Lemmer fornamde haven oan e Sudersé |3|

In 1911 klaagden de vissers over lage prijzen die zij te Lemmer voor hun bot maakten. De prijs van bot was toen in alle andere plaatsen hoger. Hier wreekte zich de afwezigheid van een afslag, waarbij de handelaren als elkaars concurrenten vis moesten kopen.

Nu had elke hangbaas zijn 'eigen' vissers, die gedwongen waren de vis te leveren tegen door hem vastgestelde prijzen. "Alleen de zogenaamde vrije visschers hadden er voordeel van. Deze hebben een schuldenvrij bedrijf of genoten althans geen crediet van de zijde hunner afnemers, zoals bij de andere visschers het geval is.

Het gemakkelijk verkrijgen van credieten door de visschers bij hun geldschieters, die tevens afnemers van hun visch en leveranciers van hun visscherij benoodigdheden zijn, heeft in deze gemeente toestanden doen ontstaan, die den visschers inplaats van welvaart een aantal verplichtingen heeft bezorgd. Het grootste deel der vloot verkeert onder een financiële druk, welke slechts door een reeks van voorspoedige jaren kan worden opgeheven, tenzij de visschers op andere wijze financiëlen steun ontvangen".

In 1908 spraken de leden van het college van Burgemeester en Wethouders zich uit voor het stichten van een visafslag naar aanleiding van rekesten van individuele vissers en van de visserijvereniging.

Hieronder volgt zo'n rekest, aan de raad van de gemeente Lemsterland, in 1907.

Vertaling van bovengenoemd rekest.

"Aan de raad der gemeente Lemsterland Geeft eerbiedig te kennen de visschersvereeniging te Lemmer: dat in meerdere visscherplaatsen langs de Zuiderzee, zoals te Urk, Enkhuizen, Volendam, Edam, enz. het afslaan van visch aan de gemeente behoort! dat ook naar haar oordeel, een gemeenteafslag te Lemmer zeer gewenscht zou zijn zowel in het belang van de gemeente, als van de vischhandelaren en visschers, dat toch de vischhandel te Lemmer in een eigenaardige toestand verkeerd, doordat de aangevoerde visch, steeds aan dezelfde vischhandelaren geleverd wordt, die de prijs van de visch naar hun eigen goedvinden kunnen regelen, dat wanneer een gemeentevisafslag bestaat, dat wil zeggen wanneer de aangebrachte visch aan den afslag verkocht zou moeten worden, zonder twijfel ook vischhandelaren van elders zouden mededingen gelijk te Urk, Enkhuizen en op andere plaatsen het geval is, hetgeen ook de visschers ten goede zou komen, dat bovendien vreemde visschers, thans de Lemmer vermijden, niet zouden aarzelen ook hier hun visch ter afslag aan te bieden, omdat dan, tengevolge van de concurrentie, in de meeste gevallen door die visschers hoogere prijzen te bedingen zouden zijn; dat het bezoeken van de haven door vreemde visschers, niet alleen aan neringdoende ingezetenen ten goede zou komen, maar ook den gemeente, door meerdere opbrengst aan het havengeld ten voordele zou zijn; dat het vrijwel zeker is dat, evenals die te Urk, ook de vischafslag voor de gemeente rendabel zou zijn omdat de Lemmer door haar verschillende communicatiemiddelen niet alleen door eigen maar ook door vreemde visschers bezocht zou worden, terwijl het zeker is dat vischhandelaren van elders den afslag zouden komen bezoeken; dat ook, met het oog op de kwaliteit van de visch een vischafslag zeer gewenst zou zijn en bijgevolg ook ten voordeele van vischhandelaren zou zijn omdat, bij den tegenwoordigen toestand de visschers geen haast behoeven te maken hun visch ter aflevering aan te bieden wijl thans de prijzen 's morgens en 's avonds vrijwel gelijk zijn, hetgeen, bij het bestaan van een vischafslag ook al weder ten gevolge van de concurentie van de vischhandelaren onderling geheel anders zou zijn; dat met het oog op al het bovenstaande adressante U Edelachtbaren eerbiedig verzoekt naar verzoek in ernstige overweging te willen nemen."

Lemmer October 1907     't welk doende,

Het bestuur
W.G. Lambertus Poepjes.

voorzitter
secret. Jan Duim.

A. W. de Jong.
D. Coehoorn.
Johannes Poepjes.

De LE 107

1930

Ondanks allerlei acties, verzoekschriften en het genomen besluit van 1908 duurde het tot einde 1916, voordat een gemeentelijke visafslag werd gerealiseerd. Waarschijnlijk deed een aantal leden van de raad, zoals hangbazen en nettenleveranciers, alsof zij voorstanders waren van een afslag, maar in werkelijkheid wilden zij de bestaande toestand van afhankelijkheid bestendigen en uitvoering van het besluit traineren.

