De watervloed van 1825, te Lemmer e.o.

Door de eeuwen heen heeft Lemmer en e.o. watervloeden gekend

De Vloed van 1516 steeg tot zulk een hoogte, dat alle binnendijken diep onder stonden en men te Sneek met een snik door de stad voer. De Bourgondische Stadhouder Floris van Egmond en Graaf Felix uit Oostenrijk lagen met hun leger destijds op de Lemmer en moesten op de zolders van de huizen, op hooiblokken en elders hun leven, dat in groot gevaar was zien te redden. In geen eeuw had men zulk een ramp gezien of ondervonden. In 1517, 1520 en 1524, en bijzonder in 1525 waren er drie zeer hoge vloeden in een en hetzelfde jaar, vergezeld
met zware stormen en onweer, die vele schade aangericht hebben.

Kaart van de Golf van de Zuidelijke Zee, gewoonlijk De Zuiderzee; 1573Wikipedia: Christiaan Sgroten

Kaart van de doorbraken en overstroming van Friesland op 4 februari 1825. Bron kaart: www.geheugenvannederland.nl

Bescherming tegen het zeewater bleef in de negentiende eeuw van primair belang. Een stormvloed en dijkdoorbraken zorgden in 1825 voor een overstromingsramp van ongekende omvang. In reactie op de blijvende dreiging werd in 1877-1879 het grootste deel van het Lemsterhop bij Lemmer afgedamd door middel van een 5,4 km lange stenen dam van Lemmer naar het Buitendijks Veld. Achter de dam kwam een flinke aanslibbing op gang. In 1922 kon men overgaan tot bedijking, bemaling en drooglegging van de Polder Lemsterhop, die momenteel schijnbaar naadloos aansluit op de Noordoostpolder, maar overigens tot Friesland bleef behoren.

In dezelfde periode vond een belangrijke dijkverzwaring plaats. Tussen 1867 en 1948 verving men al het houten paalwerk door steenglooiingen, waarbij veelal ook de dijken zelf werden verhoogd. Aan de westkust werden verschillende meren drooggemalen, in een poging om ook achter de dijk de waterstanden te beheersen en landbouwgronden te winnen

Bij archeologisch onderzoek bij Sondel, Nijemirdum en Lemmer zijn restanten gevonden van dijken uit de zestiende eeuw. Deze dijken vervingen oudere dijken uit de dertiende eeuw en moeten een breedte hebben gehad van 15 tot 17 m en een hoogte van ongeveer 1,0 tot 1,5 m. Deze zestiende-eeuwse dijken zakten in de loop der tijd steeds verder weg in de venige ondergrond, waardoor ophogingen en versterkingen nodig waren. De dijken werden daardoor aanmerkelijk breder en ook zo’n 2 m hoger.

Bij het doorgraven van de IJsselmeerdijk bij Tacozijl zijn oude paalweringen en puinstortingen van een oudere dijk gevonden. Het puin bestond uit brokstukken tufsteen, kloostermoppen en een klein fragment van een zestiende-eeuwse grafsteen. Ook in de dijken bij Lemmer zijn dergelijke puinstortingen van oudere dijken aangetroffen, met onder andere bouwelementen (sloopmateriaal) van romaanse kerken

Bron: Cultuurhistorische IJsselmeerbiografie Friesland.

Februari 1825.

Hevige stormen hebben het vorig najaar en in de winter gewoed en nog huiverden de ingezetenen van Lemmer aan de woedende orkaan die op 21 december van het vorig jaar de kusten had geteisterd en met zo'n geweld de wateren der Zuiderzee had opgezweept dat grote vrees voor een doorbraak had bestaan en alleen met grote inspanning en na veel moeite het gevaar toen kon worden afgewend. Gehele rijen palen waren uit de grond geslagen, remmingen en bekrammingen waren verbrijzeld.

Ten gevolge een aanhoudende storm uit het zuidwesten en westen en mede door de toevoer uit het noorden was het water uit de Noordzee Hoog-Op gestuwd. Toen hierop nu een N.W. storm volgde, en die grote watermassa's op de Oostelijke oever der Noordzee en door de zeegaten van Vlieland en Terschelling met grote kracht op de Friese kust werden aangedreven, vulden ze de Zuiderzee en drongen met kracht op de zeeweringen van Overijssel en Gelderland aan.

