Arbeidsdienst in Duitsland (1)

Arbeidsdienst in Duitsland.

FRIESLAND ANNIS DOMINI 1940-'45.

Opgedragen aan allen, die leven of gezondheid gaven voor onze vrijheid.

Dr. Y. N. YPMA.


Arbeidsbemiddeling en sabotage.

Veel mensen moesten in de crisisjaren bittere armoede lijden. Deze foto geeft een beeld van die tijd..de jaren dertig. Enkele Amsterdamse jongeren zijn aan de maaltijd op de plaats, waar men in 1934 begon met een werkervaringsproject.

Leeuwarden was niet alleen verzorgingsgebied; het was ook de hoofdzetel van verschillende provinciale diensten, die ieder op hun terrein de illegaliteit konden steunen of van advies dienen. De Rijksverkeersinspectie kon rijvergunningen, benzine of vaste brandstoffen afgeven. Het Telefoondistrict had zijn mannetjes voor de technische sabotage bij de telefoon of voor het maken van clandestiene aansluitingen ten behoeve van de illegaliteit. En dan was er nog het Gewestelijk Arbeidsbureau, dat altijd tussen Judas en Pilatus inzat en als dienst wel in een zeer benarde positie verkeerde, daar het direct te maken had met de tewerkstelling in Duitsland, die juist zoveel mogelijk gesaboteerd moest worden.

Gedurende de eerste twee bezettingsjaren was er nog weinig sprake van principieel verzet tegen het gaan naar Duitsland. Voor de oorlog was er altijd al bemiddeling geweest ten behoeve van melkers en arbeiders in de landbouw, die naar het Derde Rijk wilden. Op dit punt werd na de capitulatie dus een oude gewoonte voortgezet, hoewel in versterkte mate, nu de bezetter om arbeidskrachten zat te springen.

En hadden de arbeiders toch bezwaren, dan waren deze in het begin meer van materiële aard: het loon was er lager dan voorgespiegeld werd, de kost en de legering lieten veel te wensen over, men had angst voor de bombardementen of wilde niet omdat Wenen en Kassel nu eenmaal verder van huis lagen dan Bolsward of Drachten. Deze laatste overweging legde bij de gehuwden het meeste gewicht in de schaal; de ongehuwden lokten het vreemde land en het avontuur wel.

Directe dwang om werk te aanvaarden bestond er aanvankelijk van Duitse zijde niet. Wèl stond er een stok achter de deur. Was men werkloos en voelde men er om een of andere reden niet voor om 'over de greppel' te gaan, dan kwam men niet in aanmerking voor steun of tewerkstelling bij de z.g.n. werkverruimings-objecten.

Toch was het streven er op gericht om de mensen zoveel mogelijk naar deze werkgelegenheden te sturen. Bij mannen met grote gezinnen bestonden hiertegen echter bezwaren, omdat de verdiensten er niet hoog waren. Het waren meer ongehuwden, die daarvoor in aanmerking kwamen. En verder was er nog wel eens een mogelijkheid om aan het werk te blijven, door in een ander bedrijf onder te duiken. Daar werd in maart 1942 een stokje voor gestoken. Toen werd van de werkgevers geëist, dat zij een vergunning aanvroegen voor nieuw aan te werven personeel.

In april werd op een bijeenkomst in Amsterdam aan alle daar samengeroepen directeuren en adjunct-directeuren te verstaan gegeven, dat het 'Arbeitsministerium' de volle medewerking verwachtte bij een aantal op stapel staande maatregelen. Alleen de directeuren van het G.A.B. te Arnhem en de adjunct-directeur van Leeuwarden weigerden en legden het bijltje er bij neer. Laatstgenoemde kreeg toen van zijn baas nog het getuigenis 'lafaard'. te horen. In mei werd hij in gijzeling gevoerd.

