De watervloed van 1825, te Lemmer e.o. |2|
Lemmer: De Schulpen -Op 3 februari 1825 wordt Friesland geteisterd door een harde noordwestelijke storm, gepaard met springvloed. Bij Lemmer breken vier dijken door. Rechts Andringastate. In het midden "De Wildeman".
Watervloed, op 4 en 5 februari 1825 |1|
Een extract uit een brief, die de grietman van Lemsterland Van Andringa de Kempenaar, op de avond van 5 februari schreef en die pas de 8ste in Leeuwarden, werd ontvangen. Het relaas laat aan duidelijkheid niets te wensen over.
"In de loop van de nagt van den 4 op den 5 Febr rees het water meer dan 3 voet in mijn huis - de wind stak sterk op uit het westen...die een geweldige massa water meer dan vijf voeten over het land voerde, drijvende palen en wrakhout met geweld tegen de gevel van mijn huis - de deuren sprongen open en de rollingen van het water maakten een afschuwelijk geklots in huis - wij hadden den tijd niet gehad eenig vaartuig bij huis te halen, zoo dat wij als op eene rots zaten - heeden ochtend wierd ons uit de Lemmer hulp toegebragt en ofschoon ieder een die uit de Lemmer het geweld het welk mijn huis had te verduren ziende, Mij deede aanraden het zelve te verlaten.. zoude ik zulks ongaarne gedaan hebben - dan in mijn situatie was ik zeedert eergisteren buiten hulp van den doctor gebleeven en van alle communicatie met de Lemmer verstoken, daar het zo hard waayde dat het aan Onno en Reinier, die reeds vroeg na de Lemmer gevaren waren met een boot en het onmogelijk was met behulp van de beste schippers van het huis van den Predikant tot het mijne te varen (NB eenen afstand van slegts plus minus 3 a 400 treeden). Wij zagen (hen?) in groot gevaar van omslaan - zy keerden te rug en kwamen met behulp van tien man met een kaper (beurtschip op Strobos varend) over den polderdijk tot voor onze vensters (;) wij zagen onzen gevaarlijken toestand zoodanig in, dat wij aan het oppakken gingen en het besluit namen het huis te verlaten.
Ik vrees dat zo het water niet boven verwagting sterk en spoedig valt en wij niet van verdere hoge vloeden bevrijd worden, zeker twee derde der koeijen in Lemsterland verdronken zullen zijn en dat de turf over al uit de hopen zal wegspoelen en dat de helft der boeren verdrinken zullen"
Uit dit laatste blijkt de betekenis van de lage turfgraverij in Lemsterland in die jaren. Een korte veelzeggende notitie van de heer Reneman, lid van het dijkbestuur der Zeven Grietenijen en stad Sloten, des avonds 6 uur op 4 februari neergepend vult de brief van de Grietman nog aan:
Lings en regts van de Lemmer tot voorbij Rijs loopt het zeewater over de dijken - er zijn drie bekende gaten - veele huizen ter Linker zijde van de Wildeman (herberg te Lemmer) zijn ingestort en weggespoeld. Wij hebben de Wildeman uit vrees voor instorting hedenmiddag drie uren verlaten en zijn thans in het grietenijhuis.
Er was niet alleen gebrek aan communicatie op kleine schaal (waarvan de grietman gewaagde), maar ook in provinciaal verband duurde het lang voordat op veilige afstand wonende Friezen, het nieuws over de ramp hoorden. Een typisch bewijs daarvan, levert ook het dagboek van de rijksontvanger ontvanger D.W. Hellema te Wirdum, dat over de watersnood het volgende bevat:
"Den 7 Feb. Het weder is als vooren; doch de wind verminderd en staat weder in het zuiden, tevens eenigzins vorstig en het land met sneeuw bedekt.
Men wil, dat er veel zout water over de Dijken geslagen is en langs de geheele noordkant dreigende gevaren van doorbraak geweest zijn, zoo zelfs dat men geduurende den storm aan de dijken heeft moeten werken onder het aanhoudend Klokken geklep, evenwel heeft men tot nog toe van geen doorbraak gehoord. Dat was dus twee tot drie dagen na de ramp".
Pas de 8ste meldt Hellema: de berichten thans inkoomende zijn ontsettend "zie hier een uittreksel van een particuliere brief" Die was op 6 februari te Lieve Vrouwenparochie geschreven en al even triest als het relaas van de grietman in Lemmer.
Verhalen over cultuur en geschiedenis van de voormalige Zuiderzee. In deze aflevering: de storm van 1825 op Schokland.
De Watervloed van 1825. |2|
In den middag van Vrijdag, 4 Februari, was het Zuiderzeewater door sterken wind en spring vloed gepaard met eene hier ook waargenomen aardschudding, dermate tegen den zeedijk van de Lemmer tot aan Schoter-Zijl opgestuwd, dat het eindelijk tengevolge van den buitengewoon krachtigen golfslag, tot eene hoogte van 11 palmen zich een weg over den dijk heen baande, waardoor deze op vele plaatsen tot op het maaiveld weggeslagen werd en zich weldra een 13-tal gaten, waaronder van geweldige lengte en diepte daarin vertoonden.