Verder werkten nog verschillende andere natuurkrachten er toe mee, dat de vloed nog hoger opsteeg. Ook werd op verschillende plaatsen in dit gewest een schudding in de grond waargenomen en was er een geweldige werking in het water, zodat stenen van honderden ponden, beneden aan de buitenglooiingen der zeedijken, over de kruinen werden gesmeten.

Merkwaardig was echter het weer in die dagen. Alsof de zomer reeds in aantocht was, zo zacht en zwoel was het op de eerste Februari. De zeelieden evenwel bemerkten een hevige beroering op de bodem der zee ofschoon het bladstil was, bewogen de schepen merkbaar. Woensdags begon de wind aan te wakkeren en woei, soms met hevige vlagen, dan weer uit deze, dan weer uit de andere hoek.

Den derde Februari nam de storm in kracht toe en begon zich tegen de nacht hevig uit het N.W. te verheffen. Onheilspellend hadden de wolken zich samengepakt, strak en stijf stond de lucht en de verdikte dampkring perste sterker nog op de oppervlakte der aarde. Alles wees er op, dat er een geweldige storm zou losbreken, een storm welke er zich op voorbereidde een verschrikkelijk onheil te stichten.

Het was met een bang gemoed dat de Lemster ingezetenen de nacht van 3 op 4 Februari tegemoet gingen. Buitengewoon hoog was de vloed reeds gestegen en nog steeds wies die aan. Eensklaps, in 't holst van de nacht, werden de bewoners van de Nieuwedijk opgeschrikt, doordat de golven reeds het achtergedeelte hunner woningen genaakte.

En nog steeds bleef de vloed almaar aanwassen en steeg het water elk uur met enige duimen. Om negen uur in de morgen stond het water reeds 2 el 67 duimen boven vol zee en al spoedig stroomde het over de Schulpen naar de Langestreek waar het in de sluis neer liep.

Links de haven en rechts de Schulpen met geheel rechts nog een stukje van de Andringastate.

Het was een bange voormiddag. Het paalwerk ten westen van de haven werd los gescheurd en dit sloeg weder muur en gevels der huizen stuk, zodat de bewoners een veiliger heenkomen moesten zoeken. In het logement "De Wildeman" stond het water vier palmen hoog; de turfschuur en het washok waren reeds weggeslagen en men vreesde een algehele instorting van het gebouw.

Krachtiger nog woelden de golven; van de haven was niets meer dan de koppen van enkelen palen zichtbaar, een losgeslagen kof schokte tegen de beschoeiingen, terwijl een gedeelte van het hoofd werd afgerukt en met den stroom meegesleurd. Intussen was de toestand der dijken zeer zorgwekkend geworden. Bewesten het dorp was een gat in de glooiing geslagen en men vreesde een doorbraak. Met vereende krachten en naar zeer veel moeite gelukte het echter deze doorbraak te voorkomen.

Ook kwamen nog berichten binnen van een aantal doorbraken en een gedeeltelijke vernieling van de Zeedijk ten oosten van het dorp. Het laat dus zich gemakkelijk indenken in welk een benarde toestand de bewoners zich bevonden. Een woedende zee ten Zuiden, van beide zijden een meer dan half weggeslagen dijk en ten noorden een fel stromend water, dat men elk ogenblik verbeiden moest. Men was er dan ook nog alleen op bedacht om zoveel mogelijk lijf en goed en eigendom in veiligheid te brengen, om zo een onzekere toekomst af te wachten.

Om negen uur 's avonds kwam het water, dat door de doorbraken te oosten van het dorp spoelde, zo sterk opzetten, dat spoedig alle straten van het dorp waren overspoeld. In de morgen van de vijfde Februari was het zo hoog gestegen dat op de Nieuwburen ruim negen palmen water stond. De wind, welke de vorige avond wat was gaan liggen, woei nu weer heftiger dan tevoren, terwijl sneeuw en hageljachten, vergezeld van donder en bliksem, de toestand nog verergerde.

Toen begon men met personen, wier huizen dreigde in te storten of die deze moesten verlaten, met vaartuigen af te halen, daar deze gevolgen niet meer te overzien waren. Ook de toenmalige Grietman Jhr. A. A. van Andringa de Kempenaar |1|, wiens huis staande op de Schulpen, zeer ernstig bedreigd werd, en die ernstig ziek was, werd uit het huis gehaald. 't Was in dit uur, dat hij voor de laatste maal Friesland aanschouwde. Naar Den-Haag vervoerd overleed hij aldaar 13 Juni van dat jaar (1825).

