Afsluitdijk |1|

De geschiedenis voor de afsluiting.

Gerrit van der Heide.

De Zuiderzee heeft in de loop van de eeuwen een heel ingewikkelde geschiedenis doorgemaakt. Daarvan getuigen in sterke mate de talrijke grondlagen die zijn afgezet en die het resultaat zijn van telkens optredende veranderingen van milieu. Met name heeft de geschiedenis enkele van die wijzigingen vastgelegd als Flevomeer, Almere, Zuiderzee en IJsselmeer. Doch dit zijn slechts stadia van het voortdurende veranderen.

De telkens zich wijzigende landschappelijke situaties, die onder meer ook wijzigingen betekenden van het milieu, hebben natuurlijk invloed gehad op flora en fauna van het gebied. Het zijn stadia geweest van geologische processen, behoudens de laatste grote verandering, die uitsluitend door de mens is bepaald in zijn drang tot wijziging van bestaande situaties wanneer die om allerlei redenen voor hem niet langer aanvaardbaar werden geacht. De mens heeft als factor uiteindelijk sterk geologisch bepalend gewerkt.

De voorafgaande ontwikkelingsprocessen hebben naar verhouding in slechts geringe mate invloed van de mens ondergaan. Hij heeft sedert de late Middeleeuwen slechts in beperkte mate door dijkaanleg en ontginning enige veranderingen doen ontstaan, maar dit is goeddeels niet van blijvende aard geweest toen reeds in de 14de eeuw daarvan weer een deel tijdens overstromingen verloren ging.

De geologische veranderingen zijn natuurlijk telkens gepaard gegaan met grote en kleine veranderingen van biotoop, van leefmilieu voor flora en fauna. Van de veelheid van geologische processen, die zich, over honderdduizenden jaren verspreid, hebben voorgedaan zijn er slechts enkele in uiterste biologische consequenties bekend.

Wij moeten ons daarbij realiseren dat de meest plotselinge verandering de recente afsluiting van de Zuiderzee is geweest, die in enkele jaren een zilt tot brak gebied veranderde in een overwegend zoetwatermilieu. Het is daarom zo'n ingrijpende gebeurtenis geweest omdat de toegang voor het zoute water vrijwel geheel werd afgesloten voor alle dieren die de Zuiderzee binnen kwamen om er hun paaiplaats te zoeken.

Voorgeschiedenis.

De veranderingen, die het voorhistorisch- en historisch beeld van de ontwikkelingen in het Zuiderzeegebied hebben bepaald hangen goeddeels samen met klimaatschommelingen. Deze hebben nu eens het landijs van het noorden en het alpiene ijs doen afsmeken, dan weer de uitbreiding van dit ijs ten gevolge gehad. Daarmee hingen rijzing en daling van de zeespiegel samen. Soms ging dit gepaard met tientallen meters verschil, waardoor uitbreiding of inkrimping van het zeegebied van de Atlantische Oceaan samenhing.

Ook bodemdaling kan daarmee in de grote lijn van de laatste honderden eeuwen voorgeschiedenis mede een rol hebben gespeeld. Het een en ander heeft betekend dat het Zuiderzeegebied nu eens land dan weer een baai voor de zee is geweest, door grote overstroming van uitgebreid gebied, maar ook wel met een slechts beperkt hier en daar open gespoelde kustlijn, waardoor zeewater werd binnen gestuwd tot diep in het landschap dat zich tot Zuiderzee zou ontwikkelen.

Wanneer wij ons beperken in deze vluchtige beschouwingen tot het laatste gedeelte van het quartair (ongeveer 200000 jaar van de totale (2 miljoen jaar), dan is daar in de eerste plaats de zeer duidelijke invloed van de landijsbedekking van het Riss- of Saale glaciaal merkbaar. Van deze ijsbedekking immers bleven de morene landschappen over, waar aan de keileem - leem met zand en stenen die van Scandinavië op of in het ijs was meegevoerd herinnert.

Het zijn enkele beperkte terreinen van het Zuiderzeegebied, die nu nog als deze morenen herkenbaar zijn. In de eerste plaats is daarbij - mede in verband met in- en uitstroming van het water vóór de Afsluitdijk gereed kwam - de landijs-invloed uit het verleden rond Texel, dat een keileemkern heeft, van belang.

