Achterom, Lemmer |2|

|   1   |   2   |   3   |   4   |   5   |   6   |

Bewoner van het Achterom. Meinze de Vries, vader en opa van Evert de Vries en Johannes de Vries, geboren op 12 december 1867, overleden op 21 november 1944 te Lemmer.

Het Achterom uit de columns van Evert de Vries.

Evert is geboren in het Achterom, het Achterom betekende veel voor hem. Toen hij zijn laatste weken in het ziekenhuis moest doorbrengen, leefde hij in gedachten nog in dat straatje. "Ik wol wer nei it Achterom, dêr fiel ik my feilich" kreeg ik (zijn zoon Johannes de Vries) vaak te horen.

Evert vertelde: Aan de Spinhuispolle woonde Wiebe Feenstra, in de volksmond Wiebe van Kaat. Hun zoon Jan - voor ons als jongens Jan van Kaat- vond op straat een jonge kraai die uit het nest was gevallen. Die ging mee naar huis waar ze hem voerden met brood en kaas. Hij groeide snel en leerde allerlei kunstjes. Jan werkte bij blokmaker Jan de Vries aan de Vissersburen en als 's middags om twaalf uur de houtzaagmolen de sirene laat loeien voor het middageten dan zat de kraai op stok van de drooglijn. De arbeiders kwamen dan in grote groepen langs de Vissersburen. Als ze onderweg waren en Jan riep "Ka" dan vloog de kraai over de Lemster Rien en tussen al die mensen kwam hij dan bij Jan terecht. Hij ging op zijn schouder zitten en ging mee over de brug, door het Achterom en zo naar huis. Dat duurde net zo lang tot hij goed kon vliegen en met zijn soortgenoten verdween.

Vrijdag trof ik bij de brug Andries, een zoon van Jan Bergsma. We kregen al gauw een gesprek over zijn familie. Wij woonden naast elkaar, moesten door dezelfde deur naar binnen; in de gang ging Jan links en ik rechts de kamerdeur binnen. Andries werd naar zijn Oom vernoemd, en deze vertelde mij eens, dat hij Later bij zijn overlijden Andries als zijn erfgenaam zou bedenken. Ik vroeg hoe dat afgelopen was " Best", ik heb een zak vol bierdoppen geërfd. Het is koud en ik ga weer naar huis, en bedenk dat de kinderen van Jan best terecht zijn gekomen.

Dat blikte mij verder in de tijd terug, als je in de haringtijd 's Zondagsmorgens door het Achterom en de Spinhuispolle liep, zag je de vrouwen met een stoel tegen de muur staan, met een tobbe vol kleren, druk aan de was. 's Maandags moesten die kleren weer aan want de meeste hadden maar één werkpak. Ik zie hun nog staan: de mouwen opgestroopt, bij het stap in de Rien om de kleren uit te spoelen en ondertussen het hoogst lied zingend.

Hoe stond het er toen voor? laten we eens beginnen met de was van de huisvrouw. Vroeger werd er een zware ketel op het vuur getild en verspreid zich een onaangename, prikkelende geur van chloor door het huis. Voor het drogen werd gebruik gemaakt van bleek en zolder. Ook kwam de waslijn in de huiskamer en als de wind zuidwest was werd er gedroogd aan een lijn op de haven. Was de wind noord dan rookten de rokerijen, en drong de rook in de kleren.

Wasdag met Jaantje Rottine.

Terug naar de oude tijden, daartoe nodig ik u uit om eens mee te lopen naar Spinhuispolle 1, waar mijn vader en moeder en wij met 9 kinderen woonden, twee kinderen waren ongeveer een en twee jaar oud, in dezelfde week overleden aan de mazelen, anders waren we met ons elven als kinderen geweest..