Intussen werd met ontzetting gedacht aan het lot der landbewoners en die der buitendorpen in deze gemeente, en zoals zal blijken, niet ten onrechte, Schepen werden uitgezonden om, waar mogelijk hulp te bieden en  Zondags werden dan ook vele mensen en veel vee hier aangevoerd om verpleegd en verzorgd te worden. Groot was de jammer en ellende welke deze mensen hadden doorgemaakt.

Lemmer: De Schulpen -Op 3 februari 1825 wordt Friesland geteisterd door een harde noordwestelijke storm, gepaard met springvloed. Bij Lemmer breken vier dijken door. Rechts Andringastate. In het midden "De Wildeman".

Gelukkig bedaarde Zondags de wind en werd, het laat zich denken, met grote vreugde waargenomen, dat het water begon af te zakken. Wel dreigde toen nog een ander gevaar n.l. dit, dat door de grote kracht waar mede het water, hier in geholpen door de naar het noordwesten uit gelopen wind, afstroomde, het muurwerk zou scheuren; doch ongelukken kwamen hierbij niet meer voor. Is de toestand hier dus zeer hachelijk geweest en had men hier veel leed en angst doorstaan, in meerdere mate was dat het geval nog met de bewoners in het andere deel in de gemeente, in 't bijzonder in de dorpen Oosterzee en Echten.

Ja, wel was de toestand ook daar zeer gevaarlijk eb beangstigend. De zeedijk tussen Lemmer en Schoterzijl was vrijdags op niet minder dan dertien plaatsen doorgebroken, en enkele deze doorbraken waren van grote lengte en diepte, zodat binnen zeer korte tijd het z.g. Oosterzeesche en Echternerveld, overstroomd werd. Met schrik en beving zag men de steeds wassende vloed opkomen, van het zuiden en het westen groeide de watermassa steeds aan.

Om zeven uur avonds waren alle polders van Oosterzee en Echten reeds ondergelopen en vóór de nacht was aangebroken, was in Lemsterland geen droge plek meer zichtbaar. Nabij de Folegasterbrug kwamen de golven met zo'n hevigheid aandruisen en was de aanwas van het water zo groot, dat het binnen één uur tijds dertien palmen hoog in de huizen stond en kort daarna al de landen van Follega en Eesterga met meer dan twee el water overstroomd werd. Vele huizen dreigden in te storten en grote stukken land werden uit de grond gescheurd.

Zo naderde langzaam de bange nacht; op zolders en vlieringen gezeten sloeg men de nog steeds rijzende vloed gade en werden vele angstige ogenblikken doorleeft. Vele brachten de nacht daar door terwijl hun woningen reeds wankelden en schudden en elk ogenblik de instorting kon worden verwacht. Nog anderen, en die waren er het ergst aan toe, waren het huis, vaak met achterlating van goederen, reeds ontvlucht en dobberden nu in een wankel bootje of op een vlot op de woelige baren, in een hevige sneeuwjacht rond, terwijl de dood hen elk ogenblik aangrijnsde.

Zo was de toestand in die dagen in Vierhuizen bij Delfstrahuizen. Met z'n turfschip redde Karst de Boer, een zestigtal mensen van de verdrinkingsdood.

Er waren echter ook wie het gelukte voor de nacht in meer bewoonde streken aan te landen, alwaar ze liefderijk werden opgenomen en verzorgd. Onder hen die de nooddruftige tot hulp en steun zijn geweest, behoren in de eerste plaats genoemd te worden Hendrik Raterman, koopman en veenbaas, woonachtig bij de Oosterzeesche brug. Vrijdagsavonds werden door hem reeds een honderdtal mensen gehuisvest en verpleegd, terwijl Zaterdags dit aantal nog met ongeveer zeventig hulpbehoevende vermeerderde.

Verscheidende dagen zijn al die mensen, grotendeels op kosten van genoemden Raterman verzorgd en gevoed. Ook de naam Jan Mast, kastelein, bij de Nieuwebrug onder Echten, mag met ere genoemd worden. Hij had toch ook de verzorging van een zeventigtal mensen geheel op zich genomen.