Spoedig hierna was het gansche Oosterzeesche en Echtener veld overdekt door de met volle kracht en onder woest geweld aanstormende golven, die zich daarop vereenigden met het instroomende zeewater uit Overijsel, - een verschijnsel dat o.a nabij Echtenerbrug opgemerkt werd, waar het aanvankelijk in N-W. richting zich bewegende water dra in vliegende vaart N-O. den Tjonger opgedreven werd.
En toen dan ook den volgenden Zaterdagochtend het daglicht doorbrak, kon men ontwaren, dat alle polders ondergeloopen en het vlakke veld tot twee el diep overstroomd was, zoodat geen droge plek meer te bekennen viel. Overal zag men op de watervlakte huisraad en andere voorwerpen drijven, hoorde men angstig hulpgeschrei van menschen en het akelig geloei van stervend vee, terwijl van verscheidene plaatsen noodvlaggen woeien.
Voor de meeste menschen was het een ontzettende nacht geweest, verscheidene waren op zolders en vlieringen gevlucht, anderen zagen zich genoodzaakt hun toevlucht te zoeken in wankele bootjes of op in haast samengestelde vlotten, ten prooi aan de losgebroken elementen van wie het velen gelukte nog voor nacht in de meer bewoonde streken een onderkomen komen te verkrijgen.
Zoo vonden 3 menschen onderdak en voedsel bij Jan Mast, kastelein aan de Nieuwe Brug onder Echten. Door den veenbaas Hendrik Raterman, aan de Oosterzeesche Brug, die een schade van omstr 16.000 gld wegens de overstrooming belopen had - werden een 100-tal noodlijdenden ’s Vrijdagsavonds gehuisvest en verpleegd welk aantal den volgenden dag met nog een 70-tal vermeerderd werd, verscheidene dagen aaneen werden deze ongelukkigen, aldaar van voedsel en verdere verzorging voorzien.
Op dergelijke wijze doch op meer bescheiden schaal, onderscheidden zich o.a Jelle Jacobs Kolk, boer onder Oosterzee en Arjen Jans, schipper aan de Echtener-Brug, door wien reeds verscheidene hulpbehoevenden met diens schip gered waren.
Ondanks de weinig aanlokkende omstandigheden en het nog barre weer, waren in den middag van den 5den Februari een aantal wakkere Oosterzeeërs onder wie N. Breemer, S. Herres, E. P. de Jong, J. Propsma en S. van Leeuwen, er met een vaartuig op uitgetrokken om te redden wat aan mensehen en vee te redden viel.
Het mocht hun gelukken vele ongelukkigen in veiligheid te brengen die daarop een veilig onderkomen vonden o.m. bij Oosterzee’s predikant P.C. Koentz. Onder hen bevond zich eene vrouw van 75 jaren, met hare kleindochter die door den zolder en het dak heen gered waren. De oude vrouw die nog heugenis bewaarde aan de overstrooming van 1776 en niet verwachtte dat het water ditmaal veel hooger zou rijzen, was ’s avonds bij het wassen van den vloed in hare woning gebleven en met haar kleinkind in de bedstede gevlucht. Toen het daar niet meer veilig bleek was de zolder niet meer te bereiken en waren beiden genoodzaakt op een inmiddels in het bed geplaatsten stoel achttien uren aaneen in doodsangst door te brengen, tot zij in den namiddag schier van honger en koude bezweken gered werden.
De bejaarde Teunis Visser, onder Echten was ’s Vrijdagsavonds met zijn zieke vrouw, zoon, diens huisvrouw en kind naar den zwakken zolder zijner woning gevlucht, waar duizend angsten doorgestaan werden daar voortdurend het huis dreigde ineen te storten. Eindelijk tegen den morgen, trof hun het telkens gevreesde onheil, toen met een geweldigen golfslag het geheele benedenhuis weggerukt werd, waardoor zij met dak en zolder in schuine richting op het water naar beneden zakten. Met den dood voor oogen gaf men elkaar reeds het laatste vaarwel toen het den ouden man in zijn wanhoop gelukte een flinke opening in het dak te verkrijgen, waardoor hij zijne verwanten tegen den zolder wist op te trekken, onbewust dat zijn zoon op dat oogenblik meer dood dan levend bekneld zat tusschen den zolder en een turftrekkersvlot.