We doen de buitendeur open en komen in de gang. Voorin ligt een matje waarop een paar of acht klompen staan. Aan de muur hangt een trap. Dan volgen twee deuren. Als we de eerst daarvan openen, zien we de tobben en emmers die daarin bewaard worden. Ze drijven nu in de kelder heen en weer. Zulk weer met veel regen als we de laatste dagen hadden, was er toen natuurlijk ook vaak en dan stonden de kelders blank door het water. Door de andere deur komen we in de keuken. Links staan twee rommelkasten en een kachel waar het eten op wordt gekookt met een tafel en twee stoelen.

Er is nog een deur als we die open doen komen we in een hokje waarin de regenwaterbak staat. In dat hokje is nog een deur, daardoor komen de buren in dit geval Bram de Jong, (Bram Teut? ) om water uit diezelfde bak te halen. In de gang hangen we de trap aan een ijzer dat aan de zolder is vastgespijkerd en lopen naar boven waar een lijn is gespannen om, als het regent, de was aan te drogen. Er zijn twee bedsteden, in de eerste slapen wij, de oudste jongens, met zijn drieën. In de andere hangen zondagse kleren en in een hoek hangen nog wat spieringnetten.

We gaan naar beneden en doen de kamerdeur open. De kamer heeft een grote van vier bij vier meter. Op de vloer liggen een mat en een vijftal kleedjes. Tussen de beide ramen is een stukje muur waar de tafel tegen aanstaat. Op een kleedje staat een theeblad met kopjes, suikerpot, melkkannetje, en daarnaast een theelichtje. In de la van de tafel vind men van alles voor het breien en stoppen van kousen.

Boven de tafel hangt een petroleumlamp. Op de vensterbank staan wat planten. Onder de schoorsteenmantel staat de kachel. Als met het aanzetten van de kachel de wind uit de verkeerde hoek blaast, komt de kamer vol rook te staan. Voor de schoorsteen hangt een grote spiegel met een turfbak eronder. Naast de schoorsteen staat een klerenkast met daarin ook een busje met huishoudgeld. Daar zit alles in wat onze ouders bezitten en dat is weinig. Dan komen we bij de bedstee waarin de meisjes met hun drieën slapen. Ernaast is een porseleinenkast, ook zo goed als leeg, dan volgt de bedstee van vader en moeder. Het jongste kind sliep bij hen, die daarop volgde sliep in een krib boven het bed.

We krijgen nu de oude kast; daar zit ook van alles in wat in tijden van nood gebruikt moet worden. Nu gaan we voor het raam staan waar je door het Achterom tot aan de brug kunt zien. Het eerste gebouw is het armhuis. Wat daarvoor armoede heerst is met geen pen te beschrijven. Ik heb veel met die mensen gesproken. Hele dagen zaten die stumpers een beetje op een stoel te sluimeren en nog zie ik mannen van in de tachtig met een bijltje en een trekhaak naar het werk gaan: steen bikken en straten wieden. Gelukkig is dat verleden tijd.

De sanitaire toestanden in het Achterom waren 80 jaar geleden onder de mensen waar toen veel grote gezinnen woonden, erbarmelijk. Wij woonden met twee gezinnen naast elkaar en hadden buiten een hokje met een ton erin waar zo'n 20 man hun behoefte moesten doen. Die ton werd één keer in de week geleegd. Werd hij twee keer in de week geleegd dan koste dat een kwartje en dat konden de meeste mensen niet betalen. Over wat er dan gebeurde hoorde ik in de rokerij het volgende verhaal:

In het Achterom waren veel stegen en de huizen hadden dan meestal een onder- en een bovendeur. Als de vrouwen een buurpraatje maakten dan rusten zij met de armen op die onderdeur, de meeste gekleed in een bonte schort of een rok met een blouse. Er werd niet veel verdiend en overal waar op bezuinigd kon worden werd dat gedaan. Dus ook op het kwartje voor de privaatton. Bij mensen met een groot gezin was die ton nogal vlug vol en dan kwam de po op het appèl.