Ook op andere wijze werd veel menslievendheid betoond en het waren vooral Jelle Jacobs Kolk, boer onder Oosterzee en Arjen Jans, schipper aan de Echtenerbrug, die zoveel zij konden bijdroegen door leniging der door vele geleden nood en smart. Nog moet worden genoemd de naam van den predikant Koentz te Oosterzee, die ook liefderijke verzorging en huisvesting aan den ongelukkige verleende. Onder andere werden nog bij hem binnen gebracht een oude vrouw van 75 jaar met hare kleindochter. Deze vrouw die nog heugenis droeg aan de ramp van 1776 en nu niet verwachtte dat het water hoger dan destijds zou rijzen, werd in deze zeer teleur gesteld.

Nadat het water in de avond reeds in haar bedstede, waar zij met haar kleindochter sliep, kwam, greep ze nog een stoel en plaatste zich daarop in het bed. Zo heeft ze, terwijl het water hoger en hoger steeg, de dood steeds voor ogen, met haar kleindochter de nacht doorgebracht, tot ze tenslotte uit haar benarde positie door J. Propsma en enige helpers werd verlost. In de voormiddag waren n.l. deze Propsma, S. Herres, E. P. de Jong, S. van Leeuwen, de zoon van kastelein Breemer en meer anderen, niet tegenstaande het barre weer, er met een vaartuig op uitgetrokken om te trachten mensen en vee te redden, daarbij geen poging onbeproefd te latend.

Aan het doods gevaar ontkwam ook nog ternauwernood Theunis Visser met zijn gezin. De visser wonende onder Echten, had toen de watervloed kwam opzetten, zich met zijn zieke vrouw, zoon, diens vrouw en kind, naar de zolder van zijn woning begeven, alwaar de lange, bange nacht van Vrijdag op Zaterdag werd doorgebracht. Ofschoon de nood reeds groot was, werd die tot het uiterste verergerd, doordat 's morgens het benedenhuis door een geweldige golfslag werd weggerukt, waardoor het dak met zolder in schuine richting op het water neder zakte.

Reeds had men alle hoop op redding opgegeven en gaf men elkaar een laatste vaarwel. Dan echter greep de oude man nog eens moed; hij stiet een in het dak geslagen gat verder open, wist zich op het dak te werken, daarna ook nog zijn vrouw en dochter en kleindochter tegen de zolder op te trekken. Nog enkele minuten echter en het zou gedaan zijn. Het angstig hulpgeschrei werd niet gehoord en de buren waren reeds alle naar elders gevlucht.

In dit ogenblik van uiterst doosgevaar, werd het wenken om hulp opgemerkt door Hendrik Huisman, turfgraver onder Echten en met behulp van J. T. Slootheer en G. J. Wind, gelukte het hem met een praam het dak te naderen en allen te redden. De zoon van Visser, die tussen de zolder en een turftrekkersvlot bekneld was geraakt, werd reeds flauw en gewond bevonden, en ontkwam slechts ternauwernood aan den dood. Kort, nadat men zich van het dak had verwijderd, begon dit te drijven en spoedig daarna zonk het weg.

Ook Harke Koopmans woonde in 1825 tijdens de grote overstromingsramp in Echten. Hij moest met zijn gezin vluchten naar het grietenijhuis in Lemsterland waar de tweeling Auke en Anne op 8 februari werden geboren. Van de tweeling is Anne op 1 maart gestorven.

Ook genoemde Hendrik Huisman was met zijn gezin aan een groot gevaar ontkomen, gehuwd met Margjen Luitjes, woonde hij met hun vijf kinderen buiten de polderdijk niet ver van de zee. Vrijdagsnamiddags, om ongeveer half vier sloeg het zeewater met verschrikkelijk geweld over en door de dijk en stortte zich op hun woning en die der buren. Al spoedig was het water zes palmen hoog gestegen. 's avonds klom de nood al meer en meer en storten de zijmuren van dit en anderen huizen reeds in. In die toestand, waar nog bij kwam, dat de vrouw van Huisman hoog zwanger was, nam hij zijn toevlucht, met nog drie anderen gezinnen, tot een praam. Nadat allen zich hierin bevonden, in totaal tweeëntwintig mannen vrouwen en kinderen, blootgesteld aan het onweer, felle kou, hevige sneeuwjachten en de woeste golven, is genoemde Margjen Luitjes, omstreeks middernacht van een levend kind bevallen. De ellende waarin deze vrouw met haar kind verkeerde blijkt voldoende uit het feit, dat voor het kind geen anderen dekking was dan slechts één doek.

