Fokkens, Dirk

Dirk Fokkens, (landbouwer) geboren op 24 juni 1917 te Suameer, overleden op 4 mei 1943 te Leeuwarden.

Dirk Fokkens

Dirk Fokkens was op 3 mei 1943 onderweg naar de huisarts vanwege een ontstoken vinger, toen hij voor het stadhuis van de gemeente in de menigte bleef staan. De grote menigte was in verband met de Meistaking naar het stadhuis in Metslawier getrokken, om gearresteerden vrij te krijgen. Door de deur heen werd op de menigte geschoten. Hierbij raakte Dirk gewond aan zijn hak. Later werd de huisarts gedwongen de namen van de gewonden te noemen.

Dirk werd daarna in zijn woning gearresteerd op 3 mei 1943. In het Oud Burger Weeshuis te Leeuwarden kreeg hij standrechtelijk de doodstraf wegens deelname aan de staking. Samen met Bouke de Vries werd hij op 4 mei 1943 om 21.30 uur op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd. Dirk Fokkens woonde in Niawier en was net een week getrouwd.

Tegen de Friese gearresteerden werden tien doodvonnissen uitgesproken door het Standgerecht dat vanaf 1 mei 1943 in het Scholtenshuis, het SD-hoofdkwartier te Groningen zetelde en vanaf 4 mei 1943 in het Oud Burger Weeshuis te Leeuwarden: Broer de Witte, Cornelis Luinstra, Dirk Fokkens, Jan Eisenga, Bouke de Vries, Wiebe de Witte, Symen Wiersma, Wypke Martens, Willem Scholten en Wieger Rekker.

Bij de eerste vijf is het vonnis voltrokken, bij de laatste vijf werd de doodstraf omgezet in concentratiekamp- of gevangenisstraf. Zeventien Friezen werden ‘op patrouille’ neergeschoten en achtergelaten.

Zes gearresteerde Drenten werden standrechtelijk ter dood veroordeeld in het Scholtenshuis en het Oud Burger Weeshuis: Berend Trip, Harm Bos, Harm Bakker, Jan Postema, Lubbert van Dijk en Jacob van Dijk. De eerste drie werden gefusilleerd, bij de twee laatste werd de doodstraf omgezet in gevangenisstraf.

Harm Bos werd samen met de Friese onderwijzer Jan Eisenga op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd, waarna hun lichamen volgens ooggetuigen richting Groningen zijn vervoerd.

De Meistaking van 1943, de onderzoeken, de erfenis

1.1 De Meistaking van 1943

De Meistaking van 1943, de tweede grote staking in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog, was het directe gevolg van de Proclamatie van Generaal Christiansen, de Duitse militaire bevelhebber in Nederland. In de kranten van 29 april 1943 verscheen deze bekendmaking, die inhield dat alle bijna 300.000 Nederlandse militairen, die in mei 1940 tegen de Duitse invallers hadden gevochten, zich opnieuw moesten melden en teruggevoerd zouden worden in krijgsgevangenschap. Ze zouden vooral in Duitsland te werk worden gesteld.

Hierop brak vanuit de Machinefabriek Stork te Hengelo een wilde ongeorganiseerde staking uit, die vooral in de noordelijke provincies met veel geweld werd onderdrukt. In heel Nederland vielen 175 dodelijke slachtoffers, waarvan zestig in de drie noordelijke provincies: 22 Friezen, 31 Groningers en 7 Drenten. Van deze zestig werden zesentwintig ‘op patrouille’ neergeschoten en achtergelaten. Vierendertig werden gefusilleerd, waarna hun lichamen werden begraven ‘op een plaats die niet bekend gemaakt werd’, dit om de bevolking extra te intimideren.

Tegen de Friese gearresteerden werden tien doodvonnissen uitgesproken door het Standgerecht dat vanaf 1 mei 1943 in het Scholtenshuis, het SD-hoofdkwartier te Groningen zetelde en vanaf 4 mei 1943 in het Oud Burger Weeshuis te Leeuwarden: Broer de Witte, Cornelis Luinstra, Dirk Fokkens, Jan Eisenga, Bouke de Vries, Wiebe de Witte, Symen Wiersma, Wypke Martens, Willem Scholten en Wieger Rekker. Bij de eerste vijf is het vonnis voltrokken, bij de laatste vijf werd de doodstraf omgezet in concentratiekamp- of gevangenisstraf. Zeventien Friezen werden ‘op patrouille’ neergeschoten en achtergelaten.

Zestien Groningse slachtoffers vielen in Trimunt (Marum, Groningen) als represaillemaatregel tegen de van sabotage verdachte bevolking: Andries Hartholt, zijn zoons Dirk, Albert en Hendrik Hartholt en zijn aanstaande schoonzoon Berend Assies, de broers Uitze, Jelle en Steven van der Wier, Eeuwe de Jong, Sibbele de Wal, de broers Karst en Jan Doornbosch, Gerrit van der Vaart, Geert Jan Diertens en de onderduikers Frits van de Riet en Johannes Glas. Hun lichamen werden meegenomen. Eén jonge vrouw uit Musselkanaal, Grietje Dekker, is op haar verlovingsavond door de Duitsers koelbloedig vermoord, zogenaamd ‘op patrouille’, waarna haar lichaam is meegenomen.

