te repareren. Nadat hij weer was vertrokken moesten ook wij onmiddellijk het erf verlaten, maar voor de angst van deze Duitse boer konden wij zeker begrip opbrengen. Het verlenen van onderdak aan gevluchte 'Ausländer' was een zwaar misdrijf De boer wees ons de weg hoe we het beste verder konden gaan. Na verschillende overnachtingen onderweg bij goede Duitse boeren en in een schapen of paardenstal zijn we op 8 april in de omgeving van naar ik ineen Oud- en Nieuw Schoonebeek, de grens overgestoken na eerst nog een goed bewaakte brug over het (Süd;Nord?) kanaal te moeten passeren.

Ook hierbij zijn we door een goede Duitse Rode-Kruis verpleegster geholpen. Via het zgn. niemandsland gingen wij toen op weg richting Coevorden, waar we op 9 april aankwamen, vrijwel tegelijk met de 4e Canadian en de 1st Polish Armoured Division. Onze blijdschap was groot. Toen we de grens waren overgestoken hadden we op onze knieën God gedankt 'dat we weer veilig terug waren' in ons eigen goede Nederland. In Coevorden beseften we pas goed wat dit betekende. We maakten daar de bevrijding van deze stad en van onszelf, in opperste vreugde mee. Bij een bevriende relatie van Diedert kregen we onderdak voor één of twee dagen, dat weet ik niet zeker meer. Van hieruit namen wij afscheid van elkaar en ging Diedert richting Lemmer terug naar huis en ben ik via Hoogeveen en Meppel te voet in Zwartsluis aangekomen, naar ik meen op 15 april 1945.

Na veel lopen, zoeken om eten en onderdak.

Ook de namen van de plaatsen welke we moesten passeren weet ik niet meer. Wel weet ik dat wij dagenlang op de landbouwwegen hebben gelopen. De grote wegen waren te gevaarlijk vanwege druk militair (terugtrekkend)verkeer. Toen we op een late middag bij een boer(in)om onderdak vroegen, zei de vrouw: 'Ik heb jullie niet gezien, maar zoek maar een plaatsje in de hooivakken'. Een van die hooivakken was nog halfvol met hooi, maar we namen het lege hooivak. Daar waren schapen met hun lammeren en was er stro genoeg.

Diezelfde nacht liep de schuur vol met Duitse soldaten die in het hooi een paar uur gingen rusten, voordat ze verder gingen terugtrekken. Toch hebben we ook die nacht behoorlijk geslapen en we hebben van elkaars aanwezigheid blijkbaar niets gemerkt. De volgende morgen vroeg de boerenvrouw hoe het gegaan was. Zij had geen oog dicht gedaan met al die soldaten die om eten en drinken vroegen. Ook was ze bang dat ze ons iets gedaan hadden want ze waren erg brutaal geweest. Alles moest voor hen uit de kast, maar voor ons was er nog genoeg over. We kregen ook nog eten mee voor onderweg. Onbegrijpelijk dat ze ons niet hebben gezien!

De verpleegster van het Rode Kruis.

Toen we richting grens liepen, een paar kilometer voor Rühlermoor, kwam er een verpleegster van het Duitse rode Kruis op ons af, het was plm. 1 of 2 uur in de namiddag. Zij zei ons dat er pas jongens opgepakt en meegenomen waren. We moesten daarom niet verder lopen op de grote weg, maar het land ingaan langs een smal spoor dat gebruikt werd om de turf die in dat gebied gestoken werd, te vervoeren. Dat deden we en op haar aanwijzingen moesten we altijd rechts-aan houden tot we weer op de grote weg kwamen.

Daar zou zij dan weer zijn om ons verder de weg te wijzen. Het was al bijna donker toen we eindelijk de weg met bomen langs de kanten zagen, maar de verpleegster was er niet .... ! Toen we plm. 1 uur gelopen hadden kwam ze aanfietsen en vertelde ons dat het niet vertrouwd was om verder te gaan. Ze had voor ons beide een onderduikadres. Ik moest het tweede boerenhuisje aan de linkerkant van de weg binnengaan, zonder te kloppen en Geert werd verwezen naar het vijfde huis.

Op mijn adres was een oude vrouw met een klein meisje van haar zoon. Ze wilde weten hoe mijn naam was en ik zei: Dûkko en ze begon met het brood te snijden, waar een stukje spek opkwam. Onder het brood snijden was zij aan het bidden, maar de kleine meid poepte op de vloer. Zij had geen broekje aan. Met een kleine vloek pakte oma de keutel op die in de brandende kachel kwam. Toen ik bad en dankte voor het eten en onderdak, ging ze naast me zitten en sloeg een kruisje.

Slapen op autokussens.