Het duurde tot ongeveer medio 1942 vóór-en-aleer met uitvoering van de - nog beperkte - gedwongen arbeidsinzet en de uitkamming der bedrijven werd begonnen. De eerste groepen gingen weg. Maar toen deze in het voorjaar van 1943 met halfjaarlijks verlof thuis kwamen, wilden zeer velen niet meer terug. Tot nu toe waren de mogelijkheden van sabotage van de bemiddeling gering geweest. Tegen wervingsacties voor tewerkstelling bij Wehrmachtswerken of op het vliegveld was weinig te doen; men meldde zich in drommen.

De uitkamming der bedrijven vond soms direct door Duitse commissies plaats. Daarbij kwamen nog twee remmende factoren: de arbeiders werkten zelf nog niet mee, en men had met een massa mensen te doen. Men moest dus uiterst voorzichtig zijn met wie men in zee ging.

Bovendien moest er voortdurend gewerkt worden onder de ogen van de Duitse "Fachberäter", Kunz Schultze, Koch de Arbeitsreferent Hendriock en onder een directeur, die maar één doel voor ogen had: het G.A.B. Leeuwarden aan de spits, ook wat de bemiddeling naar Duitsland betrof. De Arbeitsreferent Hendriock was in het begin niet onwelwillend - dat werd later anders -, en waar de directeur soms van oordeel was: "Hij moet weg", daar gebeurde het nog wel eens, dat, Hendriock zei: "Er kann bleiben".

Foto: Wikimedia.org; Oproep tot dwangarbeid in Friesland (1945)

Maar na de Meistaking kwamen langzamerhand de jongens, die vóór de keuring een poeiertje in de urine deden, zich maagzweren lieten aanmeten bij welgezinde artsen - die waren er genoeg - of twee nachten niet naar bed gingen, niet aten, 2 x 24 uur eigenbouw rookten en als dessert nog een kauwstang doorslikten! En zo kwamen ze als een wrak voor de keuring! Op deze groeiende onwil kon men aansluiten. Van massale sabotage zou echter nooit sprake kunnen zijn. 'De bezetter moet in de eerste plaats bestreden worden met meerdere list en slimheid en in de laatste plaats - als het niet anders kan - met geweld'. Dit was een stelregel van Jaap.

Geweld werd toegepast op 25 juni 1943 bij de kraak van het jaargangenregister, dat onmiddellijk gevaar opleverde. List was vereist om te zorgen, dat zij, die niet meer terug wilden, toch hun distributiebescheiden terug kregen. Deze moesten door de tewerkgestelde vóór zijn vertrek worden ingeleverd. Kwam hij terug, voorgoed of met verlof, dan moest hij zijn Duitse ontslag- of verlofbewijsje afgeven op het G.A.B. en kreeg daarvoor een reçu, waarop hij zijn papieren terug kon halen, die op het distributiekantoor werden bewaard.

De truc was nu, om verlofgangers, die niet terug wilden, een bewijsje van definitief ontslag in handen te spelen. Op het G.A.B. begon E. blanco ontslagbewijsjes achterover te drukken en gaf ze aan S., die welbewust achter het loket buitenland op het distributiekantoor was geplaatst en deze papiertjes ondertekende met de handtekening van de ambtenaar, die dit anders op het G.A.B. moest doen. De betreffende arbeiders ontvingen hun distributiebescheiden terug via tussenpersonen, die ook de namen en andere gegevens doorgaven. De bewijsjes gingen in een daarvoor bestemde map. Dit liep gedurende een halfjaar uitstekend tot eind september 1943 de zaak spaak liep.

De kortste weg niet altijd de veiligste.

Om de gang van zaken te bekorten en te vereenvoudigen - het aantal liefhebbers werd steeds groter -, werden nu alleen de namen en andere gegevens van de verlofgangers ingevuld, die nu zelf voor het loket moesten verschijnen om hun paperassen te halen: Iemand kon zijn mond niet houden en vertelde ergens, dat hij een ontslagbriefje had. Dit kwam een N.S.B.er, die het hoorde, zo onwaarschijnlijk voordat hij bij het G.A.B. ging informeren hoe dat zat. Toen raakte de zaak aan het rollen, omdat men ging vermoeden, dat er valse ontslagbewijsjes in omloop waren.