Voorts ook het morene eiland Wieringen en weinige kleine plekken keileem in de Wieringermeer. Aan de Friese kant is het vooral het Gaasterland dat landschapsbepalend is geweest ten opzichte van de Zuiderzee, waar later door afspoeling van die morene van Roode klif, Mirns en Oude Mirdum ontstonden.

De klifranden in het gebied, dat later zou worden ingepolderd als Noordoostpolder, zijn Urk, Schokland en De Voorst, waar keileem aan de oppervlakte komt, een kleine opduiking tussen Urk en Emmeloord en verder komt het hier en daar veel dieper in de ondergrond voor. Het kan een vele tientallen meters dik pakket zijn.

In het Subatlanticum bestond er hier reeds een merencomplex en het werd rond de jaartelling door Romeinse auteurs Lacus Flevo (Flevomeer) genoemd. Dit merencomplex was toen nog relatief klein en stond in verbinding met de zee door een riviermonding of misschien een nauwe zeearm, waarschijnlijk het Vlie-stroomkanaal, tussen wat later de eilanden Vlieland en Terschelling zouden worden.

Het Marsdiep was toen nog een riviermonding (fluvium Maresdeop). In deze periode stond de Zuiderzee nog bekend als Aelmere. Gedurende de vroege middeleeuwen begon dit te veranderen. Onder invloed van de warme periode van 800-1200 steeg het zeeniveau. In 838 was er een eerste grote overstroming, waarbij volgens twee bronnen een groot aantal plaatsen werd verwoest. Daarna bleef het ruim twee eeuwen rustig.

De definitieve klap kwam met een serie van stormen in de 12e en vooral 13de eeuw, waarbij grote delen van het het veenland wegsloegen. Het begon met de Julianavloed in 1164. Na de overstromingsrampen van 1212, 1214 en 1219 (eerste Sint Marcellusvloed) en 1248 brak het zeewater in het Almere in, waarbij naar verluidt de duinenrij bij Callantsoog werd weggeslagen.

De natuurlijk ontstane barrières waren gebroken. Uit het binnenmeer was een binnenzee ontstaan. Na de stormramp van 1282, waarbij de verbinding tussen Texel en het vasteland wordt doorbroken, en de desastreuse Sint Luciavloed in 1287, waarbij vele tienduizenden doden vielen, was dit proces voltooid en kwam de naam Zuiderzee algemeen in zwang.

De overlevende bewoners van het omliggende land maakten er het beste van en werden actief in de handel. Handelsschepen bevoeren de zee; havensteden als Kampen en Harderwijk behoorden tot de Hanze, en via de Zuiderzee voeren VOC-schepen naar Hoorn en Amsterdam.

Ook werd er volop gevist. In 1900, toen de Zuiderzeevisserij op haar hoogtepunt was, waren er zo'n 3000 platbodems actief waarmee werd gevist op haring, ansjovis, paling, bot en garnalen. Keerzijde waren de voortdurende overstromingen, waarbij vaak veel slachtoffers vielen.

In de loop van de negentiende eeuw rees het plan de Zuiderzee helemaal of gedeeltelijk in te polderen. Voor de internationale handelsvaart was de Zuiderzee toen al niet meer zo belangrijk. Inpoldering paste ook in het vooruitgangsgeloof van het tijdperk van de industriële revolutie. Het project zou veel nieuwe landbouwgrond opleveren, en zou de immer bedreigde kustlijn met ruim 250 kilometer inkorten. Dat laatste was van groot belang, omdat de Zuiderzee bekendstond als een woeste zee, die vaak voor overstromingen zorgde in het steeds dichter bevolkte Nederland.

In 1886 richtten enkele notabelen de Zuiderzeevereniging op, die moest onderzoeken of drooglegging haalbaar was. Ir. Cornelis Lely trad in 1886 als veelbelovend ingenieur bij deze vereniging in dienst. Hij ontwierp in 1891 het eerste plan voor de afsluiting van de Zuiderzee. In 1913, toen Lely inmiddels voor de derde maal minister van Waterstaat was, werd inpoldering opgenomen in het regeringsprogramma - ondanks protesten van de visserijsector. Na de watersnood van 1916 waren de geesten rijp voor het megaproject en twee jaar later ging het parlement akkoord.