Toen na deze bange nacht de dag aanbrak zagen deze mensen hun woningen geheel of grotendeels weggeslagen. Zich daar niet veilig achtend, lieten zij het vaartuig met de wind meedrijven, waar zij in de middag bij het huis van Harmen Kortland, veenbaas te Echten aankwamen. Beproefd werd nu de kraamvrouw en kind in dit huis over te brengen, doch door het hoge water bleek dit ondoenlijk. Ze zijn toen in de schuur op het hooi neergelegd. Daarna zijn ze naar Lemmer overgebracht, waar ze Zondagsmorgens om vijf uur aankwamen en toen voor 't eerst kon een behoorlijke verzorging worden verkregen. Boven verwachting herstelde de vrouw zeer spoedig van het doorgestane leed en reeds op de zevende dag keerde ze naar Echten terug. Het kind bleef echter slechts enige weken in leven.

Het moet trouwens wel haast als een wonder worden beschouwd dat in deze gemeente, waar de verwoesting en vernieling zo groot was, geen enkel mensen leven is te betreuren geweest. Allerbedroevendst was het echter in dit oord en in Follega en Eesterga gesteld. Overal, waar men het oog laat gaan, niets dan ingestorte huizen en veel drijvend vee. Want schoon grote hulpvaardigheid was betoond, was de nooddruft en ellende zeer hoog gestegen. Alleen al uit het laatst genoemde dorp, verdronk een honderd stuks vee, terwijl vele mensen van hunne have en goederen waren beroofd. De kerken waren dan ook opgevuld met vluchtelingen en vee, en nog velen waren er, die alles hadden verloren en niet wisten waar in de toekomst voedsel en onderdak te zullen vinden.

De in deze gemeente geleden schade werd behalve de bijna driehonderd geheel of gedeeltelijk vernielde woningen, de vierhonderd en veertig stuks vee en een aanzienlijke bedorven hooi op meer dan f 32.000,- aan diverse goederen geschat, terwijl al op de velden staande turf ter waarde van ongeveer f 100.000,- weggespoeld was. Mensen, die door zware arbeid en vleit welgesteld waren geworden, zagen in deze enkele dagen zich van hunne gehele bezitting waren beroofd.

Zoals de toestand hier in Lemsterland was, zo was hij over een groot gedeelte onzer provincie, op niet minder dan een dertigtal plaatsen waren de dijken doorgebroken en acht en twintig gemeenten hadden van de storm vloed te lijden gehad; over een oppervlakte van twee derde deel van de provincie had het zeewater tot een hoogte van twee tot zes en dertig palmen gestroomd, ongeveer de helft van het aantal inwoners, van ruim tweehonderd duizend zielen, was min of meer bij deze ramp betrokken. Zo spoedig zulks mogelijk was, werd echter met de herstelling van zeewering en havenwerken een aanvang genomen, en overal werden geldinzamelingen gehouden om de nood zoveel mogelijk te lenigen.

Nog wordt het zeewater vaak hoog opgezweept en worden onze kusten door zware golfslagen gebeukt. Nog horen we dikwijls de wind bulderen en gieren en spreken we van noodweer. En wel gaan onze gedachten uit naar hen die mogelijk op die woeste wateren verkeren en de zware moeilijke strijd daartegen strijden, doch zelf voelen we ons thans veilig achter de zware dijken, die nu om het land a.h.w. hun armen beschermend gelegd hebben.

Nog eens in 1881 n.l. heeft Lemmer van een overstroming te lijden gehad. Nadien is er hierin echter een zodanige verbetering in de zeeweringen aangebracht, dat menselijker gesproken, we mogen aannemen, hier thans voor een dergelijke ramp, niet meer bevreesd te hoeve te zijn.

Het zal dezer dagen meer als honderd jaar geleden zijn dat o.m. onze provincie en vooral ook deze gemeente door een geweldige watervloed werden geteisterd. Ongetwijfeld zullen er zijn die over die vloed wel eens gelezen hebben en het een en ander hiervan zouden weten mede te delen; ook zullen velen door hun grootouders hiervan wel eens het een en ander hebben laten vertellen en deze zullen dan, in wat hieronder volgt zeker iets vinden dat hun reeds bekend is.