Nog bijtijds wist men van hiet dak uit door armgezwaai de aandacht te trekken van een aantal menschen in eene voorbijdrijvende praam waarin weldra allen werden opgenomen, ook de zoon die reeds flauw en gewond haast den dood nabij was; want even na de redding begonnen zolder en dak te drijven om spoedig in de diepte weg te zinken
De zooeven genoemde praam was die van Hendrik Huisman, turf graver buiten den polderdijk nabij de zee onder Echten, getrouwd met Margjen Luitjes. Toen het water in hunne tent, eene hoogte van zes palmen bereikt had en de woning gedeeltelijk ineenstortte, werd van een met turf geladen bok, naast het huis, de lading in allerijl overboord geworpen en daarin door beiden met hunne vijf kinderen een toevlucht gezocht, terwijl dra nog drie andere gezinnen met elkaar uit 15 personen, bestaande zich daarbij voegden. Omstreeks middernacht blootgesteld aan een snerpende koude met hevige sneeuw jacht, vergezeld van donder en bliksem, beviel de vrouw van Huisman in een open praam te midden van de woeste golven van een levend kind, waarvoor geen ander dek dan slechts één linnen doek beschikbaar was.
Men liet het vaartuig met den wind voortdrijven en kwam eerst ’s anderen daags in den middag bij het huis van Harmen Kortland, veenbaas onder Echten aan, waar men kraamvrouw en kind in de schuur op het hooi moest neerleggen, daar het vanwege den hoogen waterstand ondoenlijk was in huis te komen.
’s Nachts werden beiden in een somp, van de Lemmer opgenomen en derwaarts vervoerd, waar men ’s Zondagsochtends om 5 uur aanlandde. De moeder was spoedig dermate hersteld, dat zij reeds op den zevenden dag weer naar Echten kon terugkeeren, doch het kindje is helaas na enkele weken bezweken.
Vermelden we ten slotte nog dat in Oosterzee en Echten samen voor ongeveer een ton gouds aan turf is weggespoeld en verloren gegaan.
Nabij Hindeloopen
Een stormvloed die samenviel met hoge waterstanden van de rivieren zorgde in 1916 voor watersnood in het gebied rondom de Zuiderzee. Op verschillende plaatsen in het land braken dijken door, liepen kades en land onder water en er vielen tientallen slachtoffers, te land en ter zee.
Deze ramp gaf de doorslag voor de uitvoering van een van de grootste waterbouwkundige projecten ooit: de Zuiderzeewerken met onder meer de Afsluitdijk. Vanuit het Woudagemaal in Lemmer, dat prijkt op de UNESCO Werelderfgoedlijst, presenteert Dionne Stax een programma over de Nederlandse strijd tegen het water. Met historische beelden en reportages uit het land en een blik op de toekomst.
Volgens het KNMI krijgt Nederland de komende eeuw te maken met veranderende neerslagpatronen, een stijgende zeespiegel en een toenemend waterpeil van de rivieren. Hoe gaan we daarmee om en wat kunnen we ertegen doen? De Watersnoodramp van 1953 en de daaropvolgende Deltawerken kent iedereen, maar de watersnood van 1916 is heel wat minder bekend. Terwijl die toch de directe aanleiding was voor de Zuiderzeewerken, een van de grootste waterbouwkundige projecten in de geschiedenis, met de Afsluitdijk als bekroning.
In NOS 100 jaar droge voeten blikt Dionne Stax terug op de ramp en z'n gevolgen én kijkt ze vooruit naar de toekomst: hebben we over 100 jaar nog steeds droge voeten? Een stormvloed die samenviel met hoog water in de rivieren leidde op 13 en 14 januari 1916 tot watersnood rond de Zuiderzee. De schade was enorm: een gebied van Amsterdam-Noord tot Zaandam, Purmerend en Edam stond onder water en ook in onder meer Overijssel en Gelderland braken dijken door of stroomde het water eroverheen.
Van de tientallen dodelijke slachtoffers waren de meeste (zestien) te betreuren op het eiland Marken, dat ook onder water liep. De ramp was de directe aanleiding voor de Zuiderzeewerken. Met de Afsluitdijk werd de Zuiderzee 'getemd' en flinke delen van het zo ontstane IJsselmeer werden ingepolderd. Vanuit het nog steeds functionerende Woudagemaal in Lemmer (wereldwijd het grootste stoomgemaal dat ooit is gebouwd) laat Dionne Stax historische beelden zien.
Ook is er onder meer een verslag van de herdenking in het indertijd zwaar getroffen Marken. Met gasten praat Dionne over de betekenis van de watersnood van 1916 en over de toekomst: volgens het KNMI krijgt Nederland de komende eeuw te maken met zwaardere regenbuien, een stijgende zeespiegel en een hoger waterpeil in de rivieren.
Onze eeuwige strijd tegen het water is dus actueler dan ooit, maar zijn de Nederlanders zich bewust van de risico's? En van de maatregelen die nodig zijn om de veiligheid te garanderen? Of zien ze die inmiddels verworven veiligheid als vanzelfsprekend? Té vanzelfsprekend misschien? NOS 100 jaar droge voeten hield er een enquête over en presenteert de uitkomsten.