Ir. Cornelis Lely: Je zou haast vergeten dat het plan van Cornelis Lely nog veel groter was. Hij stond namelijk ook aan de wieg van de inpoldering van de Wieringermeer, de Noordoost polder en de Flevopolder. Toen in 1932 de Afsluitdijk klaar was, bestonden de laatste twee dus nog niet. In de jaren veertig, dus ook tijdens de oorlog werd hard aan de Noordoostpolder gewerkt. Pas in 1968 was ook de Flevopolder klaar en zag het IJsselmeer er uit zoals het er nu bijligt.

Zuiderzeewerken.

Plan van 1925 inzake de afsluiting en droogmaking der Zuiderzee

In juni 1920 werd het eerste deel van de Zuiderzeewerken aanbesteed: de aanleg van de 2,5 kilometer lange Amsteldiepdijk van Noord-Holland naar het eiland Wieringen. Bij dat project werd nuttige ervaring opgedaan die later van pas kwam bij de aanleg van de Afsluitdijk. In augustus 1930 werd de Wieringermeerpolder drooggelegd. Het is de enige Zuiderzeepolder geweest. De polder werd voor de afsluiting van de zee drooggelegd omdat er heel veel vraag was naar landbouwgrond. De aanleg van de Afsluitdijk begon in januari 1927. Op 28 mei 1932 werd de dam gesloten.

Tussen 1936 en 1968 is gewerkt aan de IJsselmeerpolders (Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland, de huidige provincie Flevoland). Aanvankelijk waren er plannen nog meer land in te polderen. Zo werd in 1976 nog dwars door het IJsselmeer de Houtribdijk aangelegd in verband met de geplande inpoldering van de Markerwaard. Deze is er nooit gekomen vanwege financiële redenen en toenemend verzet tegen verdere aantasting van het gebied rond de voormalige Zuiderzee. Op die manier heeft de omgeving aan de noordgrens van Amsterdam (De regio Waterland) het oorspronkelijke "open" karakter behouden.

De afsluiting had grote gevolgen voor de visserij en de natuur, en betekende de nekslag voor de duizenden vissers die op de Zuiderzee hun boterham verdienden. Na de voltooiing van de Afsluitdijk veranderde de voormalige zee in een meer. Het water werd geleidelijk aan steeds zoeter. Nog een paar jaar hielden de haring en de ansjovis stand, maar toen verdwenen ze. De bruinvis en de gewone zeehond waren toen al lang vertrokken. Veel vissers maakten gebruik van de Zuiderzee-steunwet en vroegen een uitkering aan. Anderen werden bijvoorbeeld pluimveehouder of boer. Ook vishandelaren, zeilmakers en scheepbouwers werden werkloos. De geschiedenis van de Zuiderzeevisserij is uitgebreid in beeld gebracht door Peter Dorleijn.

Frieslands tweede haven.

Op Goede vrijdag van 1938 gingen in Lemmer de vlaggen in top. Wat was er aan de hand? De beslissing inzake de waterweg Groningen-IJsselmeer was gevallen. 's morgens om half twaalf ontving de burgemeester van Lemsterland, Mr. M. Krijger, officieel bericht, dat Lemmer het eindpunt zou worden van de grote scheepvaartweg naar het IJsselmeer.

De jarenlange strijd over de vraag: "Lemmer of Stavoren?" was geëindigd. In de eerste maanden begonnen zich steeds meer stemmen te verheffen ten gunste van Lemmer, vooral uit de kop van Overijssel. Dat in Sneek het besluit van de minister grote teleurstelling heeft gewekt, is begrijpelijk en ook voor Stavoren was het een zwarte dag geworden. Dit eeuwenoude Zuiderzee stadje zag zijn laatste hoop, zich uit zijn verval op te heffen, in rook opgaan.