Vele andere echter zullen minder goed hier mede bekend zijn en naar wij vertrouwen met belangstelling kennis nemen van de gewelddadige gebeurtenissen welke in die dagen hier voorvielen en waarvan we, in korte trekken, hier onder enkele wenschen weer geven.

We willen vooraf echter opmerken, dat we dit artikel schreven aan de hand van het boek Geschiedkundig tafereel van den watervloed en de overstromingen in de provincie Vriesland, voorgevallen in sprokkelmaand MDCCCXXV door Jan van Leeuwen, Griffier van de rechtbank van Koophandel te Leeuwarden, welk boek werd uitgegeven ten voordeelen der door den watervloed getroffen.

Watervloed, op 4 en 5 februari 1825 |1|

Een extract uit een brief, die de grietman van Lemsterland Van Andringa de Kempenaar, op de avond van 5 februari schreef en die pas de 8ste in Leeuwarden, werd ontvangen. Het relaas laat aan duidelijkheid niets te wensen over.

"In de loop van de nagt van den 4 op den 5 Febr rees het water meer dan 3 voet in mijn huis - de wind stak sterk op uit het westen...die een geweldige massa water meer dan vijf voeten over het land voerde, drijvende palen en wrakhout met geweld tegen de gevel van mijn huis - de deuren sprongen open en de rollingen van het water maakten een afschuwelijk geklots in huis - wij hadden den tijd niet gehad eenig vaartuig bij huis te halen, zoo dat wij als op eene rots zaten - heeden ochtend wierd ons uit de Lemmer hulp toegebragt en ofschoon ieder een die uit de Lemmer het geweld het welk mijn huis had te verduren ziende, Mij deede aanraden het zelve te verlaten.. zoude ik zulks ongaarne gedaan hebben - dan in mijn situatie was ik zeedert eergisteren buiten hulp van den doctor gebleeven en van alle communicatie met de Lemmer verstoken, daar het zo hard waayde dat het aan Onno en Reinier, die reeds vroeg na de Lemmer gevaren waren met een boot en het onmogelijk was met behulp van de beste schippers van het huis van den Predikant tot het mijne te varen (NB eenen afstand van slegts plus minus 3 a 400 treeden). Wij zagen (hen?) in groot gevaar van omslaan - zy keerden te rug en kwamen met behulp van tien man met een kaper (beurtschip op Strobos varend) over den polderdijk tot voor onze vensters (;) wij zagen onzen gevaarlijken toestand zoodanig in, dat wij aan het oppakken gingen en het besluit namen het huis te verlaten. Ik vrees dat zo het water niet boven verwagting sterk en spoedig valt en wij niet van verdere hoge vloeden bevrijd worden, zeker twee derde der koeijen in Lemsterland verdronken zullen zijn en dat de turf over al uit de hopen zal wegspoelen en dat de helft der boeren verdrinken zullen"

Uit dit laatste blijkt de betekenis van de lage turfgraverij in Lemsterland in die jaren. Een korte veelzeggende notitie van de heer Reneman, lid van het dijkbestuur der Zeven Grietenijen en stad Sloten, des avonds 6 uur op 4 februari neergepend vult de brief van de Grietman nog aan:

Lings en regts van de Lemmer tot voorbij Rijs loopt het zeewater over de dijken - er zijn drie bekende gaten - veele huizen ter Linker zijde van de Wildeman (herberg te Lemmer) zijn ingestort en weggespoeld. Wij hebben de Wildeman uit vrees voor instorting hedenmiddag drie uren verlaten en zijn thans in het grietenijhuis.

Er was niet alleen gebrek aan communicatie op kleine schaal (waarvan de grietman gewaagde), maar ook in provinciaal verband duurde het lang voordat op veilige afstand wonende Friezen, het nieuws over de ramp hoorden. Een typisch bewijs daarvan, levert ook het dagboek van de rijksontvanger ontvanger D.W. Hellema te Wirdum, dat over de watersnood het volgende bevat:

"Den 7 Feb. Het weder is als vooren; doch de wind verminderd en staat weder in het zuiden, tevens eenigzins vorstig en het land met sneeuw bedekt. Men wil, dat er veel zout water over de Dijken geslagen is en langs de geheele noordkant dreigende gevaren van doorbraak geweest zijn, zoo zelfs dat men geduurende den storm aan de dijken heeft moeten werken onder het aanhoudend Klokken geklep, evenwel heeft men tot nog toe van geen doorbraak gehoord. Dat was dus twee tot drie dagen na de ramp".