Op het G.A.B. werden deze niet geregistreerd, zodat hier niets met zekerheid omtrent knoeierij kon worden vastgesteld. Het lek zou dus wel op het distributiekantoor moeten zitten. Het werd bekend, dat de Sipo over het geval had vergaderd en besloten had om de volgende morgen de administratie buitenland in beslag te nemen. Men moest ze vóór zijn. Een andere ambtenaar was bereid met de administratie te verdwijnen en te duiken, want de lokettist moest op zijn plaats blijven, omdat anders het contact weg zou zijn.

Het lukte. 's Morgens vóór half negen ging de bewuste ambtenaar geruisloos en onopvallend klappers en mappen weghalen - een flinke koffer vol - en vertrok. Een uur later kwam de Sipo, maar toen leverde het onderzoek verder niets meer op, want niemand, behalve de lokettist, wist wat er gebeurd was. Enkele personeelsleden werden vastgehouden, maar omdat zij niets konden vertellen, na een paar dagen weer vrijgelaten.

Er werden geen represailles genomen, het werk ging door. Enkele weken daarna moest de lokettistbuitenland toch nog verdwijnen in verband met de ramp van Hoorn van 19 oktober 1943, waar ongeveer de hele Top-L.O. van Noord-Holland werd opgerold. Daarmee was het contact op het distributiekantoor weg. Op het G.A.B. gingen E. en zijn medewerkers door met het afgeven van valse Ausweise, het afkeuren en waarschuwen van mensen en met het verschaffen van adressen. Geen groot verzet voor het oog misschien, maar door het dag-in-dag-uit onder spanning werken, doordat er geknoeid moest worden onder de ogen van wantrouwende Duitse pottenkijkers, opwegend tegen het zwaarste.

Werkgelegenheid in Lemmer

Blok, mastmakerij en tuigerij van zeil- en stoomschepen - scheepsbenodigdheden van de fa. D.v.d. Neut 'met daarnaast de zeilmakerij van de fa. M.F. de Vries. De Lemsters die er werkten werden niet in Duitsland te werkgesteld, de Duitsers hadden de spullen ook nodig die deze vakmensen daar handmatig fabriceerden. De twee kleinzonen, de Gebr. J.W. en W. v.d. Neut fabriceren heden nog handmatig de houten masten voor kleine en grote zeilschepen en het vakmanschap is hun bij wijze van spreken als met de paplepel ingegeven. Een oud ambacht in Lemmer nog volop in bloei.

Het werkloosheidsvraagstuk.

Uit: Zuid-Friesland 13 juli 1940.

Reeds vele jaren hebben onze opeenvolgende regeringen aandacht geschonken aan het probleem van de werkloosheid, maar nimmer gelukte het dit tot een definitieve oplossing te brengen. Het zou onrechtvaardig zijn niet te erkennen, dat het niet aan goede wil heeft ontbroken om deze volkskwaal te bestrijden; de cijfers bewijzen, dat zeer zeker resultaten zijn bereikt. Maar het scheen nu eenmaal onmogelijk, de werkloosheid terug te brengen tot het normale peil van vroeger jaren; er bleven blijkbaar onoverkomelijke moeilijkheden om maatregelen in grote stijl te nemen en het tempo der bestrijding op te voeren en daarmede zijn we met het werkloosheidsvraagstuk blijven zitten.

Hadden we voor de oorlog met bijna 300.000 werklozen te kampen, nadien is dat aantal door de ontwrichting van tal van bedrijven belangrijk toegenomen. Inmiddels is ook onze weermacht gedemobiliseerd; velen daarvan hebben geen werk kunnen vinden, terwijl ook geen nieuwe lichting meer in het leger is opgenomen. Men kan dus veilig aannemen, dat thans enige honderdduizenden meer werklozen dan voor de oorlog werkgelegenheid zoeken.

Het was dan ook een zeer belangrijk bericht, waarin werd medegedeeld, dat van de Rijkscommissaris voor de bezette gebieden in Nederland, Rijksminister Dr. Seyss-Inquart, maatregelen te wachten waren om te komen tot opheffing van de werkloosheid in ons land en tot verheffing van het sociale peil der Nederlandse bevolking, met name ook van de arbeidersklasse. Immers, er is niets, dat het moreel van een volk zozeer aantast als het gedwongen niets doen van een belangrijk aantal burgers. Ons volk is nooit werkschuw geweest uit natuur, doch de langdurige werkloosheid heeft sommigen dit wel gemaakt.