Lemmer, met zijn grote achterland, was echter bij het besluit ten zeerste gebaat. De bevolking verkeerde dan ook in een feeststemming. Op die Goede Vrijdag van 1938 hadden wij op het Raadhuis een onderhoud met Mr. Krijger en we herinneren ons, als de dag van gisteren, de woorden die hij toen sprak.

"Toen ik vanmorgen het bericht ontving, was dit voor mij een gelukkig ogenblik. Eindelijk zal nu de plaats, die zo ontzaggelijk veel schade door de afsluiting der Zuiderzee heeft ondervonden, aan haar toekomst kunnen beginnen te werken. De uitbreiding van het dorp heb ik mij tot heden uitsluitend gedacht in Oostelijke richting. Thans kunnen wij onze ogen echter verder richten. De belangen van Lemmer en die van de toekomstige Noord-Oost-Polderdijk zijn thans onafscheidelijk aan elkaar verbonden"

Een dezer dager bevonden we ons weer in het Raadhuis te Lemmer en het was weer Mr. Krijger, met wie we een onderhoud hadden. Ditmaal was het echter een heel ander geluid, dat we uit diens mond te horen kregen.

"In 1938 staken we de vlaggen uit. Thans ben ik van mening dat het nieuwe kanaal voor Lemmer een strop wordt in plaats van een voordeel". Oorspronkelijk, vertelde de burgemeester ons, bestonden er twee plannen. het eerste was, dat het nieuwe kanaal naar de Lemster havenmond zou lopen. het tweede wilde de uitmonding tussen Lemmer en het Stroomgemaal naar Tacozijl, op 1½ km westelijk van het dorp, beide plannen waren voor ons aanvaardbaar en we wachten dan ook met vertrouwen de beslissing van de waterstaat af.

Evenals in zoveel andere dingen, trad de oorlog als spelbreker op. Toch had men niet stilgezeten. Men kwam tot de overeenstemming over een misschien technisch beter plan, ten westen van het stroomkanaal. Na de bevrijding heb ik nog eens lang en ernstig over de zaak nagedacht en ik ben tot de overtuiging gekomen, dat dit nieuwe plan voor Lemmer buitengewoon ongunstig is, speciaal in verband met onze nieuwe uitbreidingsplannen.

Sedert de 12e eeuw is er in Lemmer altijd scheepvaart geweest en aan die scheepvaart en aan die scheepvaart had de plaats haar opkomst en bloei te danken. We hebben hier een vrij grote middenstand en tal van kleine bedrijfjes gekregen: scheepswerven, victualie bedrijven, touwslagerijen, enz. Zonder scheepvaart zou dit aantal veel te groot zijn. Al deze aanverwante bedrijven zouden, werd het nieuwe plan werkelijkheid, op 2½ km afstand van het nieuwe kanaal komen te liggen en bovendien nog daarvan gescheiden zijn door het brede Stroomkanaal"

"Verwacht U niet" vroegen we "dat ze zich naar de nieuwe kanaalmonding zullen verplaatsen?"

"Nee. Zij zullen dat wel doen, wanneer die monding tussen het Stroomkanaal en het dorp komt te liggen. Daarmee is in ons uitbreidingsplan rekening gehouden. Blijft Waterstaat bij het nieuwe plan volharden, dan kunnen we de uitbreiding naar het Westen wel afschrijven". Voor de tweede maal zou Lemmer dan ernstig getroffen worden. De eerste ramp kwam na de afsluiting van de Zuiderzee, toen de visserij tot meer dan de helft verminderde met het gevolg dat jaarlijks aan kapitaal drie tot vier ton werd ingebracht.

Voor het verlies van die visserij moet een compensatie worden gezocht, welke voor een deel moet worden gevonden in de Noordoostpolder, voor een ander deel in de vestiging van nieuwe industrieën, waarvoor reeds voor de oorlog veel animo bestond, vooral van kleine en middelgrote bedrijven. Deze nieuwe bedrijven moeten zich kunnen vestigen bij de nieuwe kanaalmonding   en dit zal alleen mogelijk zijn, wanneer het kanaal ten oosten van het Stroomkanaal in het IJsselmeer uitmondt.

"En wat denkt U nu te doen?" was onze begrijpelijke vraag. "Ziet U nog een kans.