Ze zou het bed klaar maken zei ze, maar ik ga in het hooi slapen zei ik, want ik zit onder de luizen. Dat heb ik ook gedaan, maar het hooi zat onder de hooimijt en heb heel erg slecht geslapen, dus vroeg op. Toen ze mij zag zei ze dat ik niet weer in het hooi mocht en samen hebben we toen het bed klaargemaakt. Drie autokussens werd de matras en een schoon koeiendek was de onderdeken. Maar ik sliep heel goed, ondanks de veren die ik in mijn rug voelde.

Boerenhulp.

Ze vroeg me of ik met het paard wilde lopen dat al zo lang op stal had gestaan, maar dat viel erg tegen. Dat beest zette de benen zo wijd uit elkaar dat ik hem bijna niet kon vasthouden. Dat kwam omdat het gewend was met blokken aan de benen te lopen, vanwege de slappe ondergrond in het turf/veengebied tijdens het werk in de turf. Ook heb ik ongevraagd de stal met de pinken uitgemest, want daar zat wel 40 cm. mest in. Een beetje opgetogen vertelde ik haar wat ik gedaan had. maar dat was niet goed! Het was een potstal, waarin de mest de hele winter bleef liggen. Dat wist ik niet, maar het was niet erg. Ze vertelde dat er huiszoekingen waren geweest bij de grotere boeren naar zwart slachten en alles wat geen keurstempel had namen ze mee.

Ook zij hadden frauduleus geslacht en ze vroeg of ik goed kon tekenen. Toen ik zei dat ik dat wel kon, haalde ze een grote varkensham uit de kast en ik moest met een blauw(aniline) potlood de merken, volgens een voorbeeld, er op tekenen. Ze was verrukt van mijn kunnen en hing de ham zichtbaar in de hoge schoorsteen boven de kachel. Haar zoon, die jarig was, zou een feestje geven met de jongens en meisjes uit de buurt en daarbij werd ik uitgenodigd. Daar voelde ik niets voor, maar ze kwamen midden in de nacht in mijn kamertje en waren flink aangeschoten door de zelfgemaakte drank. Ik lag als dood op mijn bed, de meiden lachten en streken mij door het haar, de Lockenkopf, toen gingen ze weer weg, zeer verbaasd dat ik niet wakker werd.

Geert Vinke's onderdak.

Geert Vinke had een paar boerderijtjes verder onderdak gekregen bij een jonge vrouw, die wel dik was, maar toch wat miste. Ze was ook geestelijk niet geheel honderd procent in orde. Het was een arme streek en ze had wat schapen en een hond. Die schapen moest Geert gaan weiden, maar de hond luisterde niet (geen wonder) en de schapen gingen bij de buurman het land op. Die was daar niet van gediend en maakte heibel. Geert zag het daar niet meer zitten en wilde weggaan, maar wij zouden op bericht van de verpleegster wachten, dus nog even volhouden. Toen kwam eindelijk de verpleegster met het bericht dat wij de volgende morgen naar de brug moesten. We moesten door een klein dorpje, vlak bij de brug die over het Süd-Nord kanaal lag en we moesten goed uitkijken want daar was een grens/wachtpost die ook al eerder Hollandse jongens hadden opgepakt. Die grenswacht heeft op de fiets naar ons gezocht, maar wij gingen in de hoek van een portiek staan en hij fietste door.

Op weg naar de grensbrug.

Toen we ruim op tijd bij de brug kwamen hebben we nog even gewacht op de aflossing van de wacht op de brug en zijn toen in fluks tempo over de brug gelopen. Er stonden drie wachtposten op de brug. De eerste draaide zijn rug naar ons toe en toen hij weer draaide, met het gezicht van ons afgewend, waren wij naast hem. De tweede zag ons wel aankomen maar hij zei: 'Grüb deinen Heimat' en van de laatste kregen we een halve sigaret!

Op Nederlandse grond.

Toen waren we de brug over en hebben de knieën gebogen in dankbaarheid dat wij weer op Nederlandse grond stonden. Er werd geschoten door tanks en machinegeweren, wij bevonden ons in een stuk 'niemandsland'. Niet ver van de weg zagen wij een soldaat in een schuttersput zitten. Het bleek een Vlaamse Belg, één van onze bevrijders die per parachute was geland. Hij had de pen reeds uit de handgranaat getrokken, klaar om te gooien. Hij vloekte toen wij hem aanspraken, vanwege de grote dwaasheid die wij begaan hadden. Hij zei: 'Alles wat op mij aankomt, schiet of gooi ik dood, ik vertrouw niemand!'