Pas de 8ste meldt Hellema: de berichten thans inkoomende zijn ontsettend "zie hier een uittreksel van een particuliere brief" Die was op 6 februari te Lieve Vrouwenparochie geschreven en al even triest als het relaas van de grietman in Lemmer.

Een stormvloed die samenviel met hoge waterstanden van de rivieren zorgde in 1916 voor watersnood in het gebied rondom de Zuiderzee. Op verschillende plaatsen in het land braken dijken door, liepen kades en land onder water en er vielen tientallen slachtoffers, te land en ter zee.

Deze ramp gaf de doorslag voor de uitvoering van een van de grootste waterbouwkundige projecten ooit: de Zuiderzeewerken met onder meer de Afsluitdijk. Vanuit het Woudagemaal in Lemmer, dat prijkt op de UNESCO Werelderfgoedlijst, presenteert Dionne Stax een programma over de Nederlandse strijd tegen het water. Met historische beelden en reportages uit het land en een blik op de toekomst.

Volgens het KNMI krijgt Nederland de komende eeuw te maken met veranderende neerslagpatronen, een stijgende zeespiegel en een toenemend waterpeil van de rivieren. Hoe gaan we daarmee om en wat kunnen we ertegen doen? De Watersnoodramp van 1953 en de daaropvolgende Deltawerken kent iedereen, maar de watersnood van 1916 is heel wat minder bekend. Terwijl die toch de directe aanleiding was voor de Zuiderzeewerken, een van de grootste waterbouwkundige projecten in de geschiedenis, met de Afsluitdijk als bekroning.

In NOS 100 jaar droge voeten blikt Dionne Stax terug op de ramp en z'n gevolgen én kijkt ze vooruit naar de toekomst: hebben we over 100 jaar nog steeds droge voeten? Een stormvloed die samenviel met hoog water in de rivieren leidde op 13 en 14 januari 1916 tot watersnood rond de Zuiderzee. De schade was enorm: een gebied van Amsterdam-Noord tot Zaandam. Purmerend en Edam stond onder water en ook in onder meer Overijssel en Gelderland braken dijken door of stroomde het water eroverheen.

Van de tientallen dodelijke slachtoffers waren de meeste (zestien) te betreuren op het eiland Marken, dat ook onder water liep. De ramp was de directe aanleiding voor de Zuiderzeewerken. Met de Afsluitdijk werd de Zuiderzee 'getemd' en flinke delen van het zo ontstane IJsselmeer werden ingepolderd. Vanuit het nog steeds functionerende Woudagemaal in Lemmer (wereldwijd het grootste stoomgemaal dat ooit is gebouwd) laat Dionne Stax historische beelden zien.

Ook is er onder meer een verslag van de herdenking in het indertijd zwaar getroffen Marken. Met gasten praat Dionne over de betekenis van de watersnood van 1916 en over de toekomst: volgens het KNMI krijgt Nederland de komende eeuw te maken met zwaardere regenbuien, een stijgende zeespiegel en een hoger waterpeil in de rivieren.

Onze eeuwige strijd tegen het water is dus actueler dan ooit, maar zijn de Nederlanders zich bewust van de risico's? En van de maatregelen die nodig zijn om de veiligheid te garanderen? Of zien ze die inmiddels verworven veiligheid als vanzelfsprekend? Té vanzelfsprekend misschien? NOS 100 jaar droge voeten hield er een enquête over en presenteert de uitkomsten.

Verhalen over cultuur en geschiedenis van de voormalige Zuiderzee. In deze aflevering: de storm van 1825 op Schokland.

Het was guur herfstweer, de laatste bladeren waren door de zuidwester van de afgelopen dagen van de bomen gewaaid. Huiverig lag het dorpje Oosterzee die zaterdag 21 november 1840 aan de oever van het Tjeukemeer te wachten op de volgende striemende regenbui...zie "De Prijs Van Een Lam"

De Prijs Van Een Lam
PDF – 467,7 KB 77 downloads

Reactie plaatsen

Reacties

Nelleke Wissing Koehoorn
7 jaar geleden

weer een mooi stukje geschiedenis , wat natte voeten betreft zijn we er wel op voor uit gegaan gedurende de jaren van toen en nu.