Hoe dan ook, eind 1916 werden Jelle Calsbeek en Gerard Platte tot respectievelijk directeur en afslager benoemd. (De benoeming van Calsbeek leverde aanvankelijk nogal wat problemen op. De burgemeester en een aantal linkse raadsleden wensten hun eigen kandidaat, Kokje, benoemd te zien, maar omdat ze geen meerderheid in de raad bezaten werden zij overstemd. De burgemeester weigerde eerst het raadsbesluit uit te voeren en Calsbeek te benoemen, maar moest tenslotte toch toegeven.) Een groot aantal vissers bleef de vis buiten de afslag om verkopen, terwijl een mijnplicht was ingevoerd.

In 1915 was een wet van kracht geworden, volgens welke belasting naar inkomen moest worden betaald. Tot dan toe was het mogelijk dat de vissers, vaak in samenwerking met de hangbaas, 'maar wat' opgaven. Toen in de boekhouding van de afslag de opbrengsten werden vastgelegd kon dat niet langer. De vissers werden door de belastingdienst veel te hoog aangeslagen. De meeste waren niet in staat te betalen.

De directeur van de afslag kreeg opdracht de opbrengst van de vangst niet uit te betalen, maar gedeeltelijk in te houden ten behoeve van de belastingdienst. Het kwam tot relletjes. De plaatselijke politie werd versterkt met marechaussees uit het naburige Sloten. Dit gebeurde normaliter alleen in de eerste week van september,
wanneer de jaarlijkse kermis werd gehouden.

De directeur werd door een aantal vissers als de verpersoonlijking van het kwaad gezien. Hij werd door één van hen in zijn kantoortje bij de afslag met een grote ijsbijl bedreigd. De echtgenote van deze visser bracht buiten de afslag aan wie het wilde horen luidkeels verslag uit over wat er binnen gebeurde en zij spoorde haar man aan "hem de kop in te slaan".

Vissersschepen werden aan de ketting gelegd. Ook werd beslag gelegd op de boedel van enkele vissers. Het kwam zelfs tot openbare verkopingen. De opbrengsten daarvan vielen erg tegen, omdat collega-vissers de spullen ten behoeve van de gedupeerde vissers tegen lage prijzen opkochten. Buitenstaanders werd duidelijk gemaakt niet mee te bieden op straffe van in de haven te worden gegooid. Zij waagden het dan ook niet. Een drietal jonge vissers, opgestookt door hun ouders en anderen, staken uit protest en balorigheid het gemeentelijke bad-hok in brand. Zij werden opgepakt en vastgezet.

Verzoekschrift van Lemster vissers aan de raad van de gemeente Lemsterland.

Boven: Lemmer, het gemeentehuis.
Onder: De raadzaal vóór de restauratie in voorjaar 1953.

Vluchthaven, drukte van de visserij te Lemmer.

In het tijdvak 1914 tot 1918 maakten de vissers goede prijzen voor hun vis. Vanwege de oorlog lagen er op de Noordzee uitgestrekte mijnenvelden. Daar kon dus niet worden gevist. Een aantal vissers kon in deze periode uit de schulden komen. Sommigen raakten zelfs in goede doen.

In 1918 zijn er maatregelen getroffen om de vissers, nu er een afslag was, niet langer afhankelijk van de hangbazen te laten blijven. De hoofdafdeling visserij van de 'Heidemij' stelde een regeling voor sanering van schulden op en nam de schulden van de vissers over. Maar voor een aantal was het toen al te laat. Zij raakten hun schip kwijt.

Aan de hausse tijdens de eerste wereldoorlog kwam al gauw een einde. Export naar Duitsland was niet meer mogelijk. In sommige vissersplaatsen rond de Zuiderzee kwamen rijksaankoopbureaus tot stand om de ansjovis, die niet langer verkoopbaar was, op te kopen. Ook de haringvissers kregen toeslagen.

In die tijd van onzekerheid voor de vissers begonnen Hessel de Vries, Jacob de Rook en anderen openbare bijeenkomsten bij de haven te houden. Zij vertegenwoordigden de vissers en vooral de vissersknechten, die sociaaldemocratisch en onkerkelijk waren. Hun optreden was niet los te zien van de landelijke ontwikkeling van de socialistische beweging. Bovendien trad in 1918 de wet in werking tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee, hetgeen de onzekerheid versterkte.

Vlak voor 1900 was te Lemmer een afdeling van de SDAP opgericht. Er waren ongeveer 25 leden, nagenoeg allemaal niet-vissers. Omstreeks 1905 werd Seerp de Blauw voorzitter. Hij was een zoon van Andries, die in aanraking was gekomen met een lid van de atheïstische beweging 'de Dageraad'. Hij werd lid van het Nederlandsch Werkliedenverbond en was een fervent drankbestrijder.

Medeoprichters waren onder anderen Poppe de Rook, hangbaas en de handelaar Jan Pen. Zij waren beiden lid van het in 1871 opgerichte Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond. Romein noemt deze beweging 'een bij wagen van het liberalisme'.