Tegen de gearresteerde Groningers werden standrechtelijk dertien doodvonnissen uitgesproken in het Scholtenshuis: Jogchum van Zwol, Rienold Terpstra, Gerrit Imbos, Egbert Thoma, Eisso Kleefman en Hermanus Kleefman, Will van Rossum, Paulinus Nieuwold, Harm Wessels, Ate Faber, Albert Harkema, Jan Hulshof en Garrelt Veldkamp. Bij de eerste acht is het vonnis voltrokken, bij de laatste vijf werd de straf omgezet. Ook de lichamen van de acht (vijf in Hoogezand bij Strokartonfabriek Beukema en drie in Slochteren bij Aardappelmeelfabriek De Woudbloem) geëxecuteerden verdwenen na de executies. Vijf Groningers zijn ‘op patrouille’ doodgeschoten en achtergelaten.

Zes gearresteerde Drenten werden standrechtelijk ter dood veroordeeld in het Scholtenshuis en het Oud Burger Weeshuis: Berend Trip, Harm Bos, Harm Bakker, Jan Postema, Lubbert van Dijk en Jacob van Dijk. De eerste drie werden gefusilleerd, bij de twee laatsten werd de doodstraf omgezet in gevangenisstraf. Harm Bos werd samen met de Friese onderwijzer Jan Eisenga op het Kalverdijkje te Leeuwarden gefusilleerd, waarna hun lichamen volgens ooggetuigen richting Groningen zijn vervoerd.

De ter dood veroordeelde Jan Postema is op 3 mei op de vlucht doodgeschoten op de Grote Markt, het plein voor het Scholtenshuis, te Groningen. De Duitsers hebben zijn lichaam een tijd op de Grote Markt laten liggen, ter afschrikking van de verzetsplegers. Alle lichamen verdwenen naar ‘de onbekende plek’. Drie Drentse slachtoffers werden ‘op patrouille’ doodgeschoten en achtergelaten.

Alle zeventien voltrokken doodstraffen werden tegen de gearresteerden uitgesproken voor overtreding van de verordeningen die de Duitsers vanwege de Meistaking hadden bekendgemaakt. Twee slachtoffers vielen voor ‘verboden wapenbezit’, vier wegens het leeggooien van melkbussen, één wegens brandstichting, de anderen wegens staken en het aanzetten tot staken. De meeste slachtoffers werden bij toeval gekozen, uit willekeur als aanstichter aangewezen, of in enkele gevallen verraden. Er werden straffen uitgedeeld zonder enige vergelijking van de aard van beschuldigingen.

Rauter, de hoogste bevelhebber van de SS en de SD in Nederland, had het bevel gegeven de losgeslagen bevolking weer in het gareel te dwingen. Daarom hadden de Duitsers namen nodig die op de roze, overal opgehangen aanplakbiljetten werden vermeld. En daarom hadden de Duitsers voorbeelden nodig om de bevolking te laten zien wat er zou gebeuren bij voortzetting van de onlusten.

Het waren de eerste doodvonnissen in de oorlog in Noord-Nederland. Niemand had verwacht dat staken met executie zou worden bestraft. Met de Meistaking kwam er een ommekeer naar de grimmige helft van de Tweede Wereldoorlog.

Er werden dus in totaal vierendertig lichamen op een onbekende plaats begraven, maar aldus Duitse verklaringen, wel ‘allemaal bij elkaar, in een moerassig gedeelte van een militair oefengebied onder Groningen’, de Appèlbergen (Haren) dus, momenteel Staatsbosbeheerreservaat.

Na de bevrijding zijn op 30 november en 1 december 1945 negentien van de vermiste slachtoffers gevonden aan de rand van het Grote Veen van de Appèlbergen te Haren: de zestien slachtoffers uit Marum, Jan Postema en Berend Trip. Vanwege de Marumers wordt het geruimde vaak het Trimuntgraf genoemd. Van de negentien gevonden lichamen werden achttien geïdentificeerd. Het niet-geïdentificeerde lichaam werd als onbekend begraven op begraafplaats De Eshof te Haren. Het natuurgebied de Appèlbergen bleef tot 1993 militair oefenterrein.

1.2 De onderzoeken

Naar de vermiste slachtoffers werd meerdere malen gezocht.

Waarom is dat niet meteen gebeurd? Het werd pas in 1949, toen de getuigenverklaringen tegen de bezetters werden verzameld, bekend dat er nóg zestien slachtoffers in de Appèlbergen moesten liggen. Inspecteur Jan Kerkhof van Politie Groningen heeft aan het begin van de jaren ’50 geprobeerd van de Duitsers informatie over de graflocatie los te krijgen. Dit is helaas niet gelukt.

Tussen 1985 en 1993 is nogmaals een grootscheepse poging gedaan. Dhr. C.W. Corts (vriend van de familie van één van de vermisten), enkele nabestaanden, Stichting 1940-1945 Groningen, gemeente Haren, Technische Universiteit Delft, en de Koninklijke Luchtmacht hebben veel in het werk gesteld om de graven van de vermisten in de Appèlbergen te traceren. Met de toen beschikbare informatie en technieken kon helaas geen bevredigend eindresultaat worden gerealiseerd.

Voor de Werkgroep Appèlbergen vormden de evaluaties van de voorgaande onderzoeken naast de gelegde contacten een fundament om langzaam en gestaag vanaf 1995 in alle stilte verder te gaan. Nabestaande Truus de Witte en historicus Robert Boxem startten het onderzoek. Historicus Peter de Jong voegde zich in 1998 bij de Werkgroep.

In 1996 en 1997 werden veel verloren gewaande archiefdocumenten en een aantal nieuwe feiten ontdekt, die wezen op de waarschijnlijke begraafplaatsen van de vermisten. Daarom trachtte de Werkgroep de exacte graven opnieuw te lokaliseren. Ook bleken technieken voor bodemonderzoek in korte tijd te zijn verbeterd en verfijnd.

Paulo Coelho.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.