Wanneer een eind kan worden gemaakt aan de toestand, dat al bijna niet meer wordt ingezien het moreel verwerpelijke, dat een deel der bevolking wordt onderhouden door de rest van de gemeenschap, alleen omdat het geen arbeid kan vinden, zou zulks voor ons volk een weldaad betekenen, want een belangrijk niet werkend volksdeel betekent op den duur een ondermijnende kracht voor het geheel.

En het moet ook de steuntrekkers zelf met wrevel vervullen, dat men zoals is geschied hen laat rondlopen, terwijl er duidelijk aanwijsbaar voor hun handen werk is te vinden. Wij denken bijv. aan het feit, dat wanneer er zogenoemd seizoenwerk was, dit niet door de werklozen verricht mocht worden en wij herinneren ook in dit verband aan de befaamde kwestie van het sneeuw opruimen in de afgelopen winter. Inderdaad is bij tal van gelegenheden gebleken, dat het overgrote deel der werklozen gelukkig zelf al te gaarne op de een of andere wijze weer aan de arbeid wil tijgen.

Het verdient daarom de allergrootste toejuiching, dat de Duitse bezettingsautoriteiten in samenwerking met onze eigen organen zodanige maatregelen willen nemen, dat het werkloosheidsvraagstuk radicaal tot oplossing wordt gebracht. Nadrukkelijk is verzekerd, dat van economische uitbuiting van Nederland geen sprake mag en zal zijn, en dat aan ons volk geen verdere beperkingen zullen worden voorgeschreven dan door de toestand, in het bijzonder de Engelse blokkade, wordt vereist en in verband met de lotsgemeenschap tussen Duitsland en Nederland onvermijdelijk is.

Inderdaad is gebleken, dat de reeds getroffen maatregelen volkomen in overeenstemming zijn met ons Nederlandse volkskarakter en gericht op inschakeling van de werklozen in het regelmatige productieproces. Volledig zal dit laatste onder de huidige omstandigheden uiteraard thans nog niet mogelijk zijn, zodat terecht als overgangsmaatregel nodig werd geacht het scheppen van de gelegenheid om in Duitsland te werk te worden gesteld.

In ieder geval zijn thans voor ons land inzake de bestrijding van de werkloosheid nieuwe wegen ingeslagen, waarbij wij onwillekeurig het oog richten op hetgeen in Duitsland ten deze is gedaan en de resultaten, welke dit aldaar heeft afgeworpen. Er zijn weer lichtpunten aan de horizon!

Lemsterlanders te werk in Duitsland.

Van de tewerkgestelden in Duitsland vertrokken er uit de gemeente Lemsterland in het begin: 125 vrijwilligers (voor werk) en later 118 verplicht (dwangarbeid)

Van de vrijwilligers werden 6 afgekeurd, 35 werden ontslagen en keerden teruguit Duitsland. Van hen die met verlof thuiskwamen gingen er 14 onderduiken. Zij hadden het wel bekeken. Van de vrijwilligers nam een drietal dienst bij de SS, één van hen bij de Waffen-SS.

Van de verplicht tewerkgestelden werden 4 afgekeurd, 4 ontslagen en van de verlofgangers keerden er 40 niet terug van verlof, zij gingen ook onder duiken. Vijf mannen uit onze gemeente die naar het buitenland werden getransporteerd om in de vijandelijke (o.a.) wapenindustrie te werken hebben hun vaderland niet terug gezien. Vier mannen kwamen ziek terug en overleden. Zij allen vielen als slachtoffers van de wrede vijand; wij griffen hun namen in de gedenksteen van onze bevrijding.