In het programma stond dat de leden "het bijzonder eigendomsrecht, mits ontsproten uit rechtvaardige en plichtmatige arbeid", erkenden. In 1896 ging een deel van de leden op in het Nederlandsch Werkliedenverbond. In 1877 werd Patrimonium opgericht. De leden waren te vinden onder de orthodoxe protestanten. Zij waren antisocialistisch en traden dan ook meermalen op als stakingsbrekers.

Er was in Lemsterland ook nog een groepering die zich aangetrokken voelde tot de ideeën van Domela Nieuwenhuis, zich vindend in 'Recht voor Allen', later de Sociaal-democratische Bond. Omstreeks 1885 werden ook in Lemmer de invloeden van het socialisme merkbaar.

In het gemeenteverslag van 1885 werd in één adem met het snel toenemende drankgebruik gemeld dat er sprake was van toenemende socialistische invloeden. In 1894 werd de landelijke SDAP opgericht. Al gauw bleek dat er verschil van mening bestond over de te volgen tactiek.

Ging het erom tot een brede massapartij te geraken of was een revolutionaire voorhoedepartij de beste strategie ? Het verschil van mening over dit punt werd een principieel conflict en in 1907 trad de marxistische vleugel uit de SDAP. Uit deze Sociaal Democratische Partij, zoals de afgescheidenen zich noemden, kwam een afdeling van de Communistische Partij Holland voort in 1918.

Ook in Lemmer werd een afdeling van de CPH opgericht. In tegenstelling tot de plaatselijke SDAP-afdeling rekruteerden de communisten veel aanhangers uit de vissende bevolking, vooral uit de vissersknechten. De grote gangmakers daarbij waren de al genoemde De Vries, De Rook en Tijsseling.

Het Lemster communisme had een eigen gezicht. Het was veel minder doctrinair; de strijd voor gerechtigheid en tegen onrecht nam de belangrijkste plaats in. Er vertrok een aantal vissers met hun gezinnen naar Makkum en Harlingen om ook na de afsluiting van de Zuiderzee te kunnen blijven vissen.

Het ongeloof in het slagen van de afsluiting had bij de vissers de overhand. Een veel gehoorde uitdrukking in die tijd was: "Mienst dat sy dy ticht krije, je! "(Dacht je dat zij die dicht krijgen?) De vissers bleven dan ook investeren.

Omstreeks 1926 werd het eerste schip te Lemmer van een motor voorzien. Het was de 'Schön Wiederein' van Lykele Poepjes. Snel daarop volgden andere vissers, die een T-Ford, en later een A-Ford lieten inbouwen.

In 1905 waren er 251 vissers te Lemmer. Dit aantal was in 1920 afgenomen tot 200 maar in 1930 was het aantal tot 218 aangegroeid, ondanks het vertrek van enkele grote gezinnen. Hoewel de beide nevenstaande tabellen niet zijn te vergelijken, geven zij wel een tendens aan. Duidelijk is dat voor Lemmer het tij begon te keren.

Bedrijvigheid in de nevenbedrijven te Lemmer.

School en de 'op de oude plaats' muziektent, aan de Kortestreek te Lemmer.

Boven: vissers en knechten.

Onder: 'Die 's nachts vischt, moet overdag zijn netten drogen', luidde het onderschrift van deze foto.

Houtzagerij aan de Zeedijk te Lemmer, de 'Houtmolen'

Het Dok te Lemmer met uitzicht op de Hervormde kerk.

In 1932 vertrokken de vissers met de boot naar Amsterdam om naar Den Haag door te reizen. Zij hielden daar, samen met de vissers uit andere plaatsen rond de Zuiderzee, een grote protestbijeenkomst.

Een van de Lemster leiders was de Hervormde predikant Voet. Maar het was toen al te laat. Op 28 mei 1932 hing in vele plaatsen aan de Zuiderzee de vlag halfstok. De Zuiderzee was voorgoed dicht. Zo kwam er een einde aan deze kortstondige periode van bloei. Deze leeft nog slechts voort in de herinnering als het 'Lemster volkslied' wordt gezongen:

" Wee binne lemster jonges, wee leve van de sé,
 en al hwat wee forstjinje forpierewaeije wee.
 Wee witte fan gjin sparjen, wee lizze noait hwat wei,
 wee leve as god yn Frankryk fan de iene yn de oare dei.
 As wee in skotsje hawwe fan hjerring bot of skol,
 dan geane wei nei Boukje Meier ta, en sûpe de bealich fol.
 Wol Boukje ûs net teapje dan geane wee nei Frederik ta,
 en letter nei it iten gean wee nei Lycklema.
 Die wol ûs ek wol teapje as wee mar senten ha.
 Mar Atte dat wie in bêsten ien, die weaget it wol mei ûs,
 al stean ûs netten noch in sé, hy skinkt ûs by de rûs.
 Sa leve wee nou altiid troch, hoe liket jim dat ta.
 Nim jim noch mar in pearf an ûs, as jim der sin yn ha."

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.