"Dat hoop ik. In een conferentie met de Directeur Generaal van Waterstaat, het hoofd van de Kanalendienst en een lid van Gedeputeerde Staten zal ik de bezwaren, of beter gezegd het gevaar, wat Lemmer bedreigt, naar voren brengen. het gaat immers in niets meer en minder dan de toekomst van Frieslands tweede haven en die ligt mij zeer na aan het hart. Ons plan verzekert ons een goed kanaal: dat van Waterstaat misschien een iets beter kanaal, dat echter de economische postie van Lemmer een tweede gevoelige slag zal toebrengen. Van harte hoop ik dan ook, dat van Lemmer geen tweede Vreeswijk zal worden gemaakt.

Met belangstelling hebben we naar het betoog van burgemeester Krijger zitten luisteren. Tijdens onze tocht langs de haven kwamen we tot de overtuiging, dat hij, wat betreft de visserij, niet had overdreven. Als vissersplaats betekend Lemmer weinig meer. Een enkel bottertje zagen we zee kiezen. De eens zo roemruchte ,,Lemster bokking" wordt thans aangevoerd uit.... IJmuiden. Dit verklapte ons de man, die U met zijn visjes op de foto ziet.

Het moge waar zijn, dat de Noordoostpolder aan de plaats enkele nieuwe toekomstmogelijkheden biedt, toch zal ze het hoofdzakelijk van de vestiging van nieuwe industrieën moeten hebben. En hiervoor is de eerste voorwaarde: uitmonding van het nieuwe kanaal in het IJsselmeer op hoogstens 1½ km Westelijk van het dorp. Met de heer Krijger hopen we, dat Waterstaat hiertoe alsnog zal besluiten.

Een treurige visserman die langs de Zuiderzeewerken vaart.

De Zuiderzee is ingedijkt en spoedig is ze droog, ze hebben haar tenslotte klein gekregen.
Waar eens de ranke vissersscheepjes zeilden op den wind, daar rammelt straks het Fordje langs de wegen. En waar je gisteren scholletjes en nieuwe haring vond, brengt morgen de belastingman al dwangbevelen rond.

Waar eeuwen de ansjovis heeft gedarteld en gestoeid, daar loeien dra de lodderige koeien.
Waar eens de blauwe golven wiegden met hun witte kruin, zal binnenkort de pieterselie groeien. De mens heeft de natuur getemd en Jaap, Pikaai en Teun, die gaan op klusjes stempelen voor de werkelozensteun.

Zuiderzee, Zuiderzee, ouwe trouwe blauwe zee, jij verdwijnt met je wel en wee. Met je botters en je jollen, met je harinkies en schollen, neem je straks ons hart ook mee, Zuiderzee.

Het zeemansgraf gaat dicht, geen scheepje zal er meer vergaan. Beschaving heeft de overhand gekregen. Geen visser zal verdrinken, hij wordt nou gevierendeeld op onze onbewaakte overwegen. Waar eens het lied der branding zong vol grootse romantiek, woont straks de orang pendek en bedrijft er politiek.

Waar eens de veerboot stampte naar Enkhuizen en terug en passagiers zich naar de reling richtten, en daar hun diepste innerlijk blootlegden voor elkeen, met moedeloze, zeer groene gezichten. Waar jaren vóór Marconi toch de korte golf al liep, daar sukkelt straks de eenmanstram en heerst de Spaanse griep.

Zuiderzee, Zuiderzee, ouwe trouwe blauwe zee, jij verdwijnt met je wel en wee.
Met je veerboot naar Stavoren, waar wij ons diner verloren, neem je straks ons hart ook mee, Zuiderzee.

De kraan buiten de sluisput te Kornwerderzand in actie bij het lossen van Basaltblokken uit 'n schip.

Basalt Maatschappij Rotterdam. Een der Basaltgroeven.

Er komt schot in het werk bij de sluisput op Kornwerderzand. Men is bezig met het aanbrengen van het remmingwerk voor het beveiligen der sluizen en bruggen.

De dijkwerken bij Zurich: een overzicht van het zuigervlak op de Afsluitdijk.