Zij die in Duitsland overleden:

1. Joh. Dijkstra, Oosterzee geb. 26 maart 1915, vertrokken 20-01-1943 op 18 mei 1944 overleden.
2. Hendrik Kuipers, Lemmer geb. 28-12-1923, vertrokken 08-01-1942 op 18-01-1944 overleden.
3. Klaas Muurling, Oosterzee geb. 01-04-1919, vertrokken 23-10-1942 aldaar overleden.
4. Piet Schaper, Lemmer geb. 16-10-1920, vertrokken 28-04-1941, later matroos geworden en door torpedering van het schip om het leven gekomen.
5. Jenne de Vries, Lemmer geb. 05-05-1911, vertrokken 18-08-1942 in juni 1943 aldaar overleden.

Zij die ziek thuis kwamen en overleden:

1. Albert de Heij, Lemmer geb. 07-11-1919, vertrokken 12-02-1942 terug 29 juni 1944.
2. Klaas Luik, Lemmer geb. 16-05-1919, vertrokken 23-10-1942 terug 18 juni 1943.
3. Pieter Sijswerda, Lemmer geb. 26-11-1923, vertrokken 18-08-1942 terug 23-09-1942.
4. Joost de Vries, Lemmer geb. 14-08-1922, vertrokken 19-03-1942 tijdens verlof overleden.

Eén van de tewerkgestelden (verplicht) was Gerben Bootsma. Hij was de zoon van Gerben Bootsma (straat)

Oproep.

Toen de tewerkgestelden een oproep ontvingen om naar Duitsland te vertrekken, werd ook aan burgemeester Mr. M. Krijger, advies gevraagd, wel of niet aan de oproep gehoor te geven. Zijn advies luidde: 'Wel gaan'. De burgemeester wist dat zij anders door de Duitsers met geweld zouden worden gedwongen, er was geen andere uitweg of je moest onderduiken. De burgemeester kon ook niet anders adviseren, tenslotte kon toch niet iedereen onderduiken. Dat de burgemeester, indien mogelijk, niet ongenegen was om te helpen daar weet Gerben Bootsma, wonende op de Langestreek (in het voormalig nieuw Schippersinternaat) van mee te praten.

Drukker.

G. Bootsma, was als drukker werkzaam bij de fa. W.A.F. Koopman. Deze firma gaf het weekblad 'De Zuid-Friesland' uit. De directie en hoofdredacteur A. Klijnsma, weigerden principieel de Duitse Wehrmachtberichten te publiceren en was reeds op 13 sept. 1941 vrijwillig gestaakt met de uitgave van de krant. Dit mag zeker een moedig en principieel besluit genoemd worden.

Vertrek.

G. Bootsma geb. 12 febr. 1921 vertrok naar Duitsland op 17 sept. 1942 en keerde terug op 3 juli 1945. Hij zou heel wat kunnen vertellen over deze periode in zijn leven, hier enkele regels.
"Het waren lange dagen en over het algemeen te weinig eten. Om 4 uur opstaan, met bus en/of trein en ook lopend naar het werk dat om 6 uur begon, er moest tot 's avonds 7 uur gewerkt worden en dan weer terug. Om 9 uur in de avond weer terug in het kamp".
 
Verlof.

Eenmaal in deze periode is G. Bootsma, met verlof naar huis geweest. In dit kamp werden 20 personen borg gesteld door de Duitsers, alleen daarom al moest je terug. Toen Gerben Bootsma, bij zijn moeder thuiskwam heeft burgemeester Krijger er voor gezorgd dat Gerben zijn verlofpas met 20 dagen verlengd werd in verband met de situatie thuis. De burgemeester tikte met zijn schrijfmachine, die dezelfde lettertype bleek te hebben, een twee voor de datum en dat was dus 20 dagen later. Op deze wijze zorgde de burgemeester voor enige verlichting bij moeder Bootsma.

Ook in het voordeel van burgemeester Krijger pleit, dat hij van veel illegale activiteiten op de hoogte geweest moet zijn. Een verklaring regelde hij voor koerierster Willy van der Gaast, opdat zij ongehinderd van haar fiets gebruik kon maken. Dit papier werd Luitjen Mulder, ter hand gesteld, die het aan Willy van der Gaast bezorgde.