Als die vol was werd hij 's avonds in de Rien geleegd. Zo kwamen op een avond twee vrouwen elkaar tegen met elk een po onder hun bonte schort. Bij het stap werd een praatje over het weer gemaakt en algauw stonden er een stuk of zeven vrouwen met hetzelfde doel, maar wat zij toch een beetje voor elkaar wilden verzwijgen. Tot het een van hun te zwaar werd. Zij haalde de po onder haar schort vandaan en gooide die leeg in het Rien met de woorden "Hwa 't net yt, hwa 't net s....". Toen volgden de anderen ook.

Er waren in de Lemmer, voor zover ik weet nog drie openbare toiletten voor de gaande en de komende man; In het Achterom en aan de Lijnbaan.

Ineens zag ik ook mijn vader weer zoals hij in de kamer stond om leiders te steken en er altijd bij zong. Als het in de zomer te warm was ging hij naar buiten en ging daar verder met het werk en het zingen. Het bedoelde lied ging over een visserzoontje dat naar zee wou. Het begin was ongeveer zo:

Moeder wanneer is het Paasch
Dan ga ik met vader varen
Ik vang dan vis
En ga voor een schuitje varen
Dag Catrien sprak visser Barend
Het is nu tijd, ik ga d'r op uit.
De lucht is blauw, het zicht is helder,
Mooi om te vissen om een goede buit
Dan koop ik een nieuwe schuit.

  • Volgens het verhaal was de vangst goed, maar de lucht betrok en er verschenen regenbogen en water- en windhozen. Onder het binnenhalen van de kor heeft de hoos met regen en wind en een grondzee het schuitje met man en muis de diepte ingetrokken. Aan het eind van het lied luiden dan de klokken. Een dorp in rouw, daar nadert een grote stoet. Het is visser Barend van IJmuiden wiens lijk eerbiedig aan de aarde wordt toevertrouwd.

De dagen worden alweer korter, je kunt 's avonds niet meer bij daglicht brood eten. In de vele kamers wordt een lichtje aangestoken, dat is omdat zoveel mensen van schemeren houden. In zulke ogenblikken komt in alle stilte de rust.

Vreemd dat een mens dan meestal aan het verleden denkt. Mooi en droevige herinneringen. Bij ons thuis zaten we dan met ons allen in het licht van de lantaarn bij het armhuis, dat vlak bij ons stond, liedjes te zingen. Het "Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan....." klinkt. Er word op de deur gekopt en vader roept "Wie is daar?" "Zijn er hier ook stoute kindertjes?" wordt er gevraagd. Het antwoord is natuurlijk: "Nee, Sinterklaas!"

De deur gaat op een kier open en een hand strooit pepernoten de kamer in. Nog wat lawaai in de gang en als vader geroepen heeft: "Dank je wel Sinterklaas", gaat de buitendeur dicht en gaan wij de pepernoten oprapen. Die komen in een trommeltje en wij krijgen er ieder twee om op te eten. Voor we naar bed gaan wordt er een pet of een schoen onder de schoorsteen gezet. Morgen zit er vast wel een kikker of een muis in.

Tenslotte kwam dan de grote dag. De jongens kregen een pet of een paar sokken met een taai- of suikerman en een prentenboek. Voor de meisjes was er een schort of een jurkje en ook taai, pepernoten of suikergoed.

Wat was het dan 's morgens vroeg een feest....

Evert de Vries

In het midden met pet, is Evert de Vries.

