Rasterhoff, Ludolf

Ludolf Rasterhoff, Nederlands politicus van de Christelijk-Historische Unie (CHU), verzetsman in de Tweede Wereldoorlog en voormalig burgemeester van Sneek, geboren op 7 april 1905 te Wehe, overleden op  6 mei 1975 te Sneek. Gehuwd met Grietje Bouwine Tinga 


Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Rasterhoff als gemeentesecretaris actief betrokken bij het verzet. Tijdens de Sneker Bloednacht stond Rasterhoff op de dodenlijst van de Duitsers. In deze nacht, van 13 op 14 juli 1944, werd Rasterhoff in zijn woning in zijn achterhoofd geschoten door de bezetter. Door het opvoeren van een schijndood vertrokken de schutters. Zwaargewond werd Rasterhoff overgebracht naar het Sint Antonius Ziekenhuis.

Hij herstelde van zijn verwondingen in een schuilplaats in Oppenhuizen. Vier andere Snekers vonden deze nacht wel de dood.

De stad Sneek eert Rasterhoff met diverse vernoemingen. Het zwembad in de stad werd in 1980 naar hem vernoemd tot Rasterhoffbad. In 2005 werd een stadspark naar hem vernoemd tot Rasterhoffpark. Zoals gezegd is ook de Bestuursacademie voor Friesland in 1960 naar hem vernoemd. Bron: Wikipedia)

1970: De heer Rasterhoff is in het Groninger dorpje Wehe (gemeente Leens) geboren, niet zover van de Friese grens. Zijn vader was kleermaker; zijn vrouw — G. B. Rasterhoff-Tinga — is ook al afkomstig uit Groningen, namelijk Winsum. Het echtpaar heeft vier kinderen, drie zoons en één dochter, woonachtig in Londen, Nigeria, Amsterdam en Groningen.

Wanneer men met een oudere Sneker over burgemeester Rasterhoff praat, krijgt men al gauw een verhaal uit de oorlog te horen waarin de toenmalige gemeentesecretaris Rasterhoff de hoofdpersoon is.

Hijzelf wil daar wel iets van vertellen, alle details zijn hem nog bijgebleven. „In juli 1944 werd een NSB-er die teveel wist over verzetszaken ontvoerd, hier bij de hoge brug over de Franekervaart. De Duitsers namen represaillemaatregelen en in de nacht van 14 op 15 juli werden een aantal mensen door een groep Landwachters onder leiding van Jan Alle Visser van huis gehaald en neergeschoten.

Een heleboel Snekers doken snel onder, maar mijn vrouw was ziek — ze had difterie geloof ik — en ik verdomde het bovendien om weg te gaan voor de Duitsers. Midden in de nacht werd mijn huis omsingeld door landwachters, die op de deur begonnen te bonzen. Ik zei dat ik van de burgemeester — dat was een NSB-er — niemand mocht binnenlaten, omdat ik de sleutel van de kluis had. Maar ze begonnen met geweerkolven op de deur te slaan en toen deed ik maar open. Met een mooi praatje probeerden ze me mee te krijgen.

Ik probeerde tijd te rekken, maar tenslotte zwicht je voor de macht van het geweer. Ik riep mijn vrouw en vroeg de landwachters of zij nog een stukje brood voor me mocht klaarmaken. Ik zei dat ik de burgemeester moest bellen, hoewel ik wist dat hij niet thuis was. Ze hadden de telefoon vernield, maar ik kon de vrouw van de burgemeester toch nog te pakken krijgen, aan wie ik duidelijk maakte dat ik weggevoerd zou worden. Ik dacht, ik moet maar niet proberen te vluchten, want het was een beproefde truc in die tijd: „op de vlucht neergeschoten". Met dat aureool wilde ik liever niet het graf in.

Ik belde ook nog met de inspecteur van politie, maar met hem kon ik door de kapotte telefoon al helemaal geen gesprek voeren. De telefoon hing in de hal en ik stond met mijn gezicht naar de muur. Op een bepaald moment hoor ik Jan Alle Visser „ja" zeggen. Ik draaide mijn hoofd om en op hetzelfde moment viel er een schot; ik had een kogel in mijn hoofd gekregen en als een sneeuwvlokje dwarrelde ik naar beneden. Dat „ja" van Visser was een opdracht geweest te schieten.

De landwachter die deze opdracht had gekregen, was zeker onder de indruk gekomen van mijn optreden en schudde „nee". Jan Alle Visser had toen zelf zijn pistool gepakt en geschoten. Dat was mijn geluk, want als die landwachter met zijn stengun had gevuurd, had ik het niet overleefd. Ik verbaasde mij erover dat ik nog leefde toen ik op de grond lag. Ik was bij bewustzijn, maar hield me dood; mijn vrouw had niet eens gemerkt dat ik was neergeschoten. Opeens komt ze de keuken uitvliegen en pakt Visser bij de arm. Mijn man gaat niet mee, zei ze. Visser zei dat ze haar moesten neerschieten. De eerste kogel miste en de tweede stuitte af op haar hand, die ze voor haar borst hield".

Burgemeester Rasterhoff grijpt in zijn zak en zet een kogel op tafel „Kijk, dat was deze kogel", zegt hij, „die heb ik nog altijd bewaard". De landwachters zijn na hun „avontuur" in Sneek gevlucht in een autobus; er waren vier mensen doodgeschoten. „Het is een medisch wonder zeggen de dokters, dat ik nog leef. De kogel had mij achter het oor geraakt; hij zat nog in mijn hoofd, zeiden ze in het ziekenhuis. Er waren verschillende zenuwen geraakt en ook mijn stembanden waren vernield. Ze moesten me opereren, maar durfden dat niet zo goed in verband met hersenbeschadigingen.

Ze hebben toen een professor uit Groningen laten komen, op een zondag. Hij wilde meer foto's hebben van mijn hoofd; toen zij die bekeken, was de kogel nergens meer te vinden. Later hebben ze hem in mijn maag teruggevonden; hij was kennelijk op een of andere manier naar mijn keel gegleden en ik had hem doorgeslikt. Het enige dat ik er aan heb overgehouden is dat mijn gehoor aan de linkerkant wat slecht is; ik was ook al redelijk snel weer uit het ziekenhuis".

De leider van die landwachters, de medische student Jan Alle Visser, is na de oorlog twee keer ter dood veroordeeld, eerst in Groningen en later nog eens in Leeuwarden. Ik heb in Groningen de rechtszitting nog bijgewoond. Dat was een aangrijpende zaak met een defilé van weduwen, ouders en familieleden van slachtoffers van Visser. Hij heeft trouwens beide keren gratie gekregen en stapt nu weer vrij rond in Nederland; hij mag alleen niet in de noordelijke provincies komen.

Dat heb ik nog niet eens verteld: mijn zoontje van vier jaar heeft de hele tijd dat de landwachters bij ons in huis waren en ik op de grond lag, bovenaan de trap zitten kijken. Gelukkig is hij niet naar beneden gekomen".

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.