Onze blijdschap werd danig getemperd en even verder zagen wij een dode Duitser met een motorfiets in de sloot liggen. We zijn toen in een klein alleenstaand huisje gevlucht. Daarin waren een paar mensen die naar Duitsland wilden, NSB-ers, maar die zijn de brug niet overgekomen want een zware explosie heeft de brug opgeblazen (zo men ons zei). We kwamen in een dorp (Middendorp?) en zagen de grote zware Sherman-tanks die niet over de kleine brug konden, omdat ze te breed waren. Een paar heel zware kettingen werden om de staande gedeelten van de brug gelegd en twee tanks scheurden de hele brug, met alles eraan het plein op, zwart van de rook. Toen kwam er een grote wagen met een brugdek en in een ogenblik tijds konden de tanks er over rijden.

Op weg naar huis.

Waar we die nacht geslapen hebben weet ik niet meer zeker, maar ik denk dat we gelift hebben naar Coevorden. Daar woonde de familie Toering, oud-Lemsters en met hun dochter Djoeke had ik een poosje verkering gehad. De opvang was heel hartelijk. De heer Toering had een hoge functie bij de grensbewaking/ douane. Na goed gewassen en geschoren te zijn heb ik er waarschijnlijk één nacht geslapen, ik wilde zo vlug mogelijk naar huis.

De scheiding van mijn vriend Geert.

Waar Geert en ik uit elkaar gegaan zijn weet ik ook niet meer, maar Geert moest naar Zwartsluis. Er was veel verkeer op de weg en ik denk dat hij die nacht wel thuis is geweest. Vanaf Coevorden ben ik de richting van Heerenveen gelopen, ik meen over Balkbrug. Het wal wel plm. 80 km. geweest zijn, misschien gelift, of heb ik in Oudeschoot de nacht doorgebracht? Ik weet het niet meer. De 17e april was ik om plm. 10.00 uur tussen Oudeschoot en Heerenveen. Daar zag ik mijn zuster Ittie aankomen op de fiets. Na een innige omhelzing vertelde ze dat de Lemmer zwaar was beschoten en dat er enkele doden waren. Met nog meer haast ging ik naar de Lemmer. In Follega was de brug er uit en moet ik met een bootje over de Follegasloot.

Toen ik in Lemmer aankwam zag ik de verwoesting op verschillende plaatsen, maar toen ik thuis kwam, zag en hoorde ik hoe erg het was. Twee van ons personeel, Pieter van der Bijl en Jan Bijkersma waren gedood en ook Bouwe de Vries, die dicht bij ons woonde, was gedood door granaten die vanaf Scharsterbrug waren afgeschoten door de Canadezen om de Duitsers het terugtrekken naar de Vesting Holland over het IJsselmeer te beletten. In de haven van Lemmer lag een schip gereed met geplunderde eigendommen van de burgers, zelfs koeien werden gestolen. De achtergevel van onze werkplaats was zwaar beschadigd, zoals ook op veel andere plaatsen en overal was veel glasschade.

De thuiskomst.

Na de begroeting van mijn ouders en familie zou ik met vader naar de konijnen. Ik had veel hokken met raskonijnen ..., maar vader zei: 'Kijk eerst maar in de timmerwinkel. Ik heb er veel geslacht en alle vellen hangen nog met stro gevuld aan de zolder. Ze hebben ons mooi door de winter geholpen'. Er hingen wel 20 stuks die door jaren fokken tot goede resultaten gekomen waren. Ik was bedroefd, maar geen uur later was ik al weer bezig met de herstelwerkzaamheden bij Jurjen Pen in de Schans. Zo is het doorgegaan, heel blij dat ik weer de hamer en de zaag in de handen had.

Epiloog.

Dat ik zoveel geschreven heb is naar aanleiding van een telefoongesprek met mijn vriend Geert Vinke uit Arnhem (toen Zwartsluis), die met de vele andere jongens door de razzia op 17 november 1944 (ik in kamp Ens, om 4 uur 's nachts) naar Emsbüren in Duitsland zijn gebracht. Volgende week, dinsdag 14 april, hoopt hij bij mij te komen en met vreugde zie ik uit naar die dag. Dan is het 47 jaar geleden dat wij elkaar voor het laatst gezien hebben.

Op'e Romte, Woudsend, 10 april 1992
Diedert Frankema,
Lemmer, 4 januari 1919.

Woudsend: Hier de heer G. Vinke (rechts) op bezoek bij het echtpaar D. en M. Frankema. De molen met kippenren is door de voormalig aannemer met grote vakmanschap en liefde gebouwd.

Wij schreven dit alles op voor 'later': 'Opdat wij niet vergeten', zoals vele monumenten in Nederland ons doen herinneren. Bescherm en gedenk het grote goed dat VRIJHEID heet!

Enige relevante bevrijdingsdata:

1 april 1945 - Enschede (1e paasdag)
5 april 1945 - Almelo
9 april 1945 - Coevorden
13 april 1945 - Meppel
14 april 1945 - Zwolle
15 april 1945 - Zwartsluis
17 april 1945 - Lemmer