Foto van de achterkleinzoon van Jacob Visser (Kleis Visser jr.) De foto is genomen vanaf de Bovenschans richting de Vissersburen. De steeg is tussen de panden van groenteboer Peke Wouda (Links) en slagerij Lageveen rechts. De woning waar U tegenaan kijkt, (met de gordijnen voor het raam') daar woonden de Klutsen Gebr........(?) Als U goed kijkt ziet U een schip liggen in de Lemster Rien. Op het rijtje verderop in het Achterom (richting water) woonden Klaas (Bekeneagen) Wouda, Fam. Akkerman, timmerbedrijf Hornstra, de visbakkerijen van Evert de Vries en Andries Visser. (Panne)

Dit is een doorkijkje van de Schans langs de Spinhuispolle naar de Vissersburen. Aan de rechterkant zien we de zijmuur van slagerij Lageveen. Daarachter een beetje zichtbaar de huisjes waar mijn pake Meinze en de familie Kuipers woonden. Een iets hoger stukje zou het dak van de timmerwinkel van Stoffel Hornstra kunnen zijn. Op de achtergrond een huis op de Vissersburen. Het zwarte streepje daarvoor moet dan het water van de Rien zijn.

Op links de huisjes achter de groentewinkel van Peke Wouda Hier hebben onder andere de gebroeders Rottiné en de familie Bijkersma gewoond. In de nacht van de Bevrijding is Bijkersma hier bij de beschieting gedood. Het hoge dak is van het vroegere armhuis. Dit werd later in gedeelten door gezinnen bewoond. In het gedeelte dat we hier zien woonde de familie Hornstra. Mooi dicht bij de timmerwinkel. Ik meen dat zij in het armhuis ook nog een opslagruimte hadden.

Johannes de Vries

Bewoners van het Achterom: Gebr. Rottine (De klutsen) Hendrik Harm en Jan.

Drie bekende Lemster figuren. De gebroeders Rottiné, bij elke Lemster indertijd bekend als 'De Klutsen'. Die bijnaam hadden zij geërfd van hun vader. Hun vader was loods, zoals verscheidene anderen in het begin van de vorige eeuw in Lemmer.

Een Belgische schipper die uit een stuk of vijf loodsen kon kiezen nam Rottiné senior. Met de woorden ‘Dat mannetje met die klöts moet ich haben’. Vanaf die tijd was de familie in Lemmer onder die naam bekend.

Op deze foto zien we Jan, Harm en Hendrik op het Skieppedykje. Het zal zijn geweest in de jaren dat zij niet meer werkten en vaak met hun drieën op stap waren. Jan en Harm hadden meest wat losse werkzaamheden. Zij kwamen veel bij ons in de bakkerij. Meel sjouwen en zaagsel en spaanders brengen. Bij dat laatste was Arjen van der Wal hun ‘concurrent’. Drie eenvoudige steentjes naast elkaar op het nieuwe kerkhof herinneren ons nog aan hen.

Johannes de Vries

Aanvulling van Steven G. de Jong: Meer op de foto te zien; Zie Skiepedykje, tramremise (later Hofwegen kozijnen fabriek, gemeentewerf en nu (2014) Jumbo) en Roomse Toer. In het midden, tussen de mannen, Van Looy groenten groothandel. Nu (2014) garage Aukema met hier een benzinepomp.

Juli 1944

Bewoners van het Achterom.

Het Achterom, met het oude Volks-logement (later ûs honk) waar in 1940/45 het distributie kantoor, gebruikt voor het wisselen van bonnenboekjes en waar een steile houten trap naar boven was. Dan in het verlengde daar van het vroegere armenhuis. Sake en Akke Visser waren de beheerders van de vergaderruimtes van de Hervormde Kerk op de achtergrond de R.K. kerktoren.

  • Kristien Kramer-Visser: Links naast de vrouw met de baby op haar arm is mijn oate Rimke Visser-Visser, getrouwd met Jan Adriaan Visser.
  • Bram de Jong: Links van het logement woonden Johannes de Jong en tante Kee.
  • Roelie Spanjaard-Visser: In het huisje rechts naast het Volks-logement, bij dat stenen stoepje hebben wij gewoond.
  • Sake Koornstra:  yn de doarypening is myn oeroate Popkje Thijsseling-Bootsma.

|   1   |   2   |   3   |   4   |   5   |   6   |